Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Boekennieuws en kronijk.De Rol van het Booze Beginsel op het Middeleeuwsch Tooneel, door Ernest Soens. Bekroond door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Gent, A. Siffer, 1893. Prijs fr. 1,50. De verhandeling van den heer Soens is een verdienstelijk werk. Haar schrijver heeft volkomen recht op al onzen lof, om de ernstige wijze waarop hij zijne taak heeft opgevat. Benevens eene gansch bijzondere studie van ons eigen Middeleeuwsch Tooneel verschaft hij ons bijna op elke bladzijde welkome inlichtingen over het Middeleeuwsch Tooneel in Frankrijk, in Duitschland, in Engeland. tot zelfs in Spanje en in Italië. En de betrekkelijke schaarschheid aan Nederlandsche werken over het Tooneel der Middeleeuwen is eene reden te meer om met blijdschap het zijne te onthalen. De taak was niet gemakkelijk op haar eigen; zij was bovendien veelomvattend, al te veelomvattend. Zelfs na al de moeite welke de schrijver zich getroost heeft behoorde het tot de onmogelijke dingen een opstel te leveren dat het vraagstuk langs al zijne zijden en op even voldoende wijze zou oplossen. A l'impossible nul n'est tenu. De schrijver is er vooral op uit het didaktisch karakter van de rol der duivelen op het Tooneel der Middeleeuwen, - zoowel in de ernstige als in de kluchtige stukken -, goed in het licht te stellen. Hij toont aan, steeds door voorbeelden en aanhalingen, welke de algemeene kenmerken van die rol zijn, en welke de bijzondere. De ernstige bijbelsche spelen hebben voor doel den duivel te doen haten; de kluchtige tooneelen of spelen, hem te doen verachten. Stichting der menigte houdt de tooneeldichter immer in het oog: ‘Het algemeene kenmerk van (des duivels) bovenmenschelijk streven is zijn onverzadelijke dorst naar het verderf der zielen; hij sticht het rijk van het kwade naast het rijk van het goede en wil zijnen troon verheffen nevens dien van den Heiland. Hij heerscht als een dwingeland over zijn grondgebied, doch neemt alle vormen aan, deinst voor geene ondernemingen achteruit om zijne heerschappij te versterken: beurtelings wreedaardig, hoogmoedig en nijdig, vleiend, laag en lafhertig, treedt hij altijd voor de toeschouwers op als een hatelijk wezen. Daar hij uit natuur het kwaad verpersoonlijkt, geeft zijne rol een spoorslag tot het goede. Als bijzondere kenmerken van Satan's rol hebben wij laten gelden de gemeenzame onderhandelingen en het verbond tusschen hem en sommige ongelukkigen gesloten om deze, ten prijze van een handvol | |
[pagina 242]
| |
goud of bij middel eener lage kuiperij, met lijf en ziel aan zijnen persoon vast te knellen. Het is als eene menschwording des duivels, eene uiterste poging tegen het rijk van Christus, waarvan het Booze Beginsel de onverzoenlijke vijand geweest is in de gansche geschiedenis der menschheid. In beide soorten van spelen, algemeen en bijzonder gekenmerkte, hebben wij, als tusschenpoozen of blijspelen, tooneelen aangetroffen waar de duivel niet zoozeer met haat, als wel met spot beladen werd. Hier was de rol meer kunstmatig opgevat en diende zij alleen tot middel om een verder doel te bereiken.’ Aldus, in het slot, op bl. 142 en 143. In het algemeen bereikt de schrijver het doel dat hij zich voorstelde. Hij bewijst wat hij bewijzen wilde. En na het lezen van zijne verhandeling gevoelt men weinig lust om in haar geheel de uitkomsten van zijn onderzoek niet bij te treden. Hij zelf echter, op verscheidene plaatsen, vestigt er onrechtstreeks onze aandacht op dat zijn boek al de zijden van het vraagstuk niet beschouwt, dat misschien de belangrijkste zijde slechts terloops nu en dan er wordt aangeraakt: wij bedoelen de uiteenzetting van de historische ontwikkeling, eeuw voor eeuw, van de rol des duivels op het tooneel. Wij willen trachten duidelijker te zijn: ons schijnt het dat de verhandeling welke voor ons ligt enkel eene inleiding is, eene voorbereiding (hoe verdienstelijk overigens ook) tot de behandeling van het vraagstuk hoe men uit de rol, welke de duivel op het Middeleeuwsch tooneel vervulde, al of niet van eeuw tot eeuw kan nagaan welke de voorstelling van den duivel bij het volk was, welk beeld het zich van den duivel vormde. De stelling, bl. 12: ‘Men zal de hoofdrol van den duivel op het Middeleeuwsch tooneel kunnen opmaken uit de plaats, die hij in geschiedenis van het Christendom bekleedt’ moet toch, dunkt ons, in dezen zin begrepen worden: ‘de rol van den duivel weerkaatst het beeld dat zich het volk van den duivel vormde.’ Vooral waar de duivel eene boertige rol vervult, is het van belang dit onderscheid in acht te nemen. Op taal en stijl zouden wij hier en daar wel iets af te dingen hebben. Wij willen echter, om te sluiten, hierop vooral den nadruk leggen dat het werk ernstige hoedanigheden bezit, dat het een eersteling is die belooft voor de toekomst, een eersteling waaruit men den schrijver leert achten als iemand met werklust en aanleg. Wij wenschen dat hij, zoo degelijk daartoe voorbereid, zijne studien over het onderwerp waarvan hij eene zoo grondige kennis heeft opgedaan met ijver voortzette, zoodat wij weldra opnieuw het genoegen hebben hem andermaal onze hartelijkste gelukwenschen aan te bieden. Gent. S.
Een West-Vlaamsch Apostel. De Eerwaarde Pater Lievens. Missionaris in den Chota-Nagpore (West-Bengalen), † 7 Nov. 1893. Op deze brochure, verschenen bij den heer H. Van der Schelden, | |
[pagina 243]
| |
te Gent, en overgedrukt uit het maandschrift ‘De Bode van het H. Hart van Jezus’, willen wij de aandacht roepen van alle katholieke Vlamingen die de grootmoedigheid van den Apostel en de hooge daden van een landgenoot weten te schatten. Het boekje dat ongeveer 16 bladzijden bevat is eene zeer aangename lezing en de gedachtenis van den onlangs ontslapen zendeling alleszins waardig. Het edelmoedig karakter van den Vlaamschen priester, zijne standvastigheid te midden van de meest verscheidene moeilijkheden, de ontberingen die hij in het verre Indië had te doorstaan door den onbekenden schrijver van het werkje in hun volle licht gesteld bewijzen dat het geslacht der Apostelen, waarop de katholieke Kerk met recht fier mag gaan, in onze Vlaamsche gewesten nog niet is uitgestorven. Den West-Vlamingen bijzonder zal het een waar genot zijn kennis te maken met een man die met eigen hand meer dan 25,000 heidenen doopte en geheel den uitgestiekten Chota-Nagpore viermaal zoo groot als ons België, had de dood niet zoo vroeg een einde gesteld aan zijne werkzaamheid, voor Christus en ons heilig geloof zou veroverd hebben. Ons dunkens is dit werkje geroepen om een grooten bijval te genieten in het Vlaamsche land; den kinderen onzer scholen en patronagiën zal deze korte en boeiende levensschets van een Vlaamschen held zeer aangenaam zijn. Hij die het werkje onder ons Vlaamsch volk zou verspreiden zou mijns achtens een goed werk verrichten. De geringe prijs van de brochure, fr., 0.10 maakt dit overigens zeer gemakkelijk. Leuven. J.F.
