Het Belfort. Jaargang 9(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 300] [p. 300] Moederliefde. 'T Gewoel der stad is uitgedoofd. Eenieder is ter rust En droomt van weelde en van geluk In zoeten slaap gesust. Maar hoor!... Ginds klinkt nog eene stem, Die beurtelings vloekt en zingt, Die in den zwarten hollen nacht Door merg en beenen dringt. Al tierend houdt een dronkaard stil En klopt aan eene deur. (Daar schijnt nog licht door eene spleet.) Eene oude vrouw komt veur. ‘Ach! kind, klaagt zij met diepen zucht, Waar blijft ge toch zoo lang?’ ‘Ik blijf waar 'k wil, snauwt hij haar toe, En 'k doe wat ik verlang.’ ‘Mijn kind, mijn kind! en ziet ge niet Hoe ik gedurig zwoeg! En 't luttel geld, dat ik verdien, Verbrast gij in de kroeg.’ ‘Verbrassen, oude, dat doet gij Voor andren, niet voor mij, En heeft er iemand geld verkwist, 'k Ben ik het niet, maar gij!’ ‘Ach! spaar ik 't brood niet uit mijn mond, Het brood, mijn kind, voor u, En loop ik schier niet naakt en bloot Om u te kleeden, u?’ ‘Genoeg!..... Ik kwam om geen sermoon, Ik kwam alleen om geld. Toe, oude, leg maar gauw wat neer, Dan ben ik weer gesteld.’ [pagina 301] [p. 301] En buiten gromt en bromt de donder In 't verre ver verschiet, Terwijl de vaal gekleurde bliksem De een straal op de andre schiet. ‘Ach! kind, zoo smeekt de moeder weer, Waar toch zoo laat nog heen?’ ‘Mijn makkers wachten me in de kroeg... Toe, geeft ge, ja of neen?’ ‘Mijn kind, ik heb geene enkle duit, Geene enkle heb ik meer.’ ‘Dit liegt gij, oude, ja, gij liegt!... Nog eens, leg gauw wat neer!’ En buiten gromt en bromt de donder Met forscher stem en kracht, En heller schiet de vale bliksem Zijn slingers door den nacht. ‘Mijn kind, zegt zij, hoort gij Gods stem, Die uit den hemel bromt?’ ‘Ik lach met haar, ik lach met u, Zoo er maar geld en komt.’ ‘Ach! kind, ach! kind, en laster niet, Veracht Gods wraakstem niet!’ ‘'k Veracht ze... Geld, geef geld, zeg 'k, of....’ ‘Ach! kind, snikt zij, gij ziet Voor u uw moeder neergeknield!’ ‘Geef geld!’ - ‘Ach! 'k heb geen meer, Ach medelij!’ - Hij luistert niet... Hij stampt... Zij stort te neer. Hij gaat... Het bliksemt en hij gilt... Zij hoort nog half zijn stem, Want ze opent 't oog en kruipt naar 't lijk, En valt... en sterft op hem. Antwerpen. J.G., pr. Vorige Volgende