Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Een praatje over Gothische bouwkunst toegepast op burgerswoningen.HET Belfort heeft reeds menige fraaie bladzijde gewijd aan de kunst van schilderen en beeldhouwen. Verschillende bevoegde personen hebben de verhevenheid doen uitschijnen van de gothische of christene kunst, toegepast op de kerken. Laat mij toe in uw verdienstelijk tijdschrift een woordje te zeggen over de gothische kunst, toegepast op burgerswoningen. Wij beleven de hergeboorte der gothische kunst. Die verstootelinge der drie laatste eeuwen wordt langzamerhand weêr aangetrokken en begrepen; de zucht naar nieuwigheid en bastardij is verzadigd en men keert - traag doch besloten - tot de gezonde overleveringen van vroeger terug. Die terugkeer gaat moeilijk; alle officiëele instellingen zijn doordrongen van den valschen modernen geest; alle programmas zijn geschoeid naar die leerwijze; de realistische neiging van vele pedagogen komt in opstand tegen die kunst, beoefend in de schaduw van het kruis, en 't is slechts de macht van het ware, die den weg zal banen naar de volledige hergeboorte van de gothische kunst. En de waarheid is sterk genoeg om dit feit te voltrekken. Men bemerke wel dat wij de gothische kunst van vroegere eeuwen, met al de eigenaardige kunsttrekken van haren tijd in deze eeuw niet heel en gansch zullen terugvinden. Wij willen onze kunstenaars de vernedering niet aandoen, te denken dat deze eeuw tot alle oorspronkelijkheid onbekwaam is en het er slechts om te doen is behendige nabootsers te maken. Dat ware, naar ons inziens, een ongelukig ideaal: onge- | |
[pagina 284]
| |
lukkig voor de schilderkunst, ongelukkig voor de beeldhouwkunst, doch nog ongelukkiger voor de bouwkunst. 't Is slechts over de Bouwkunst dat wij thans willen spreken, - de gothische bouwkunst toegepast op burgerswoningen.
Eene gothische woning wordt door velen aanzien als eene antiquairen-gril, en een gothischgezinde heeft zoo wat het air van eenen achteruitkruiper. Anderen - waaronder vele officiëele vakmannen - kunnen het wel over het hart krijgen dat men gothische kerken bouwe, doch in het civiel vinden zij het heel en gansch misplaatst. ‘Dat is van onzen tijd niet’ zeggen zij. Ongelukkige opvatting! Laat ons vooreerst het woord gothisch tot zijne ware beteekenis brengen. - Dit woord is ons overgebleven van de oude Gothen, die afbraken met de bestaande gebruiken in kunst en handwerk en aan al hunne gewrochten die eigenaardige lijnen en vormen gaven, die het karakter uitdrukten der stof door hen behandeld. Alles berustte bij hen op eene logische beredeneering. 't Zijn die grondbeginselen die de uitgangspunten waren der gothische kunst. Gothisch heeft dus door zijnen oorsprong bijna dezelfde beteekenis als logisch, en zóó zou het, naar ons bescheiden oordeel, ook moeten verstaan worden. In de middeleeuwen was de gothische bouwkunst in haren vollen bloei, en de menigvuldige meesterstukken die dan opgericht werden, zijn nu het voorwerp der algemeene bewondering. - Men denke echter niet dat men ten dien tijde in gothischen stijl enkel kerken bouwde; de bouwmeesters, benevens de verschillende ambachtslieden, waren meest allen kunstenaars in hun vak, en dezelfde harmonij van lijnen, dezelfde degelijkheid van constructie, dezelfde zorg voor al de bijzonderheden, laat ons zeggen dezelfde bezieling der stof, ontwaarde men ook in de burgerswoningen. - De kerken en sommige burchten, met hunne zware muren, hebben menige eeuwen kunnen trotseeren, doch de meeste burgerswoningen, lichter van bouw, zijn verdwenen. En daar waar, - zooals te Brugge, Gent en andere oude steden - nog eenige burgerswoningen der XVe en XVIe eeuw zijn overgebleven, zijn deze het voorwerp der algemeene | |