Prins Boudewijn. In Memoriam (23 Januari 1891), door J.P. van Kasteren S.J. De ‘Bode van het H. Hart’ gaf ons in zijne laatste afleveringen een heel belangrijk versje te lezen. Belangrijk voor al wie gedenkt hoe groot een verlies België leed bij het afsterven van zijn welbeminden kroonprins, Boudewijn. Belangrijk ook voor al wíe den jongen vorst gekend en bemind hebben. Het zal dus niemand verwonderen dat wij dit nederig stukje op den voorgrond schuiven, dat wij het den katholieken Vlaming aanbevelen. Het is immers niet zonder verdiensten. In keurige en kleurige verzen schetst ons de dichter de deugden van den te vroeg gestorven kroonprins. De zuiverheid van Boudewijn's rein geweten; de heldhaftige moed van zijn onverschrokken hart; de teedere doch mannelijke godsvrucht van zijne godminnende ziel; de liefde en de gehechtheid van den jeugdigen vorst voor het onderdrukte Vlaamsch; de hoop die alle Vlamingen koesterden wanneer zij zagen hoe zeer het koningskind hunne taal ter harte nam: al die gedachten worden in het eerste deel ontwikkeld. Doch: ‘Spinrag is de hoop der aarde’
en weldra worden al deze lachende vooruitzichten uiteengeslingerd door de wreede hand van den onverbiddelijken dood. En de droeve maar weêrklinkt over de stille, rustige velden van het diep beproefde België. | |
[pagina 244]
| |
Edoch de dood, die voor een ieder een vijand is en een wreedaard, is voor den Christen een afgebeden
Redder uit des levens lijden.
Die troostende gedachte sluit het dichtje. - Dit vers, waar wij in korte woorden den inhoud van gegeven hebben, is geschreven in den trant van Weber's Dreizehnlinden: het is dezelfde versmaat en bijna dezelfde aanvang: Weet gij wat in park en tuinen
Fluistrend bloem aan bloem verhaalde,
Als de kroonprins lentelustig
Door het groen der dreven dwaalde?
Liefelijk en aangenaam zijn de verzen van den Noord-Nederlandschen dichter. J.P. van Kasteren is immers een Noord-Nederlander. En dit feit bewijst ons hoe zeer prins Boudewijn geacht en bemind was zelfs van onze naburen. Ik spoor alle Vlamingen aan dit gedichtje te lezen: het zal hun genot en genoegen verschaffen. En mag ik nu sluiten zonder den ‘Bode van het H. Hart’ te bedanken voor het juweeltje dat hij ons heeft aangeboden? Zeker niet. Ik zou evenwel begeeren nog dikwijls zulke lieve stukjes te vinden in het maandschrift van het H. Hart, en ik ben verzekerd dat het al meer en meer bijval zou genieten onder het Vlaamsche katholieke volk Leuven, 3 Februari 1894. J.M.
De ambachten of neringen in vroegeren tijd, door Frans de Potter. Overdruk uit het Jaarboek van het Davidsfonds 1894. Prijs fr. 0,60. Hetgeen de heer Kurth gedaan heeft voor het Fransch gedeelte van het land, de heer de Potter levert het voor het Vlaamsch gedeelte, namelijk eene studie over onze oude gilden, ambachten en neringen. De geleerde schrijver, uitgerust gelijk hij is met zijne omvangrijke geschiedkundige kennissen, is juist de man om naar behooren de monographie te schrijven dier vakvereenigingen van vroeger. Ook hangt hij er ons een tafereel van voor, volledig, nauwkeurig en uiterst wetenswaardig. Hij duidt de voorwaarden aan van het werk, het getal werkuren, het dagloon, het aanleeren van den stiel, den arbeid der vrouwen en der kinders, het bestuur der gilde, de bescherming van het werk, den onderstand gegeven in gevallen van ziekten, ongeval of afgeleefdheid, het godsdienstig karakter der vereeniging, het vieren van den zondag, enz. enz. Wij leeren er de gilde kennen in hare kleinste bijzonderheden, kortom in geheel haar zijn en wezen. Nu dat iedereen van gilden en vakvereenigingen spreekt, zal ongetwijfeld dat werkje bijzonder welkom zijn, want het zal voor | |
[pagina 245]
| |
velen in volle daglicht stellen hetgeen zij slechts half en onduidelijk bespeurden in de halve duisternis der lang en ver vervlogen middeleeuwen.
