Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Vlaamsche belangen.HET was zomer en zondag. De almanak teekende aan: 23 Juli 1893. Ik had eventjes ontbeten, en een paar gazetten ingekeken, die ik, met eenen langen zucht van voldoening, had laten uit de handen glijden. Denk eens, beste Lezer! In Burgerwelzijn had ik het verslag aangetroffen der 17e-Julizitting des Provincieraads van West-Vlaanderen, en daarin het woord van Ridder Ruzette: ‘Nu, dat de gedachten van billijkheid en rechtvaardigheid alle geesten bekommeren, past het niet, het grondbeginsel, waar de Vlaamsche beweging op steunt, te veroordeelen. Het Vlaamsche volk had eene gansche reeks grieven te doen gelden. Vele dezer grieven zijn reeds geweerd, doch niet allen... Wat in de eerste plaats moet veranderen is het onderwijs. De hoogere standen mogen zich niet meer vergenoegen met de kennis van het Fransch alléén.’ En in den Bien public, zelfden datum, had ik, een stond te voren, onder de hoofding: Question flamande, gelezen: ‘S'il est vrai que plusieurs questions ont vieilli très vite en ces dernières années, il en est d'autres qui, par contre, loin d'avoir rien perdu de leur actualité, acquièrent dans la situation nouvelle une portée capitale. Telle la question flamande. Elle s'imposera plus que jamais à l'attention générale, sous le régime démocratique... Elle a été surtout politique; elle deviendra bientôt une question avant tout sociale. Elle a été surtout politique, disons-nous, parce que le parti flamand s'est proposé comme but, jusqu'à présent, de faire disparaître les inégalités dont les provinces flamandes se plaignaient en matière judiciaire, administrative et militaire. Ces inégalités ne sont pas encore toutes supprimées, mais elles le seront prochainement, et alors, il ne restera plus à s'occuper que du côté social de la question. | |
[pagina 230]
| |
Ce côté social, nous pouvons le définir en ces mots: diffusion de la langue flamande dans les classes aisées. ... Le régime censitaire n'est pas encore définitivement enterré, et déjà l'on constate que, faute de savoir manier leur langue, l'immense majorité des gens instruits de la bourgeoiste sont dans l'impossibilité de prendre une part active aux oeuvres de la propagande chrétienne et populaire... A ce mal, il n'y a qu'un remède, lent, mais sûr et indispensable: une réforme sérteuse dans l'enseignement moyen.’ Het deed ons harte goed, deze woorden, honderdmaal geschreven door Vlaamsche pennen, honderdmaal uitgesproken door Vlaamsche monden, herhaald te zien door den achtbaren Commissaris des Konings in West-Vlaanderen, door het ernstigste staatkundig dagblad der Vlaamsche gewesten. Wel had men, jaren lang, in hooge kringen de waarheid gehoord - maar men bleef er onverschillig voor, ofwel men duldde ze, om de Vlaamsche kampers te doen gelooven dat men ‘la moedertaal’ niet ongenegen was. - Nu, dachten wij, dat de hoogste burgerlijke ambtenaar eener Provincie, en het eerste staatkundig blad van een belangrijk gedeelte onzes lands de Vlaamsche banier hoog opsteken, nu is de verbetering nakend. Kort nadien werd door den nieuwen Gentschen kamproen voor het Vlaamsch recht andermaal eene goede lans gebroken, dezen keer in een politiek vlugschriftGa naar voetnoot(1). De achtbare heer Hoofdredacteur van den Bien public, na betreurd te hebben dat de ‘leidende stand’ niet tot het volk kan gaan, uithoofde van zijne onwetendheid in de taal des volks, drukte zich volgender wijze uit: ‘Om tot het volk te gaan moet men het kennen en met hem leven; om er mede te spreken moet men zijne taal machtig zijn. Welnu, menige sprekers, onder degenen die zich op de studie der maatschappelijke vraagstukken toeleggen, schijnen zich te wagen in een onbekend, onbezocht midden, waarvan zij noch den geest, noch de gewoonten, noch de spraak kennen. En ik spreek niet alleen van die levendige, eenvoudige, schilderachtige, beeldrijke manier van zeggen, welke aan de volksklassen eigen is; ik spreek, in Vlaanderen, van de moedertaal, waar de hoogere klassen al te onwetend in zijn en welke zij, al te onrechtvaardig, minachten. Zijn wij, in dat opzicht, niet blind en zonder vooruitzicht geweest? Hebben wij ons niet te verwijten alzoo het misverstand verergerd en de klove van noodlottige scheiding gegraven te hebben? | |