[pagina 285]
| |
bewondering, en als zoovele voorbeelden van grondig beredeneerde bouwkunst en goeden smaak. Welnu, wij zouden ze willen terug zien verrijzen, de gothische burgerswoningen, - en wij zijn gelukkig te bestatigen dat de St Lucasscholen overal het goede zaad in dien zin verspreiden. En dat zij begrepen worden, bewijst het gedurig aangroeiend getal bouwkundigen die gaan putten aan die bronnen van degelijke wetenschap. En als wij zeggen ‘gothische wonmgen’, dan willen wij dit geenszins in den zin van dezen die ons antiquaires of achteruitkruipers noemen, - neen, wij willen de goede logische grondbeginselen der middeleeuwen toegepast zien op de gebruiken en vereischten van dezen tijd. Zoo bijvoorbeeld, meenen wij het verkeerd burgershuizen te bouwen met nauwe vensters, verduisterd door klein in loodgezette ruitjes, die het inwendige somber en treurig stemmen. Dát is niet meer van dezen tijd. Het heldere groote spiegelglas is uitgevonden! Gebruikt dit om lucht, licht en opgeruimdheid te geven. Als uwe constructie een sterk verband eischt en eene zware dracht medebrengt, gebruik dan geene zware lompe balken, uitsluitelijk omdat men zulks deed in de middeleeuwen. - Dán waren er nog geene ijzeren poutrellen en was men verplicht de kloekte te zoeken door zware eiken balken. Met de huidige materialen kunt ge dat duurzamer en tevens lichter en aangenamer, ja - in den vollen zin des woords - meer gothisch maken. Vroeger gebruikte men veel witten steen, doch hij was hard en trotseerde den tijd. - Bezig uit geest van nabootsing geen Franschen steen die groen wordt, afbrokkelt en, in plaats van kloekke, zwakke punten meêbrengt, die eene spoedige herstelling doen vreezen. Dat is niet gothisch, al heeft het den schijn. Maak geene groote ouderwetsche haardsteden, in dezelfde voorwaarden als toen men niets dan hout in het open vuur brandde. Houd in vormen en constructie rekening van de vuren en de verwarmingstoestellen van dezen tijd. Maak in uwe gevels geene kijk- en schietgaten, geen wachttorens, - dit is goed voor een museum van oudheden, doch dit zijn misplaatste, ongerijmde zaken in dezen tijd. In plaats van achteruitkruiper, wees progressist in de gothische kunst. | |
[pagina 286]
| |
Doch... wat ge de meesters van vroeger moet nadoen, is het binnenhuis die koesterende gezelligheid geven, die het familieleven aanprikkelt, - trachten de spreuk van den huiselijken haard Oost West t'huis best, door eenen aangenamen indruk te bevestigen. - En dát verstond men uitmuntend in de XVe eeuw. Wat ge nog moet nadoen is die welberedeneerde constructie, die eigenaardige, die karakteristieke vormen voor elke stof, die rechtzinnigheid in al de elementen van den bouw, die waarom en daarom van elk motief, van elk versiersel. Geen versiersel voor het versiersel alleen, maar het noodzakelijke op zoodanige wijze voorgebracht dat het een aangenaam versiersel worde en meêwerke om tot een harmonisch geheel te leiden. Leen ook aan onze bekwame voorouders die welbedachte kappen, zoo goed geschikt voor ons guur en veranderlijk klimaat, - dat timmerwerk waarin de werkman zoo klaar toonde meester te zijn in zijn vak, en werk leverde dat door zijn vernuftig verband na verscheidene eeuwen nog goed in den haak staat. Ziedaar waar de jonge gothische school onze bouwmeesters wil richten, en ziedaar den weg om de gothische kunst een meer volkslievend karakter te geven en haar te doen doordringen in al de standen der maatschappij: in de kathedraal, in de nederige bidkapel, in het paleis der grooten, in de woning van den nederigen burger.