Jaarboek van het Davidsfonds voor 1894. Dit jaarboek zal met genoegen gelezen worden, immers er is veel verscheidenheid in en elkeen zal er zijne gading in vinden, 't zij men voor de geschiedenis is, poezij, novellenliteratuur of huishoudkunde. Zooals elk jaarboek begint dit met de standregelen en een overzicht der werkzaamheden; de algemeene toestand mag zeer gunstig genoemd worden in opzicht van bedrijvigheid, finantiën en getal leden. De bijdragen zijn in het algemeen zeer keurig en wij weten waarlijk niet waarom zoovele medewerkers hunne gewrochten niet onderteekend hebben. Een niet onderteekend werk verliest altijd in de waardeering der lezers; dat is ongetwijfeld onrechtvaardig, want men moet het schoone smaken voor het schoone zelf, doch de wereld is zoo gemaakt en is nog op het punt niet hare zienswijze hieromtrent te wijzigen.
Taal- en Letterlievend Genootschap Met Tijd en Vlijt. Lijst der Leden en Verslag der Werkzaamheden van het schooljaar 1892-93, door den heer advokaat H. Van de Vyvere. Leuven, bij Jozef Vanlinthout, 1893. Wij zullen niet pogen in eenige regelen een beknopt verslag te geven van het beknopt verslag over de Werkzaamheden van Tijd en Vlijt gedurende het afgeloopen studiejaar. Dat Tijd en Vlijt, gesteund door de toewijding van de heeren hoogleeraren Willems, Alberdingk Thijm en Sencie, steeds voortgaat met groeien en bloeien, en met nieuwe studentengeslachten op te leiden in de liefde van hun land en van hunne taal, bewijst op welsprekende wijze de reeks der voordrachten, voorlezingen, besprekingen en feesten. Moge het wakkere Genootschap voortgaan met bloeien en met bekwame, overtuigde Vlamingen in den schoot der Leuvensche Alma Mater aan te kweeken!
Fransche Geleerdheid. - Wilt gij daar een staaltje van, lezer? Wij, katholieken, wij dachten dat de H. Joannes Baptista een neef was van Christus, de zoon van Elisabeth, nicht van de H. Maagd Maria. Nu wij waren nog eens al mis. De H. Joannes was de oom van O.L. Heer, de eigene broeder van Maria. Zoo leert het ten minste de grrrroote geschiedschrijver, wijlen J. Michelet, een der afgoden der hedendaagsche Fransche vrijdenkerij. Het staat te lezen in een reisbeschrijving, welke de Revue des Deux-Mondes in haar voorlaatste nummer (1e Februari 1894) als posthuum werk van bovengenoemden schrijver overdrukt. Ziehier letterlijk den tekst. Sprekende van de Hoofdkerk van Freiburg in Brisgau, en van de schilderijen van Holbein zegt hij: ‘Mais la merveille des merveilles, ce sont ses trois grands volets: au premier, Marie par un chemin de rochers, descend chez Sainte Anne; elle arrive, lui tend la main les yeux baissés, modeste.’ | |
[pagina 246]
| |
En het is geen drukfout; want hij voegt er onmiddelijk na: ‘Elles sont toutes deux dans un état de giossesse avancée, laplus agée doublement mère; à son regard de douce intelligence, on voit qu'elle est aussi la mère de la jeune mère... Les enfants à naître s'aiment déjà, vont au devant l'un de l'autre, car il y a élan; mais Saint Jean, au sein de Sainte Anne se tient déjà plus bas que Jésus’Ga naar voetnoot(1). Maar Michelet bedoelt misschien eenen anderen Jan als de Dooper? Wij weten het niet; maar hetgeen wij weten, is dat Michelet een felle Jan is, en dat, in de Redactie van de Revue die zulke dingen laat drukken, er felle Jannen moeten zitten. Intusschen zijn en blijven wij, katholieken, de Ignorantins. J.B.
Katholieke Gids. Te lezen in de Februari-aflevering van den Katholieken Gids (Haarlem, W. Küppers), de bijdrage van Br. Florentius: Vlaamsche Letteren; wijlen Dr. Jan Reinier Snieders; Dr. August Snieders; De Geyter, Daems, Pol de Mont, Pastoor Claeys, G. Gezelle, Lodewijk De Coninck, Hilda Ram worden beurtelings, in een eerste artikel, zeer tieffend gekenschetst. In het Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde van Leiden schreef Dr. G. Kalff, van bl. 45 tot 71 eene merkwaardige studie over Vondel als vertaler.