[pagina 231]
| |
Hebben wij, zelfs onder het enkel oogpunt der godsdienstige belangen, niet vergeten dat de landstaal een gewijd vat is, inhoudende het geloof, de overleveringen, de zeden, het genie van een volk, gelijk de gouden kelk, door de hand des priesters opgeheven, het bloed van Jezus-Christus bevat? Geven wij toe dat wij, op dit punt, de slachtoffers zijn geweest eener overdrevene terugwerking tegen de plagerijen van het Nederlandsch beheer; dat wij de straf dragen der leemten, met voorbedachtheid in onze opvoeding gelaten; dat wij medegesleept zijn geworden door eenen stroom, tegen welken het niet van ons afhing, te worstelen! Zonder hier een historisch en terugziend requisitorium te willen maken, zonder elks aandeel in de verantwoordelijkheid te willen bepalen, stel ik vast dat wij tegenover eenen slechten toestand staan en dat onze eerste plicht is, er verbetering aan toe te brengen, willen wij niet, tot het einde toe, er de ongemakken en gevaren van ondervinden. De Vlaamsche zaak, al te lang behandeld als eene beweging van zuiver taal- en letterkundige liefhebberij, raakt, onder dat oogpunt beschouwd, langs alle kanten aan de verhevenste godsdienstige, vaderlandsche en maatschappelijke belangen. 't Ware eene nieuwe, onherstelbare fout begaan, indien wij niet, zonder uitstel, dachten aan de noodige herstellingen; aan den verloren tijd, dien wij moeten inwinnen; aan de mannelijke bestuiten, die moeten genomen worden, willen wij niet machteloos, ontwapend en verdoold staan vóór den opkomenden stroom en de naderende gevaren. Ik neem wel aan, dat wij den sleutel van den toestand hebben, maar, in Vlaanderen ten minste, is de Vlaamsche taal er het slot van...’ Geen Vlaming, of hij zou deze regelen bereids onderteekenen, zonder het minste voorbehoud - althans wat de aanbeveling voor een beter taalonderwijs betreft... Het was een woord van gezond verstand, van helderziendheid in eenen nieuwen toestand, van ridderlijken moed om de dwaling af te zweren en de nog onbekeerden op de goede baan te brengen. Deze regelen uit het bedoelde vlugschrift vergelijkende met het dagbladartikel, door dezelfde pen geschreven, dachten wij dat er in zekere kringen waarlijk een heilzame terugkeer beraamd, een kloekmoedig besluit genomen was. Wij konden, bij zulke onbewimpelde, edele taal van een wijs en ervaren man onmogelijk gelooven, dat zij zou geklonken hebben om den Vlamingen tot een nieuw slaapmiddeltje te zijn, na de honderden, welke in onzen zestigjarigen taaloorlog uit koninklijke, en andere doorluchtige monden, onze ongelukkige landgenooten eenen dag en een stuk gepaard hadden.
Onze begoocheling duurde niet lang. | |
[pagina 232]
| |
Enkele weken nadat Ridder Ruzette en de Bien Public gesproken hadden, vierde men in de vrije onderwijsgestichten van Vlaanderen het jaarlijksch schoolfeest. Noch bij de Paters Jezureten, noch in de middelbare scholen, door wereldlijke Priesters bestuurd, bijna nergens was één enkel woord in de volkstaal te hooren. De oude minachting, voor deze, was geen zierke verminderd. Tooneelstukjes en liederen, voorgedragen vóór een groot getal uitgenoodigde, onder welke vele enkel Vlaamsch kennende vaders en moeders, de uitroeping der belooningen - alles was tot Meerder Eer en Glorie van het lieve Fransch! Sedert hadden wij goed geduld te nemen, uit te zien naar rechts en links, van waar verbetering moet komen - het eenigste, wat ons nog van de lippen kon, was: Anne, ma saeur Anne, ne vois-tu rien venir?
