Het Belfort. Jaargang 9(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 416] [p. 416] Verlangen O Gij, die de reuzen Van steen en graniet Gezet hebt als wachten Door heel Uw gebied! De zilveren stroomen, Als meetsnoeren, trekt Door alle gewesten, Die 't wolkendak dekt! Uw zon, dienaresse Vol glorie en pracht, De dagen doet tellen Van 't menschengeslacht! De starren daar omdrijft, In 't droomenrijk uur, Als kudden, door weiden Van licht en azuur! De daavrende donders, Den dreunend' orkaan, Als stem Uwer grootheid Langs de aarde doet gaan! Ach, mocht ik slechts éénmaal U noemen, o Heer! Ik vroeg van Uw rijkdom, Uw gaven niet méér! Gij hangt om de wouden Een ruischend gordijn, Tot tent waar de vooglen Uw lofzangers zijn. Gij weeft om de weiden En velden een kleed, Om heuvlen en dalen Een bloementapeet. Gij voert uit de bergen De klaatrende bron, En doopt haar al murmlend In 't purper der zon. Uw koeltjes bezielen Het sluimrende graan, Om golvend en ruischend Op de akkers te staan. De vogelkens tooit Gij In donzen kleedij, Stort geurenden honing In 't kortken der bij. Het lammeken steekt Gij In sneeuwwitte vacht, In zilver het maantje, Dat vonkt in den nacht. Gevederde gorgels Herschept Ge in een lied, Hun orgeltjes zwijgen Uw heerlijkheid niet. Stort ook in mijn boezem Een liedjen, o Heer! Al klinke 't niet helder, Het klink' tot Uw eer! Al is niet het kweelen Des nachtegaals 't mijn, O laat het dan 't jilpen Van 't muschken maar zijn! Geloofd en geprezen Gedankt en gegroet, O Heer, zij Uw Name, Zoo liefdrijk en goed! Stein. P.N. Brouns. Vorige Volgende