Rozekens Eerste Communie, door Alfons Janssens, is thans in het Duitsch vertaald door Gustaf Prell en verschenen bij den drukker Schwann te Dusseldorf. Deze gelegenheid te baat genomen om het lief en hartelijk boekje nog eens aan het Vlaamsch publiek aan te bevelen, inzonderheid voor geschenk aan Eerste Communicanten. Het kost slechts fr. 0,50.
Onze Meesters. - Kollebloemen van Tinel en Pol de Mont zijn dezer dagen te Frankfort uitgevoerd geweest; de meester hield den bestuurstok. Franciscus is op het programma van den eersten Rhenaamschen festival te Aken. Te Crefeld werd een concert gegeven uitsluitelijk bestaande uit werken van Benoit.
Huldebetoogingen. - Zondag 25 Februari heeft men te Antwerpen De Beucker vereerd met zijn borstbeeld, uit erkentenis voor de onschatbare diensten aan de Vlaamsche Beweging bewezen. Het beeld gemaakt door Frans Joris, den beeldhouwer van het Consciencebeeld zal verkleind in den handel gekocht worden. Het Belfort biedt zijne hulde aan den grijzen strijder. - Een huldebetoog gaat te Gent ingericht worden aan den heer Pieter Geiregat, ter gelegenheid van de opvoering van zijn geprimeerd drama Fortuinzoekers. De heer Geiregat is schrijver van menige hoog gewaardeerde tooneelstukken en een aantal boeiende en zeer gesmaakte volksverhalen. - Een grafteeken | |
[pagina 247]
| |
zal te Göttingen aan den Duitschen balladen-dichter Burger opgericht worden. Het is 100 jaar geleden dat hij stierf. - Het standbeeld aan Hoffmann von Fallersleben in Helgoland opgericht moet verplaatst worden uit hoofde van den daar steeds heerschenden Noordwesten wind die het bedreigt. - Te Gent komt een gemengd comiteit tot stand uit katholieken en liberalen bestaande om eindelijk een standbeeld op te richten aan den zanger der Drie Zustersteden. Karel Ledeganck werd te Eekloo geboren en stierf te Gent in 1847, in den ouderdom van 42 jaar.
Zwijnenletterkunde. - Tot hiertoe bleef de Vlaamsche letterkunde gespaard van naäpers van Zola, en 't was altijd hare cer, de zedelijkheid in acht te hebben genomen, niets te schrijven dat onder 't oog van kinderen niet komen mocht. Het schijnt, dat er nu onder ons een romanschrijver te vinden is, die, vol bewondering voor de smerigheid van Zola - dat echte toonbeeld der rottende Fransche samenleving - en afgunstig van de ‘lauweren’, door den pleger van Nana uit het vuilste slijk en schuim van Parijs opgegaard, den Vlamingen eene dergelijke taal wil laten hooren. Wij noemen noch het boek, noch den schrijver, uit vrees dat er soms één lezer mocht door nieuwsgierigheid worden gedreven om het schandwerk in handen te nemen. Wat de schrijver over onze boerenmeiden zegt, is laster; de kleuren, waarmede hij ze maalt, zijn valsch, en wij beklagen diep den man, die zijn eigen geslacht zoozeer versmaadt en onteert, misschien alléén uit politieken afkeer voor het godvreezende landvolk. Als roman is het boek er verre van, aan de erschen der kunst te beantwoorden; het krielt er van onwaarschijnlijkheden; als taal is er veel in gebroddel: er zijn feilen in, die men nog nergens elders heeft ontmoet, uitdrukkingen, die geen Vlaming verstaan kan. Den schrijver mangelt het niet aan aanleg, wij erkennen 't gaarne; wij betreuren dat hij zijn tijd en moeite heeft verspild aan een boek, waarover hij later zal blozen, en hopen dat hij zijne krachten in 't vervolg besteden zal aan werken, die ten nutte zijner landgenooten en ter eere van hem zelven strekken mogen.