Er kwam niets. De monden, die het recht en den plicht hebben te spreken, blijven gesloten. Spreekt men de Overheden aan, vertoont men hun de onredelijkheid, ja, de onrechtvaardigheíd hunner handelwijze, zij antwoorden met eene reeks drogredenen, die sedert jaren door het gezond verstand weerlegd zijn. Op den duur beginnen de Vlamingen te gelooven dat men hen een groot beetje voor den aap houdt, en, 't is waarlijk spijtig, de eerbied voor het gezag wint daar niet bij! De ‘leidende’ stand gewaardigt zich niet, nu evenmin als vroeger, het Vlaamsch aan te leeren; ja, verre van dien vaderlandschen plicht te kwijten, verre van hunne zonen bekwaam te maken om met het volk om te gaan, het door een goed woord en met goede daden te steunen, blijven vele rijken hunne kinderen naar onderwijsgestichten zenden te Namen, te Doornik of te Maredsous, ten einde toch zeker te zijn dat geen enkel flandricisme de taal dier jonge heeren zal ontsieren. Ik ken er geen één, die er voor zorgt, dat zijne kinderen eene beschaafde Nederlandsche uitspraak eigen worden; ik durf het betwijfelen dat één leerling onzer vrije scholen, al ware 't maar twee minuten, een gesprek in het Nederlandsch zou durven aanhouden met eenen leerling van de Koninklijke Athenea... Dat, na een vijf- of tiental jaren, geen leerling onzer katholieke onderwijsgestichten zal durven in concours treden met eenen leerling der Staats- of gemeentescholen, dat alzoo de meeste openbare bedieningen in handen zullen komen van anti-katholieken en dat de katholieke jeugd, die talent en moed zou hebben om den goeden kamp voort te strijden, zonder eenigen invloed blijven zal op het volk - dit alles schijnt noch de geestelijke Overheid, noch de leiders der behoudende gezindheid in 't minst te bekommeren. De jeugd moet worden opgeleid in de taal van Voltaire en Zola, in de taal van Le Petit Parisien en van Figaro, in de taal der afschuwelijke schouwspelen van Fontenelle, te Gent, | |
[pagina 233]
| |
waar een deel van den Gentschen adel een abonnement heeft. Spreek die heeren en die jufvrouwen toch nooit van de Vlaamsche voorstellingen bij Van den Kieboom, waar de wetten der eer en der zedelijkheid streng in acht genomen worden. Foei, dat gemeene Vlaamsch!
Den 13 Februari 1894, zeven maanden nadat Ridder Ruzette en de Bien public zoo'n goed woord hadden gezeid, ervaarden wij nog eens de gegrondheid van onze volksspreuk: Klappen zijn geen oorden. Onze wakkere Coremans - zullen wij, met het uitgebreide stemrecht, welhaast een dozijn van zijn soort in de Kamer hebben? - onze wakkere Coremans had eene wijziging aan de in behandeling zijnde kieswet voorgesteld, waarbij vereischt werd dat het bewijsschrift van geëindigde middelbare studiën, gevorderd voor het bekomen der twee bijzondere stemmen (bekwaamheid), in de kiezing, de bijwoning zou vermelden van minstens twee Vlaamsche leergangen. Was deze vraag onbillijk? Geen ernstig man zal ‘ja’ antwoorden. Immers wanneer de wetgeving voordeelen toekent aan wie ook, heeft zij het recht de voorwaarden te bepalen, aan welke het bekomen dier voorwaarden ondergeschikt zijn; zij heeft volkomen recht te zeggen: ‘het diploom moet vermelden dat deze of gene tak van kundigheden in deze of gene taal moet onderwezen, of dat anders geen bekwaamheidsdiploom zal gegeven worden.’ De heer Minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar Onderwijs verzette zich tegen het ‘buitengewone’, ‘overdrevene’, ‘onaanneembare’ voorstel. Zijne redenen? Het was ‘onwettig’ en ‘ongrondwettelijk’ en bovendien... de heer Coremans vroeg ‘eene wet te maken voor de toekomende eeuw’... Schertste de heer Minister? Hoe verre is de XXe eeuw nog van ons? Was het, vanwege den heer Coremans, niet een blijk van gematigdheid en wijsheid, te vragen, dat men de vrije scholen tijd zou gunnen om hun programma te wijzigen in den zin van het wetsvoorstel en alzoo langzamerhand, zonder stoot, hunne leerlingen volgens het nieuw programma op te leiden? Wij laten het schimpwoord des heeren Scoumanne: ‘flamendiant’, in de jaren '60 door den Journal de Gand, meenen wij, eerst gedrukt, en nu den heer Coremans naar het hoofd geslingerd, onverlet; wij houden ook niet stil bij de opmerking des vertegenwoordigers van Gent, den heer de Smet de Naeyer: ‘wat de heer Coremans zou doen met de Waalsche ouders, wonende in het Vlaamsche land’, waarop deze laatste zeer gevat antwoordde: ‘wat de heer de Smet de Naeyer doet met de in het Walenland gevestigde Vlaamsche familien’; wij wijzen enkel op de | |
[pagina 234]
| |
stemming over het voorstel des heeren Coremans, welke nogmaals het bewijs leverde dat de Vlaamsche gewesten door te weinig rechtzinnige Vlamingen vertegenwoordigd zijn. Stemden o.a. tegen: de heeren Buls (‘Vlaamschgezinde’ burgemeester van Brussel), de Bruyn (Dendermonde), de Hemptinne en Herry (Gent), Huysmans (Brussel), Schollaert (Davids-Fonds, Loven), Struye (Ieper), van den Peereboom (Kortrijk), de Lantsheere (Diksmuide). Onthielden zich: de heeren de Kerchove de Denterghem (Willems-Fonds), de Smet de Naeyer, Eeman en Ligy (Gent). Stemden voor: de heeren Collaert, Coremans, de Broqueville, de Corswarem, de Kepper, Delbeke, de Malander, de Ramaix, de Saddeleer, de Trooz, de Winter, Helleputte, Heuvelmans, Hollevoet, Janssens, Koch, Lefebvre, Le Poutre, Liebaert, Meeus, Meyers, Raemdonck, Raepsaet, Reynaert, Richald, Ronse, Rosseeuw, Schaetzen, Tack, Ullens, Van Cleemputte, van den Bemden, van den Steen, van Naemen, van Wambeke, Verwilghen, A. Visart de Bocarmé, D. Warnant, Woeste, Beeckman, Begerem en Biart. Vertegenwoordigers, door Vlamingen naar de Kamer gezonden, stemden tegen - andere, Waalsche gewesten vertegenwoordigende, stemden ter gunste van het recht der Vlamingen. Het is niet zonder belang, de redenen te doen kennen, welke den heer de Smet de Naeyer genoopt hebben zich bij de stemming te onthouden. Ziehier de door het achtbare lid voorgebrachte verschooning: ‘Le projet de loi que nous discutons ne concerne que le régime électoral; il est absolument étranger à l'organisation de l'enseignement. Le porteur de certificat est-il présume posséder la culture intellectuelle, le degré de savoir requis par l'article 47 pour l'attribution des deux votes supplémentaires? C'est la seule question que nous ayons à résoudie, et elle ne se rattache en rien à l'emploi du français ou du flamand comme langue véhiculaire’. Ootmoedig beken ik, deze redeneering niet te begrijpen. Wanneer zou, volgens den heer de Smet de Naeyer, de heer Coremans zijn voorstel hebben moeten doen? Bij de bespreking over het onderwijs? Maar zou de heer de Smet de Naeyer dan niet het recht gehad te hebben te zeggen: ‘Wij behandelen nu de quaestie van het onderwijs, en niet het kiesstelsel?’ - Het voorstel des heeren Coremans, in rechtstreeksch verband zijnde met het in behandeling zijnde kiesvraagstuk, kon onmogelijk bij een ander worden voorgebracht. De onthouding der heeren de Smet de Naeyer, Ligy en Eeman is dus op geenerwijze te verschoonen. En wat de heeren de Hemptinne en Herry betreft, die tegen stemden - ik voel mij geneigd deze kleine vraag te stellen: zou hunne eer als katholiek en als Vlaming - in welke dubbele hoedanigheid zij naar Brussel werden gezonden - het minst | |
[pagina 235]
| |
gekrenkt geweest zijn door eene stemming, gelijk deze hunner collegas, de heeren Begerem en van Cleemputte?
