Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Van Reinaerde.In eene voorgaande studieGa naar voetnoot(1) hebben wij medegedeeld wat wij meenden als antwoord te moeten geven op de vraag: waar, wanneer en door wie werd de Reinaert gedicht? Er blijft ons over te onderzoeken welke de herkomst is van de bouwstoffen, die erin verarbeid zijn en op welke wijze de keus van die bouwstoffen geschied is.
Wij hebben gezien hoe Reinaert door den Wolf en den Haan op 's Konings hofdag wordt aangeklaagd, hoe hij na de derde indaging ten hove verschijnt en veroordeeld wordt, en eindelijk hoe hij zich niet alleen van de galg vrij liegt maar meteen over zijne vijanden eene bloedige wraak neemt. Het verhaal van Bruun's villing en van Isingrijn's ontschoeing komt niet voor in de Fransche branche van le Jugement de Renart. In eene andere Fransche branche, die van Renart médecin, treft men echter, als een der hoofdepisoden, iets dergelijks aan. In dit gedicht onderscheidt men insgelijks twee gedeelten: de inhoud van het eerste gedeelte herinnert aan de branche van le Jugement; de tweede helft integendeel verhaalt hoe de leeuw, ziek gevallen | |
[pagina 266]
| |
zijnde, de gezondheid terugbekomt met op Reinaert's aanraden den wolf van zijn vel te laten berooven en er zich in te wikkelen. De Duitsche Reinhart vertoont ons aan den anderen kant het verhaal van Reinaert's veroordeeling ingelascht in dat van 's Konings genezing. De mierenkoning is den leeuw in het oor gekropen; tot driemaal toe wordt de vos, die vooral door den wolf en door Schanteclêr is beschuldigd geworden, ten hove ontboden; ‘eerst door Brûn, den beer, dien hij met honig, vervolgens door Diepreht, den kater, dien hij met muizen deerlijk beet neemt, en eindelijk door Krimel, die hem ten hove brengt, waar hij als geneesheer optreedt en niet alleen de huid van den wolf. maar ook die van den beer en den kater eischt, en door den leeuw te genezen, almachtig wordt, zoodat hij al zijne vijanden benadeelt en aan zijne vrienden ambten en leenen verschaft, waarvan het bezit hun echter slecht bekomt. Zonderling is het, dat hij eindigt met den leeuw te vergiftigen.’Ga naar voetnoot(1) Er kan dus geen twijfel over bestaan, dat de wraakneming op Isingrijn en op Bruun in onzen Reinaert wel niets anders zal zijn dan eene herinnering aan eenen vorm der dierensage, waar die wraakneming in verband stond met het optreden van den vos als geneesheer. Zij vormt den schakel tusschen het Vlaamsche gedicht en het oorspronkelijk verhaal. En inderdaad, uit de vergelijking van de bewaarde Reinaertsgedichten met de Latijnsche kloostergedichten en de Latijnsche fabelverzamelingen van de achtste eeuw voort, wordt het duidelijk hoe zich de eenvoudige Esopische fabel van den zieken leeuw in den mond van het volk gaandeweg tot een lang en ingewikkeld verhaal heeft uitgebreid, en hoe er dan een oogenblik is gekomen waarop dat verhaal zich in tweeën heeft | |
[pagina 267]
| |
gesplitst: aan den eenen kant het verhaal van den Vos als geneesheer; dat van de zijne veroordeeling aan den anderen kant.
