Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
J.A. Alberdingk Thijm.Ga naar voetnoot(1)De jongste zoon van Alberdingk Thijm wijdde onder den deknaam A.J. aan de nagenachtenis van zijn vader eene uitgebreide levensschets - nagenoeg vier honderd bladzijden - in prachtdruk uitgegeven door de firma Loman en Funke, met opluistering van een zeer artistiek geteekend portret en een symbolische houtsnede op den titel, en het geheel beschut door een eigenaardigen opzettelijk geteekenden linnen band. Het boek licht ons in over alles wat in het welvervulde leven van den grooten katholieken letterkundige uit Noord-Nederland belang kan inboezemen. Reeds het doorloopen van de inhoudstafel spant de verwachting: het Tijdperk der Jeugd (1820-1845) wordt geschetst van bl. 1 tot 21; de Midden-Periode (1846-1880), van bl. 21 tot 306; de laatste Periode (1880-1889) van bl. 306 tot 365. In de daaropvolgende bladzijden spreekt de schrijver zijn oordeel uit, van hooge vereering voor den mensch in Alberdingk Thijm, van meer bescheidene bewondering voor den kunstenaar en dichter. Het gansche werk laat zich lezen als een roman. En er ligt ook wel zoo veel romanachtigs in, dat men aldra gevoelt hoe zeer het noodig is bij het opnemen in zich van het gelezene telkens en telkens weer op zijne hoede te zijn. Als men het wel ingaat komt men dan ook spoedig tot het inzicht dat het er moeilijk kon anders mede gesteld zijn. De vereering van den zoon voor zijn vader, hoezeer ook die zoon in streven en strekking van zijn vader afwijkt, is men gereedelijk geneigd te deelen. De vele intieme bijzonderheden, de verregaande sans gêne waarmede het huiselijk leven van de achtbare en merkwaardige Amsterdamsche familie wordt blootgelegd, geeft ons in dat opzicht meer dan toereikende waarborg. Waar integendeel de wijsgeerige, godsdienstige, politieke en letterkundige meeningen, waar de handelwijze waartoe die meeningen den hoogont- | |
[pagina 372]
| |
wikkelden man aanzetten, besproken en soms pijnlijk uit de hoogte beoordeeld worden, kan men zich moeilijk onthouden van een beklemmend gevoel van spijt en droefheid. Stellig, wat de schrijver neerschreef, meende hij; en alles wat hij meende, dacht hij te moeten meêdeelen; of hij gelijk had of niet moet hij zelf weten. Doch met zijne afwijkende denkbeelden over wijsbegeerte en godsdienst en politiek en kunst, was hij toch de man niet om een onpartijdig oordeel te vellen over den Katholiek en over den Letterkundige in Thijm. Met dat alles blijft het, ook daar waar men tegenover al te vaak subjectieve en daardoor grondig valsche voorstelling wantrouwen hoeft te koesteren, een merkwaardig, een buitengewoon belangwekkend boek. Men leert er den man uit kennen die gedurende eene zeer lange loopbaan de hoofdvertegenwoordiger was van de katholieke kunst in Noord-Nederland. Men leert er de toestanden uit kennen waarin gedurende die zeer lange loopbaan deze man heeft geleefd en gestreden, den invloed die zij op hem, den grooten invloed dien hij op hen heeft uitgeoefend. En het is misschien niet het minst boeiende gedeelte van het boek, die lange galerie van al de min of meer befaamde personen, waarmede Thijm in betrekking heeft gestaan. Katholieken en Niet-Katholieken, Hollanders en Buitenlanders, intieme vrienden en verre bekenden, letterkundigen en politiekers, worden ons in bonte wemeling voorgevoerd, beschreven in hun uiterlijk, beschreven in hun handelwijze, liefst door kenschetsende anecdoten of karaktertrekken beoordeeld, opgehemeld, veroordeeld: Craeyvanger, Cuypers, Brouwers, Schaepman, de Rop, Rössing, de Vries, Nuyens, Broere, Everts, de Rijk, Allard, Hofdijk, van Vloten, ten Brink, enz. enz., en ontelbare andere groote en kleine beroemdheden. Op eene der eerste bladzijden van het boek leest men dat ermede slechts bedoeld wordt ‘een beschouwing die alleen het intellektueele en artistieke, het psychologische en pittoresque wil betreffen.’ - En op bl. 189 wordt vrij wel de voorstelling samengevat welke men, na lezing van het boek, van den man heeft die er 't onderwerp van is: hij was geworden een dichter in het leven: een dichter, meer nog dan door de verdienste zijner verzen, door de vlekkelooze zuiverheid van zijn levensbeschouwing, van zijn levensliefde, van zijn levensdaden... Op bl. 234 komt dezelfde gedachte terug: ‘Alberdingk Thijm was niet een groot dichter, hij had zijn leven ook niet in machtige lijnen in 't groot tot een poëem gestyleerd, maar in zijne ziel leefde het echt dichterlijke vuur, dat zijn leven voor hem tot een schoon, hoog leven maakte, een leven van geestdrift, een leven bezield door den “adem van God”, door den enthousiasmos, den ἑν θέος ἀσθμὰ, waarvan de Ouden schreven.’ Wij hebben reeds gezegd hoe schrijvers zienswijze over den letterkundige Thijm beoordeeld moet worden..... In het Besluit van het boek luidt het ‘dat Thijm was: een | |
[pagina 373]
| |
vroom kunstenaar, een eenvoudig, in de echte beteekenis goed man, met [een vrome kunstenaarsziel. Men wege wel deze laatste twee woorden. Zij zeggen niets nieuws, maar in hun algemeene gebruikelijkheid hebben zij eene oude beteekenis, die niet altijd goed begrepen wordt in haar ganschen omvang.’ Om te besluiten: wij wenschen het boek, niettegenstaande zijn gebreken en onvolkomenheden vele lezers ook ten onzent. Er is veel uit te leeren, bijzonder voor ons, die met de toestanden ten Noorden onzer provinciën zoo weinig bekend zijn. En indien de eerste bladzijden, met hunne eindelooze, ingewikkelde volzinnen, menigen aanvankelijk de lezing lastig en vermoeiend zullen maken, indien het gansche boek door de al te kwistig gebruikte Fransche woorden den kitteloorigen Vlaming onaangenaam zullen aandoen, er is in de voorstelling zoo veel belangwekkends, in de groote kunst van den schrijvers eene zoo groote mate van bekoring, dat men bij het sluiten van het werk slechts spijt zal gevoelen al te dikwijls het oordeel van den schrijver te moeten wantrouwen of wraken..... A. |
|