Niet zonder belang is het, te weten hoe de Bien public den uitslag dezer betreurlijke stemming beoordeelde. Ziehier: ‘Une discussion assez vive s'est élevée sur un sous-amendement de M. Coremans qui voulait forcer les colléges et établissements libres, situés en pays flamand, à attester sur leurs certificats l'observation de la loi sur l'enseignement de la langue flamande, obligatoire pour les établissements officiels. Tout en attachant une légitime importance à l'enseignement du flamand dans les colléges libres, il nous est impossible d'admettre cette ingérence détournée de la loi dans leur régime intérieur. Principiis obsta: nous devons nous opposer au moindre empiètement sur le domaine de la liberté d'enseignement, La Chambre a rejeté l'amendement de M. Coremans, peut-être pour d'autres motifs, mais le résultat est bon. Il n'implique aucun amoindrissement des droits de la langue flamande et il laisse intacts les droits de la liberté.’ Toen ik deze regelen in den Bien public herlas - ik stel: herlas, daar ik na de eerste lezing meende gedroomd te hebben - kwam mij het schrijven van hetzelfde blad, gedagteekend 23 Juli 1893, en dat mij eenige stonden gelukkig had gemaakt, voor den geest. Eilaas! wat is de mensch een veranderlijk schepsel, en hoe vaak worden de beste inzichten en denkbeelden door nietsdeugende verdrongen! Den 23 Juli 1893 vraagt de Bien public ‘une réforme sérieuse dans l'enseignement moyen’, ter gunste van het Vlaamsch; korts nadien herneemt hij dit thema, op krachtdadige wijze, in bovengemeld vlugschrift - en in Februari 1894 bestrijdt hij een voorstel, dat strekken moet om de gewenschte, de zoo noodige ‘réforme sérieuse’ tot stand te brengen.. Politiek kan zulke houding mogelijk zijn: daar weet ik niets van; maar dat zij onvaderlandsch, onrechtvaardig, onverstandig en onbegrijpelijk is - dat weet ik wèl! De Bien public ‘attache une légitime importance à l'enseignement du flamand dans les colléges libres’ - schrijft hij. Maar is dat oprecht? Als wij u, Bien public, in de gelegenheid stellen ons een bewijs te leveren van uwe liefde voor taal en volk - neemt gij toevlucht tot twintigmaal weerlegden onzin om ons te helpen vernederen en recht te weigeren. Voeg toch eens de daad bij het woord? Herinner u toch eens dat de Vlamingen meer dan eene halve eeuw hebben moeten leven met betuigingen van ‘haute sollicitude pour la belle langue flamande’, terwijl alle bedenkelijke middelen bleven aangewend om den voortgang der taal te beletten. | |
[pagina 236]
| |
Wilt gij waarlijk, in alle oprechtheid, dat het Vlaamsch op behoorlijke manier in de katholieke onderwijsgestichten onderwezen worde - welnu, dring met de Vlamingen aan bij de hooge Geestelijkheid, bij de Rév. Pères Jésuites en bij de Chers Frères om een einde te doen stellen aan eenen toestand, dien het Vlaamsche volk vermaledijdt. Geen ‘woorden’ meer wij hebben er genoeg gehoord. Geen onvruchtbare toejuichingen meer als een redenaar, op plechtige vergaderingen, spreekt van ‘vaderland en moedertaal’: - wij ondervonden, sedert het Congres van Mechelen, wat er van komt.. Het uitbundigst applaus, gelijk b.v. dat, waar de welsprekende pleitrede van Dr H. Claeys, op gezegd Congres, mede bejegend werd, helpt de Vlaamsche natie geen duimlengte vooruit. Daden, daden! Wie het doel wil, moet de middelen willen. ‘Le résultat est bon’ - schreef de Bien public: 't is goed, dat het voorstel van Coremans verworpen wierd... Breng dit eens overeen met het schrijven van 23 Juli 1893... ‘Il n'implique aucun amoindrissement des droits de la langue flamande’. Natuurlijk! het recht des volks blijft geheel... onerkend, en kan 't zoo blijven tot in der eeuwigheid?