Men weet hoe de fabelen gedurende de Middeleeuwen een voornaam hulpmiddel en bestanddeel van het onderwijs in de kloosterscholen uitgemaakt hebben. Het waren de Latijnsche fabelen van Phaedrus en van Avianus, welke in proza omschreven, in verscheidene verzamelingen tot ons gekomen zijn, meestal onder den apocriefen naam van Romulus. De brave monniken zagen er hoegenaamd geen bezwaar in, hunne fabelbundels gedurig maar te verrijken door het opnemen van allerlei diervertelsels welke bij het volk in omloop waren. Zij achtten zelfs overbodig er melding van te maken dat zij zulks deden. Esopus had reeds bij de Grieken eenen breeden rug; de middeleeuwen zetten de oude traditie voort met zonder argwaan aan den fabelachtigen vader van de fabel al de geschiedenisjes, waar de dieren eene rol in speelden, maar stout en bout te blijven toedichten. Op die wijze beschikken wij echter over eene onwaardeerbare bron voor de kennis van de middeleeuwsche folklore. Van eeuw tot eeuw nagenoeg kunnen wij de ontwikkeling dier overgeleverde vertellingen nagaan. Toen, van uit de kloosterscholen, de oude echt-Esopische fabels tot het volk doorgedrongen waren, beleefden zij dezelfde lotgevallen als de andere dierenverhaaltjes, welke van mond tot mond uit het Noorden of uit Oosten waren overgeleverd geworden, ofwel op den inheemschen bodem ontstaan waren. Ook zij groeiden en bloeiden en vermenigvuldigden zich ‘comme une troupe de gais bohémiens, au hasard de la route’, zooals men van de latere fabliaux heeft gezegd. En wat de fabel van den zieken Leeuw betreft, reeds uit de 8ste eeuw hebben wij er eene bewerking van, door Paulus Diaconus: de vos heeft verzuimd ‘den zieken leeuw, zijnen heer, | |
[pagina 268]
| |
te bezoeken, zooals de andere dieren gedaan hadden, en, reeds ter dood veroordeeld, wreekt (hij zich) door zijne afwezigheid te verklaren uit ijverige studie der geneeskunst, en dan op grond daarvan aan te raden, den leeuw te genezen door hem te hullen in eene berenhuid, zooals ook geschiedt.’Ga naar voetnoot(1) De wolf, welke ook in de Grieksche fabel de aanklager is, komt weer tot zijn recht in een monnikengedicht van het einde der 12e eeuw, de Ecbasis Captivi. Op eigenaardige wijze is het verhaal van den zieken Leeuw erin gevlochten. ‘De leeuw lijdt aan eene nierziekte, alle dieren komen hem bezoeken en tevens de tienden brengen, die de wolf als zijn schatmeester in ontvangst neemt. Alleen de vos is afwezig en wordt nu door den wolf van zware misdaden beschuldigd, zoodat de leeuw hem vogelvrij verklaart en er reeds eene galg voor hem wordt opgericht. Hij is echter onschuldig en daarom krijgt de panter medelijden met hem: hij gaat hem waarschuwen en na een goed ontbijt gaan panter en vos samen naar het hof. Onderweg zingen zij psalmen en nemen elkaar de biecht af. Deemoedig plaatst zich daarop de vos voor den koning en verklaart zijne afwezigheid door eene reis, die hij naar Italië gedaan heeft om een geneesmiddel tegen de kwaal des leeuws te zoeken, dat hij dan ook inderdaad gevonden had. Hij tart alle dieren, de tegen hem ingebrachte beschuldigingen te bewijzen, maar geen van hen durft er een woord van reppen, integendeel, zij trachten den leeuw tot begenadiging te bewegen, en deze laat zich tevreden stellen. Nu is de vos zeker van zijne zaak, en, om zich te wreken, vertelt hij, dat alleen eene versche wolfshuid den leeuw kan genezen en dat de wolf die moet afstaan. Terwijl dat geschiedt, verwijt de vos den dieren hunne onrechtvaardigheid: onverhoord hadden zij hem veroordeeld, terwijl zij hem ten | |
[pagina 269]
| |
