Het Belfort. Jaargang 9(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] Moederweelde. Het zonlicht schijnt door 't open venster. Een hemelkijn is 't kleine huis; De wand verlicht door gouden glansen, De vloer bebloemd met zilvergruis! En waar de gulp der milde stralen Zoo warm en hel te zamen stroomt, Staat juist een klein, klein houten wiegje Waarin een kindje slaapt en droomt... Wat aanblik! Wangjes warm aan 't blozen; Gesloten oogjes, rustig schoon, Ontplooiend zacht hun wimperweelde; Om 't hoofdje rijke harenkroon! Hoe lost dat eêl en geestig hoofdje Zich uit op 't sneeuw der donzen vacht! Lief, engelke, 't azuur ontvlogen, Zeg, hoort gij tot des Heeren wacht? Zeg, weet gij, wen gij daar gelegen, Het schoonste zijt wat de aarde kent?... Rein hartekijn, dat door het wezen Der onschuld milde stralen zendt! Dat alles ziet de jonge moeder Bij 't wiegje, waar zij naaiend zit, En 't doet haar oog van vreugde stralen, En wekt haar op in ieder lid. Dat alles ziet zij elken morgen; Dat is haar weelde en zoetst genot; Haar kindje bij het werk aanschouwen Dat schenkt haar moed in 't harde lot. Zij vraagt geen goud of diamanten, Geen vaak besmeurden vreugdeglans; Haar kind, haar bloed. haar ziel, haar leven Verkiest zij voor haar schoonsten krans! Daar schiet het wichtje uit zijne droomen; 't Is bang en ziet verdwaasd in 't rond... Geen nood! de moeder juicht en schatert; De kleine lacht, zij zoent zijn' mond! Aalst. P. Schuilenber. Vorige Volgende