Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
Uit de pathologie der taal.
| |
2. Nasporigheden.‘De opzoekingsbrigade zet intusschen hare nasporigheden voort.’ Dat iemand, die niet goed bij 't hoofd schijnt te zijn, z'n buitensporigheden voortzet. ware verstaanbaar. Nasporig- | |
[pagina 413]
| |
heid, nasporigheden was tot nog toe in 't Nederlandsch onbekend evenals een bijv. naamw. nasporig, waar het zou moeten van afgeleid zijn; dan zou uasporigheid nog de naam wezen van de hebbelijkheid van nasporig te zijn (bijv. de aanleg van een jachthond, die het spoor van alle wild nasnuffelt), maar geenszins die van eene handeling; hier toch worden handelingen bedoeld. De steller had natuurlijk nasporingen moeten bezigen. | |
3. Totdies.‘Die raad zou voorzeker kunnen gevolgd worden zoo de commissie den heer minister kon bewegen totdies eene bijzondere toelage te verleenen.’ Waar komt zoo'n miswas vandaan? De vorm is onbestaanbaar. Dies is de gen. enkv. van het aanw. vnw. dat. Na het voorzetsel tot kan geen gen. staan; naar den tegenwoordigen regel der beheersching moet op tot een acc. volgen; dus hier dat. Maar totdat heeft zijn pronominale beteekenis verloren en is thans voegwoord. Hier zou het niet te pas komen. Wel zou hiervoor kunnen gebezigd worden. Bij dies worde onthouden, dat dit woord ook zijne pronominale waarde heeft verloren en nu alleen als voegw. gebezigd wordt in den zin van daarom: Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
o Hoorder der gebeên!
Dies zullen allerlei geslachten
Ootmoedig tot U treên.
Vgl. Van Dale, i.v.
| |
4. Brandpunt.‘De kwestie der propaganda wordt nauwelijks aangeraakt en na zekere (enkele) bemerkingen (op- of aanmerkingen), die een brandpunt schijnen te wezen, wordt de zitting geheven.’ Brandpunt, het punt waar evenwijdige lichtstralen zich vereenigen, nadat zij, bij het dringen door eene lens, gebroken zijn. Overdrachtelijk zal een brandpunt het punt zijn, waar eenig iets zijne meeste intensiteit heeft: het brandpunt der beschaving, is de plaats, waar de beschaving in al hare | |
[pagina 414]
| |
openbaringen het krachtigst is. Van de voorstelling, uitgedrukt door brandpunt, is het localiteitsbegrip onafscheidbaar. Hoe nu op- of aanmerkingen een punt, een brandpunt zouden kunnen zijn, blijft raadselachtig. Ik vraag mij vruchteloos af, wat de courantier mag bedoeld hebben. ‘Ce qui se conçoit bien s'énonce clairement
Et les mots pour le dire arrivent à l'instant.’
Waarheid; maar eene voorwaarde moet daartoe vervuld zijn: ons moeten de woorden bekend zijn; niet de woorden in hun uiterlijken vorm alleen: maar de woorden als vaste vertegenwoordigers van begrippen, denkbeelden, gedachten. Bij dergelijke phantasmen gaat men beter de intieme betrekking beseffen, die bestaat tusschen het helder denken van een volk en de vastheid, de duidelijkheid, de volmaaktheid van zijn taal. | |
5. Opmerkzaam.‘Gedurende de afgeloopen week heeft men in de Kamer de Begrooting van Landbouw besproken. 't Is opmerkzaam dat de liberale Volksvertegenwoordigers, die altijd zooveel te kraaien en te zeeveren hebben in deze bespreking bijna niet zijn tusschen gekomen (sic).’ De courantier heeft willen zeggen: ‘het is de opmerking waard, dat enz....’ Hij had daar ook kunnen bezigen: 't is opmerkenswaard. Maar zijn taalgevoel - of liever zijn gemis aan taalgevoel - heeft hem in den steek gelaten in de keus tusschen de twee afleidingen opmerkelijk en opmerkzaam. Kende hij de beteekenis der achtervoegsels, dan zou hij weten dat opmerkelijk wil zeggen: dat moet opgemerkt worden, in 't oogvallend of dat opmerking verdient. Dat kwam hier te pas; geenszins opmerkzaam. Immers, achter werkwoordelijke stammen beteekent zaam: in staat of geneigd de werking van het grondwoord te verrichten (Cosijn, 7e dr. § 371). Opmerkzaam beteekent dus oplettend. Het eerste bijv. naamw. heeft eene passieve, het tweede eene actieve beteekenis. Tusschenkomen is een gallicisme, de vertaling van intervenir. Het Nederlandsch kent dit werkwoord niet; het kent alleen het bijv. nw. tusschenkomend en het zelfst. naamw. de tusschenkomst. Wel bestaat tusschenbeide komen, dat hier evenwel minder zou passen. ‘Hebben zich in deze bespreking niet gemengd’ ware ordentelijk Nederlandsch. | |
[pagina 415]
| |
6. Betrapt.‘De heer (Heer) Joseph (Jozef) Voerman vindt die bescherming niet hoogst noodig; vele dezer werkers zijn betrapt genoeg om zich niet te laten uitbuiten.’ In 't woordenboek zal men vruchteloos zoeken naar een bijv. nw. betrapt, dat eene bijblijvende hoedanigheid zou moeten uitdrukken; het verl. dlw. van betrappen drukt alleen den oogenblikkelijken toestand uit van betrapt zijn, d.i. ontdekt zijn (op heeterdaad betrapt). De steller bedoelde natuurlijk wat anders en wou aan bewuste werkers de hoedanigheid slim toekennen; het ligt voor de hand dat betrapt hier staat voor doortrapt. Dit laatste zou hier evenwel weinig passen, omdat het steeds in ongunstigen zin gebruikt wordt. Slim was hier het rechte woord. | |
7. Slaagt.‘De Aalstersche correspondent van Het Volk slaagt den bal leelijk mis, wanneer hij beweert, dat de opbouwing van ons Nieuw Hospitaal op de lange baan is geschoven.’ Zonderlinge verwarring van twee werkwoorden slaan en slagen, die in Zuid-Nederland dikwijls voorkomt. Waarom? Hier werd de courantier toch door zijn dialect niet in de war gebracht; het Aalstersch heeft het dialectisch equivalent van slaat = sloot; een werkw. slougen met welks 3en pers. enkv. t.t.d.a.w. slaagt zou moeten overeenkomen, bestaat niet in 't betrokken dialect. Aanleiding tot de fout is hier een zeer onvaste kennis der beschaafde taal.
Luik, April, 1894. H. Meert. |