Kon. Vl. Academie. - Zitting van 21 Februari: De heer voorzitter Dr H. Claeys verwelkomt in hartelijke woorden den heer de Maere-Limnander, die op zijne beuit het woerd neemt, zijne collegas bedankt en op treffende wijze de verheven zending der Academie in het licht stelt. De begrooting wordt vastgesteld en men gaat over tot het benoemen der keuiraden: Middelnederlandsche letterkunde, de heeren P. Willems, Daems en van Droogenbroeck; Nieuwere taalkunde, de heeren Coopman, Alberdingk Thijm en van Droogenbroeck; Lijst der gallicismen, de heeren Coopman, Obrie en Broeckaert; Vakwoordenlijst over het smidsambacht, de heeren Coopman, de Gheldere en Mathot; Vakwoordenlijst betreffende het timmermansambacht, de heeren Coopman, de Flou en Janssens. | |
[pagina 248]
| |
Om te sluiten geeft de heer Coopman lezing van zijn merkwaardig verslag over de laatstverschenen afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal.
Davidsfonds. - Brugge werd vergast op eene merkwaardige voordracht door den heer Naert over de Brugsche schilders, namelijk Memlinck, Pourbus, Claeyssens, Jacob Van Oost. - Den 18 Februari gaf Vilvoorde een tooneelkundig feest met ‘De plaatsvervanger’ en ‘Spriet en Spruit’ op het programma. - Oostende richtte eene zitting in waarin de heer advocaat Van Neste uit Brugge de ‘Vertegenwoordiging der Minderheden’ kwam bespreken. - Gent zond een vertoogschrift naar den Senaat, ten einde de stemming te vragen van Coremans' amendement, bettekkelijk het Vlaamsch in het middelbaar onderwijs.
† Fr. Haverschmidt, die onder het pseudoniem van Piet Paaltjens de beroemde Snikken en Glimlachjes dichtte (1867). Hij werd geboren te Leeuwarden en stierf den 17 Januari ll. predikant te Schiedam en 59 jaar oud. Lijdende aan zinsverbijstering heeft hij zich in eene vlaag van waanzin van het leven gebracht. Van hem hebben wij ook een bundel novellen Familie en Kennissen (1876).
† W.J. Knoop, Hollandsche luitenant-generaal in rust. In zijne kinderjaren woonde hij te Brugge; hij schreef onder andere Waterloo en Herinneringen over de Belgische omwenteling in 1830.
† Prof. Aug. Hirsch, Hoogleeraar te Berlijn; hij schreef onderscheidene werken over de malaria, de longontsteking en den cholera.
† Maxime Du Camp, een der 40 onsterfelijken der Academie in Frankrijk. Hij schreef: Souvenirs et paysages d'Orient, Souvemrs littéraires, La charité privée à Paris, La vertu en France, Convulsions de Paris (Commune), Paris, ses organes, ses fonctions, sa vie, enz. Hij vermaakt een handschrift: Maeurs de mon temps van de Nationale biblioteek met bedinging dat het slechts in 1910 zal mogen uitgegeven worden. † Dr Billroth, de vermaarde heelkundige van Weenen; hij laat vele gewaardeerde wetenschappelijke werken achter. Eerst riep hij de aandacht op zich, tijdens den Franco-Duitschen oorlog, door zijne Chirurg. Briefe aus den Feldlazarethen, immers deed hij dienst in de ambulance te Weissenburg. † Dr Rembry, te Meenen; hij was de schrijver eener zeer verdienstelijke geschiedenis dier stad. † Adolf Sax, de uitvinder van den saxophone. Hij werd in 1814 te Dinant geboren, hij stierf dezer dagen te Parijs. † Hans von Bulow. Duitschland verliest in hem den grootsten pianist en orkestbestuurder van den tegenwoordigen tijd. † Pieter Oyens, kunstschilder te Brussel. † Robert Ballantyne, de bekende Engelsche schrijver van jongensboeken. In 1828 werd hij te Edimburg geboren, en ging op 16-jarigen leeftijd naar Canada, waar hij 6 jaren lang pelsjager was. Een deel van het toen door hem beleefde verwerkte hij voor zijn eerste boek: Hudson Bay. Voorts zijn De Koraaleilanden, De Jonge Pelsjagers en De Roofstad de meest bekende zijner 70 werken. Hij was ook een verdienstelijk aquarellist; in de Royal Scotch Academy vonden zijne aquarellen veel waardeering. |
|