minste volgens recht en billijkheid vooraf driemaal hadden moeten dagen. Sinds dien tijd is de vos de gunsteling van den leeuw: hij beschikt over alle hofambten tot genoegen van alle dieren, enz.Ga naar voetnoot(1)’. Benevens verscheidene trekken welke in den Reinaert geene plaats gevonden hebben, treffen wij aldus in de Latijnsche kloostergedichten de kiem aan van al de groote en kleine episoden waaruit ons Vlaamsch dierenepos bestaat. De groote verdienste van dit laatste ligt in den voortreffelijken keus tusschen de ontelbare bijzonderheden en varianten welke de volksoverlevering aanbood. Er was eene meesterhand van doen om zóó te kunnen kiezen. En toch zijn er zelts in onzen Reinaert duidelijke sporen aanwezig dat de geniale dichter zich weleens meer dan oorbaar was door de traditie liet beheerschen. Het optreden van den haan als aanklager, en zijn verhaal hoe Reinaert hem verschalkt heeft door het vertoonen van een vredebrief, is daar een bewijs van. (Terloops weze aangemerkt dat deze geschiedenis met den vredebrief nogmaals teruggaat op eene welbekende Esopische tafel). Wie nu aandachtig den Reinaert leest vraagt zich te vergeefs af om wat reden toch Canticleer die, na Isingrijn, de voornaamste aanklager van den Vos is, zoo volkomen aan de wraakneming van den ‘fellen roden’ ontsnapt? Ja, hij wordt zelfs niet eens meer vermeld in het vervolg van het verhaal, nadat Reinaert door zijne openbare biecht de galg ontkomen is. De symmetrie welke, wat beer, kater en wolf betreft, in het gedicht te bespeuren is, ontbreekt teenemaal te zijnen opzichte.
De betrekkingen tusschen vos en leeuw en tusschen vos en haan wijzen op onrechtstreekschen invloed der Esopische fabel. | |
[pagina 270]
| |
De betrekkingen tusschen vos en beer en tusschen vos en wolf integendeel staan teenemaal buiten dergelijken invloed, maar gaan in hoofdzaak terug op dat gedeelte der dierensage, waarvan de oorsprong te zoeken is in de Folklore van het Noorden van Europa. De groote reden van Isingrijn's verbittering bestaat in de bloedschande welke Reinaert zijne vrouw heeft aangedaan. ‘Voor al dandre, zegt de wolf in zijne aanklacht, voor al dandre ontfaerme u dies
dat hi mijn wijf hevet verhoert
ende mine kindre so mesvoert
dat hise besekede daer si laghen,
datter twe noint meer ne saghen
ende si worden staerblent.
In den Romulus van Marie de France nu bevindt zich, vreemd genoeg, eene fabel waar de vos geweld pleegt op de beerin. De beerin: men zou verwachten, de wolvin. Immers in de Folklore van Noordelijk Europa zijn er eene menigte verhalen in omloop over de booze streken welke den beer door den vos gespeeld worden, maar in de talrijke volksvertellingen die in onze gewesten, waar de beer al zeldzamer en zeldzamer werd, van uit het Noorden afgedaald zijn, is langzamerhand de wolf in de plaats van den beer getreden; het feit dat reeds in de Grieksche fabel vos en wolf aan 's konings hof zoo vijandig tegenover elkander staan, kan hier die vervanging slechts bevorderd hebben. De aanwezigheid van eenen beer in den Romulus van Marie de France is dan ook eene uitzondering, doch wijst naar het Noorden waar inderdaad tot op onze dagen dezelfde vertelling is blijven voortleven. Eveneens is het, in het oorspronkelijk sprookje, niet de wolf, maar de beer die zich door Reinaert laat bepraten en die in de plaats van visch te vangen, met zijn staart in het ijs vastvriest; wanneer hij daarna de boerin met den kernstok ziet afkomen doet hij zooveel geweld om los te geraken dat zijn staart afscheurt: en daarom zijn de | |
[pagina 271]
| |