Wat is men misloopen in bouwkunde, wat is de algemeene smaak bedorven en hoe is de opvoeding van het volk daar omtrent slecht opgevat! - Zien wij eens wat dezen die de gothische kunst vervallen verklaard hebben, in de plaats brachten. Zien wij eens naar de burgershuizen in de laatste tijden opgericht. Ga in de moderne prachtwoningen; bezie het geheel, bezie de bijzonderheden. Alles is valsch, alles is bedrog. Alles is opgeofferd aan eenen grootschen ijdelen schijn. Zie die reusachtige pijlers in de vestibule. Wat hebben zij te dragen? Niets, soms zijn zij van marmer, doch dikwijls... van plaaster. Hoe grootsch, hoe ruim die rijpoort, - wat moet het huis uitgestrekt zijn! Bedrog! De meeste plaatsen | |
[pagina 287]
| |
zijn vernepen, lucht, licht en ruimte ontbreken overal. Langs de straat een of twee groote pronkkamers, - kamers voor de groote omstandigheden, die zelden plaats hebben. En in de kamers van dagelijkschen omgang loopt men op elkander! Voorzeker zijn er onder de moderne bouwkundigen zeer bekwame mannen, doch meest allen zijn geschoeid op de leerwijze van het bedriegelijke decorum. Men heeft hun het hoofd vol geblazen met kolommen, kapteelen, frontons, naar Grieksche, Romeinsche en Byzanthynsche modellen; zij hebben zóólang geblokt in de orden, dat zij het als plicht aanzien al die motieven, of het gepast is of niet, in onze woningen te gebruiken. Zóó komt het dat doorgaans heel de constructie verstoken is onder eene vracht nuttelooze en misplaatste versiersels, en sommige onzer woningen van binnen niet slecht gelijken aan eene verzameling antichambres uit het Rome en Athenen van over eeuwen. Onze officieelen vinden het gepast hunne voorbeelden te zoeken bij de Romeinen en de Grieken van vóór Christus geboorte; dáár gaan zij afteekenen en namaken, en zij oordeelen het ongerijmd dat onze belgische kunstenaars voorliefde hebben voor de meesterwerken hunner voorouders, meesterstukken, die hier oneindig beter op hunne plaats zijn en strooken met ons nationaal karakter. Waar zijn de antiquairen-grillen? Waar is de af te keuren achteruitkruiperij? Wij bewonderen volgaarne de werken der oude Grieken en Romeinen voor wat de plastiek betreft, doch in zake van bouwkunde meenen wij dat de logiek der constructie vóór de pracht gaat van het decorum, - en zoo vinden wij vele kopijen van schoone gebouwen uit de warme zonnige streken van het zuiden zeer misplaatst in ons guur afwisselend klimaat van Noord-Europa. Eene tegenstrijdigheid. - Onze schilders leeren lang de ontleedkunde van het menschelijk lichaam, ten einde naar waarheid eene figuur te kunnen teekenen. Onze bouwkundigen worden op eenen tegenovergestelden weg gestooten: zij besteden al hunne studie aan het kleed van het gebouw en veronachtzamen het geraamte. Dit gebrek aan logiek zien wij niet alleen in de groote lijnen der woningen; die bedrieglijkheid ontmoet men verder bij elken stap. - Zie naar de meubels. Vroeger liet men het hout in zijne natuur en versierde men het met aange- | |
[pagina 288]
| |
naam snijwerk; nu neemt men gemeen hout en, wat men vroeger besteedde aan de kunst, wordt nu verteerd om het hout te bedekken met een dun pelleken mahonie- of ander kostelijk hout, ofwel om het te schilderen. Het kunstig gesmeed ijzer is vervangen door eene nabootsing in geutijzer. Van verre heeft dat bijna denzelfden schijn, alhoewel er voor geen zier kunst in zit in het onder betrek van kloekte met het sneîwerk niet kan vergeleken worden. De bezielende hamer van den smid is opgeofferd aan den schijn en den goedkoop. En zóó verbant men de kunst uit de nijverheid!
Kan deze strekking leiden tot het ware, tot het schoone? Neen! die zucht naar schijn, naar klatergoud, is eene dwaling, eene grove dwaling, en de St-Lucasscholen doen, onder vele oogpunten, een goed en heilzaam werk, met deze verkeerde opvatting van het schoone te bestrijden en trachten uit te roeien. Wij zeggen onder vele oogpunten: Niet alleen veredelen zij den smaak, verheffen zij de waarde van het werk, doch ook onder sociaal oogpunt betrachten zij voor den ambachtsman eene zekere opbeuring. Want zeker zou er voor deze eene lotsverbetering uit voortvloeien, wilde men in de burgerswoningen min geld besteden aan klatergoud en meer aan degelijken arbeid en aan kunst.