Ziedaar wat men ons, na 60 jaren strijd, na zoo vele plechtig afgelegde verklaringen van volkomene Vlaamschgezindheid, en na zoo vele beloften van medehulp, durft toe te roepen... Komt nu de evenredige vertegenwoordiging, dat oppermachtig water op den molen onzer vijanden, en de taalstrijd in de Kamer is ten einde. Het Vlaamsche volk is verloren, totaal verloren, of 't moet opstaan als één man, en zijne vertegenwoordigers, door een gebiedend mandaat, dwingen, den dommen, wraakroependen, Godtergenden strijd te staken ter gunste van onrecht en verdrukking. Zal het eenmaal zóó verre komen? Ja, Ongetwijfeld ja! Hoe machtig en behendig ook de vijanden en de valsche vrienden zijn, tegen welke wij in 't wapen staan, de Vlaamsche zaak is te rechtvaardig, dan dat zij zou kunnen ten gronde geraken. Al wat rechtvaardig is, komt op den duur boven; wij hebben hiervan het onwederroepelijk bewijs in de geschiedenis van ons volk, dat, hoewel met tranen en bloed, en met den nasleep van onnoemlijke ellende, in eeuwenlangen kamp, tegen ongelijk sterker krachten dan degene welke wij heden bestrijden, zijne zelfstandigheid en vrijheid, het volle gebruik zijner taal toch eens heeft veroverd. De algemeene kiezingen zijn nakend: de Vlamingen zullen zich niet meer laten paaien met woorden: zij staan nu tegenover de fransquillons, van alle kleur en van allen stand, als een overmachtig leger tegen een troepje zonder de minste beduidenis! Overigens, wij staan niet alléén: wij steunen op eene macht | |
[pagina 237]
| |
waartegen geene andere bestand is, voor welke iedere andere, vroeg of laat, gedweë de vlag moet strijken. De taal is een geschenk van God, en wee degenen, die het niet eerbiedigen! Frederik Oetker herinnerde in 1857 met waarheid: ‘Gerechtigheid verheft een volk, doch de zonde is des menschen ondergang.’ En hij voegde gepast erbij: ‘Het is eene zonde tegen God en de natuur, bij een volk de stamtaal te beperken en hem die te ontnemen.’ Er zullen er mogelijk nog komen - gelijk men er vroeger aan 't werk zag - die in 't persoonlijk belang van enkelen, door min of meer fijngesponnen listen, zullen pogen een valsch spoor aan te wijzen, om de weinig ervarene, weinig klaarziende menigte te misleiden, en alzoo den vooruitgang ietwat te belemmeren, voor een oogenblik tegen te houden - maar deze zullen niet de overwinnaars zijn. De taal - de geest, het genie van een volk - kan men niet wettelijk afschaffen, niet verachtelijk doodzwijgen, niet boosaardig uit zijn hart rukken - van jaar tot jaar zal men er meer mede te rekenen hebben!
Intusschen - wat gewordt er van des heeren Coremans' voorstel? Zal een Vlaming het hervoorbrengen in den Senaat - of beschouwt men het, voor een tijdje, als eene dier exagérations flamingantes, eene uitdrukking welke vroeger zoo vaak in den mond en in de pen lag van onze tegenstrevers wanneer wij recht vorderden, maar welke opeens, als bij den wenk eener Toovergodin, in wezenlijke grieven en billijke klachten veranderde, wanneer meetings, vlugschriften en plakkaten de rust eeniger staatsmannen, de zekerheid van dezer herkiezing, in gevaar stelden?.. Met koortsig ongeduld staan de Vlamingen op wacht.
Fr. de Potter. |
|