beren zoo kort van staarte. Het volk is onuitputtelijk in het dichten van verhaaltjes om de eigenaardige gestalte van allerlei wezens uit te leggen; dit is een van die verhaaltjes en straks zullen wij er een tweede zien. De wolf echter heeft een langen staart; hoe kan hij hier den beer vervangen hebben? Dit kon alleen geschieden wanneer men de bestemming van het sprookje uit het oog verloor. En het is inderdaad grappig te bemerken hoe dat werkelijk gebeurd is. De vertelling van den wolf die visch wil vangen werd ook in Schotland opgeteekend. ‘En ziedaar’, zegde de verhaler om te besluiten, ‘waarom de staart van de wolven zoo kort is!...’ Echter is ook Isingrijn enkele malen de oorspronkelijke pers onage, daar namelijk, waar Reinaert hem heeft doen slagen krijgen ten gevolge van zijne gulzigheid of van zijn dwazen lust om als klokluider of zanger roem te oogsten: eene gansche klasse vertellingen uit de vroegere en uit de hedendaagsche Folklore behandelen op dezelfde wijze het dubbele thema van den gulzigen en zanglustigen wolf. En de avonturen van Bruun en van Tibert? Het denkbeeld om de enkele dagvaarding der Grieksche fabel door eene driedubbele te vervangen, moet zeer natuurlijk opgekomen zijn in een tijd toen het een punt der rechtspleging was, dat een oordeel bij verstek eerst kon geveld worden na driemaal herhaalde indaging: Sal men vri recht voort draghen,
men salne drie waerven daghen,
also men doet enen vrien man. (v. 1337-37.)
De keus van den sterken beer en vervolgens van den voorzichtigen kater om de eerste en de tweede maal het ambt van bode te vervullen, was insgelijks iets zeer natuurlijks, en het lag in den geest van het gedicht dat geen van beide heelhuids mocht terugkeeren van zijn tocht naar Maupertuus. Wat Bruun betreft, wij hebben gezien dat Willem uitdrukkelijk zegt hoe de arme slokker er niet alleen | |
[pagina 272]
| |
het vel van zijn pooten maar een zijner ooren bij inschiet. Welnu een verhaaltje uit de Fecunda Ratis van Egbert van Luik stelt op dergelijke wijze het feit dat de beer korte ooren heeft, in verband met zijn legendarischen snoeplust naar honig. Ook hier dus heeft de dichter, bij het bezingen van Bruun's rampspoedigen tocht, in de levende volksoverlevering zijn uitgangspunt gevonden. En de ongelukkige muizenjacht van Tibert is slechts een kunstmatige dubbel der avonturen van den Beer.
‘Le Roman de Renart est une oeuvre purement traditionnelle,’ zoo besluit de heer Sudre zijn onderzoek. Met andere woorden: de cyclus der Reinaertsgedichten stamt uit het volksverhaal. Op de lippen van het volk heeft de koude, dorre, levenlooze Esopische fabel hare zedeleerende strekking verloren en is zij herschapen geworden. Door in- en bijvoeging van allerlei bestandeelen welke in de volksoverlevering aanwezig zijn, werd zij verrijkt en uitgebreid, verkreeg zij gloed en leven. Te willen bepalen welk aandeel er in keus en schikking der bouwstoffen aan de naamlooze volkstraditie, aan de vroegere Fransche dichters en aan onzen WillemGa naar voetnoot(1) toekomt, is, meenen wij, vooralsnog een onoplosbaar vraagstuk. Wat wij wenschen dat de lezer uit de voorgaande bladzijden onthoude, en zich herinnere wanneer hij straks mocht toegeven aan den goeden inval het oude gedicht eens ter hand te nemen, | |
[pagina 273]
| |
is het feit dat de Esopische fabel van den zieken Leeuw, van uit de kloosterscholen tot het volk doorgedrongen, allengs gediend heeft als een geschikt raam om er de talrijke diervertellingen, vooral de vertellingen over de vijandschap van den vos en den wolf, tot een omvangrijk episch geheel in te verarbeiden. Aldus is de fabel van den zieken Leeuw de kern geworden, om dewelke een langdurig en ingewikkeld cristallisatieproces heeft plaats gegrepen. Aldus is ontstaan onze Reinaert, het schitterend puikjuweel dat over den aanvang der Nederlandsche letterkunde zooveel luister en glans verspreidt.....
L. Scharpé. |
|