Met het oog op de grondbeginselen der bouwkunst hiervoren verdedigd, meenen wij een werk te moeten doen opmerken van den bouwmeester onzer provincie, den heer Stefaan Mortier, professor aan de St-Lucasschool te Gent. Deze bekwame meester heeft te Lokeren, wijk Bergendries, eene woning opgericht, die als type kan dienen van gothischen stijl, toegepast op de burgerswoningen: het is het huis van den heer Van Duyse-Blanchaert. De heer Mortier heeft er gebruik gemaakt van al de materialen en al de goede uitvindingen van dezen tijd. Heel het gebouw draagt tot in de kleinste bijzonderheden den stempel van studie en oorspronkelijkheid. De 400 verschillende teekeningen, (plans | |
[pagina 289]
| |
der bijzonderheden) voor deze woning vervaardigd, zijn als zoovele studiën, waar de logiek in elke lijn doorstraalt. Al de grieven, het gothiek (toegepast op burgerswoningen) ten laste gelegd, zijn er zegevierend te boven gekomen. Het uiterlijke is hef en aangenaam door zijne verscheidenheid: niet min dan veertien gevels, allen min of meer verschillend in hunne bijzonderheden, verrukken den aanschouwer. De afwisseling der kappen, alhoewel streng verrechtvaardigd, geeft aan den bouw eene schilderachtige silhouët. Het binnenhuis is opmerkenswaardig van verdeeling. Elke plaats heeft de grootte wenschelijk voor het gebruik; de gemeenschap tusschen de plaatsen is gemakkelijk en overal brengen lucht en licht eene verkwikkende gezelligheid. Met welgevallen rust het oog op de schilderachtige plafonds, die van plaats tot plaats verschillen, even als de haardsteden, die tevens allen eene voortreffelijke Vlaamsche volksspreuk dragen. Het zou ons te ver leiden in al de bijzonderheden van dit gebouw te treden; wij willen het enkel doen opmerken als eene volmaakte uitdrukking van de gothische bouwkunst toegepast op burgerswoningen, zooals de jonge school, waarvan Mr. Mortier een der beste meesters is, ze verstaat en ze wil verspreiden. En wees zeker, 't is de bouwkunst van waarheid, dus van ware schoonheid, - de bouwkunst die geroepen is om het valsche en het ongerijmde der moderne school te doen verdwijnen, - de bouwkunst die wij hopen die te zijn der 20e eeuw.
Lokeren. Hein.
Op 19 December laatst vierde men de plechtige wijding der hiervoren bedoelde woning. Ter dezer gelegenheid werd volgend gedicht voorgedragen, opmerkenswaardig over zijne eigenaardige opvatting. Goddank! daar staat 't gebouw voltrokken
En zijn wij hier in feest vergaârd,
Nu gij, ons priester, gij, ons broeder,
Gods zegen uitspraakt op den haard.
| |
[pagina 290]
| |
Want de hoofdzaak is het: 's Heeren zegen;
Ook wenschen we hem onz' vrienden toe,
Want wie men weze, waar of hoe:
‘'t Is al gelegen aan Gods zegen!’Ga naar voetnoot(1)
't Is wel verdiend den naam te roemen
Van hem wiens geest en scheppingskracht
Aan al de lijnen dezer woning
Een glans van kunst en studie bracht.
Mortier, gij bouwt als de oude Vlamen,
Uw kunst verijkt de vlaamsche kroon,
Uw werk bevestigt deze waarheid:
‘Geen rijker kroon dan eigen schoon.’
Mocht steeds een waarlijk huis'lijk leven
Het kenmerk zijn van deze woon,
En mocht' de wederzijdsche liefde
Er zeetlen op den hoogsten troon!
Dat men hier nooit 't genoegen zoeke
Dan bij den vaderlijken haard,
Waar prijkt en waakt ons oude spreuke:
‘Een eigen haard, dat is goud waard.’
Dat ook de zucht naar vreemde landen
Hier nooit de vriendenbanden breek',
Want velen keerden fel ontgoocheld
Uit de een of de andere vreemde streek.
Men minne steeds het duurbaar plekje
Waar de oudjes bouwden 't eerste nest,
Men hoû de gouden leus in eere,
Die luidt en leert: ‘Oost West, 't huis best’.
Voorzeker zal beproeving komen
En droefheid brengen aan den haard,
Want in den loop van 's menschen leven
Gaan wel en wee steeds nauw gepaard.
Doch, noemt men 't niet een ‘duivelshuisken’
Waar nooit komt kloppen tegenspoed?
Daarom toch nooit gebrek aan moed,
Want ‘Ieder huisken heeft zijn kruisken’.
| |
[pagina 291]
| |
Men kan wel schoone plannen maken
Tot wering van den slechten dag,
In Godes hand zijn voorzorg nemen
Voor ongeluk en tegenslag:
Edoch 't gebeurt schier alle dagen
Dat 't onverwachte ons plots verschrikt,
En men getroffen moet erkennen:
‘De mensch die wikt, maar God beschikt.’
Maar daarom echter niet te treuren
En droef te bukken onder 't leed,
Met rouw en wanhoop in het harte, -
De goede God is niet zoo wreed.
Want waar hij wondt weet Hij te zalven,
Hij zal hier ook een trooster zijn,
Hij toont het steeds in al zijn werken:
‘Na regen komt er zonneschijn.’
Voor deze woning rijst een bidplaats
Gebouwd ter eer' van 't heilig Hart,
Dit Hart zoo vol van vuurge liefde,
Dit Hart zoo vaak vervuld van smart.
Die bidplaats blijve een pand van hulde
Aan Hem die in ons harte leeft,
En zeker brengt het ons zijn zegen:
‘Want God die leeft, die alles geeft!’
|
|