| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Bibliotheek van Nederlandsche Letteren, onder het bestuur van Pol de Mont. Gent, Ad. Hoste. Prijs per deel, 25 centiemen.
Wij onderdrukken moeilijk eene opwelling van geestdrift bij het aankondigen van deze ‘Bibliotheek.’ De vijf eerste deeltjes liggen daar voor ons, en alhoewel wij van alle niet evenveel goeds kunnen zeggen, toch moet het ons van het hart dat wij de onderneming toejuichen en geene wenschen genoeg over hebben voor haar welgelukken.
‘Lectuur voor iedereen, bijzonder geschikt tot voorbereiding van de studie der Nederlandsche letterkunde’, lezen wij op het achterste schutblad.
Elk deeltje brengt ons een keus uit het blijvende in de werken van een onzer Hollandsche of Vlaamsche schrijvers; dichters, prozaschrijvers; schrijvers van onzen tijd, schrijvers uit vroegere eeuwen; telkens met een woord inleiding, om den lezer de volle genieting mogelijk te maken.
Prudens van Duyse opende de reeks.
Eerlijk moeten wij bekennen dat dit deeltje ons het minst voldaan heeft. De keus der medegedeelde gedichten wettigt geenszins het oordeel dat in de inleiding over den schrijver wordt uitgesproken: dat hij in elk genre ‘minstens een half dozijn stukken heeft nagelaten, die de vergelijking kunnen doorstaan met het fraaiste, dat andere, lang niet zoo vruchtbare poëten, daarin hebben voortgebracht’. Het echte karakter van onzen ‘Vlaamschen bard’ vindt men in dien keus niet terug. Men zou gaan denken dat zijne voornaamste bedrijvigheid wel bestaan heeft in het berijmen van oude sprookjes of in het herdichten van oude liedekens. Gaarne hadden wij Smeken-Smee gemist; het schijnt ons bovendien dat er eene strophe is overgeslagen geworden, wat den samenhang verbreekt: een der drie wenschen toch van Smeken wordt niet medegedeeld. Nog liever hadden wij het boertige stukje der Drie wenschen en het kleurlooze verhaaltje over den oorsprong der verschillende standen ontbeerd; men vergelijke dit laatste maar eens met de behandeling ervan door den ouden Hans Sachs! Wat het liedeken van heer Alewijn hier komt doen vragen wij ons vruchteloos af...
Het tweede deeltje bevat de eigenaardige novelle ‘Een zieltje’ van Louis Couperus, benevens eenige korte schetjes: ‘Raadselen’.
| |
| |
Het derde, ‘Liederen en Gedichten,’ van Frans de Cort. Het vierde ‘Sonetten en Liederen’ van Hooft. Het vijfde ‘Liederen en Gedichten’ van Jan van Droogenbroeck. Telkemale mag de keus voortreffelijk heeten. De deeltjes toegewijd aan Hooft, aan de Cort en aan van Droogenbroeck zullen voor velen eene openbaring zijn.
Wij hebben ook de lange lijst namen doorloopen, op den achtersten omslag: Verder zullen het licht zien dicht- en prozawerken van: J. Adriaensen, Antheunis, C. Buysse, enz. enz. Niet een dier namen zouden wij er uit willen; maar wel, verscheidene namen, Gezelle, Schaepman, Alberdingk Thym, de Gheldere, Daems enz. enz. heeft het ons zeer verwonderd er niet in te vinden. Eilaas, telkenmale namen van katholieke schrijvers. De politiek zal toch wel hier, hopen wij, mogen buiten gelaten worden?...
Zoozeer is het overigens onze wensch dat deze onderneming moge slagen, dat wij voornemens zijn iedere maand de nieuwverschenen deeltjes aan te kondigen en waar het pas geeft te bespreken.
Alle Vlamingen weze zij warm aanbevolen!
La langue flamande en France depuis les temps les plus reculés jusqu'à nos jours, par Louis de Backer. - Gand, A. Siffer, 1893. 2 fr.
Alhoewel de schrijver, bl. 26, ons mededeelt dat hij zijn boek geschreven heeft ‘pour montrer que cette langue peut aider à l'étude de l'Anglais et de l'Allemand..., enfin à déchiffrer les archives flamandes de la France, et à posséder le Suédois, le Danois et les autres langues d'origine germanique’; toch bevat zijn werk daarnevens een historisch overzicht, ‘la littérature flamande en France’ en ‘la langue flamande depuis la révolution française’, twee hoofdstukken die niet zonder belang zijn voor de algemeene geschiedenis onzer letterkunde.
Onze Fransche pers heeft dit werk met grooten lof onthaald; de Bien Fublic sprak er lang over, en Felix de Breux (Baron de Haulleville) wijdde er een uitgebreid en waardeerend artikel aan in het Journal de Bruxelles.
In het eerste hoofdstuk wordt ons de Rederijkersliteratuur, sedert de 16de eeuw tot in de vorige eeuw, in Fransch-Vlaanderen zoo bloeiend, uitvoerig geschetst.
Reeds in 1501 werd te Watten eene Rederijkerskamer gesticht. Weldra kon elke stad en elke gemeente op de hare bogen. De Kamer van Bergen behaalde den tweeden prijs op het Landjuweel van Gent in 1539. Vooral de Karsouwieren van Duinkerke stegen tot hoogen bloei; zij immers telden onder hunne leden den beroemden vertaler van Corneille's Cid: Michiel de Swaen, wiens tooneelspel: de Verheerlijckte Schoenlappers, in 1891 te Rijsel door den heer C. Looten uitgegeven werd. Het leven van De Swaen wordt door den schrijver, met voorliefde behandeld en terecht.
Na de Fransche omwenteling richtten zich de Rederijkersgilden
| |
| |
opnieuw in, om een kwijnend bestaan te leiden tot op onzen dag bijna: Van Rechem, een huisschilder; Le Comte, de abt de Lesnes, Boone, waren de laatste rederijkers van Fransch-Vlaanderen; de bijzonderheden, die, eilaas, al te schaarsch over hen worden medegedeeld, zijn wel van aard om dat treurig wegsterven onzer taal in Fransch-Vlaanderen aanschouwelijk te maken.
Hier en daar staat er in het werk iets, dat wij er liever niet hadden aangetroffen; hier en daar ontbreekt er integendeel iets, dat wij er hadden gewenscht in te vinden.
Er in zouden wij eerst en vooral gewenscht hebben, meer bijzonderheden op het gebied der letterkundige geschiedenis; en daarbij, aanduiding van de werken waaruit wordt aangehaald.
Er uit, verouderde stellingen betrekkelijk de taalkunde, gelijk op bladz. 191 b.v.. ‘Le flamand est issu de l'ancien Saxon, et l'ancien Saxon est né du maeso-gothique...’ De schuld zullen wij aan den schrijver niet wijten, maar veeleer aan de toestanden. Het geestelijk verkeer tusschen Fransch-Vlaanderen en Nederland is niet zeer druk. Maar vooral staan de Vlamingen uit Fransch-Vlaanderen op een teenemaal verkeerd standpunt, schijnt het ons, indien het juist is wat de heer de Backer, bl. 101, nederschrijft: ‘Quant à la langue flamande et à la littérature flamande, on les étudie comme on étudie aujourd'hui une langue et une littérature mortes.’
Overigens schijnen vele dezer studiën reeds sedert lang geschreven, ten tijde dat de schrijver onder het keizerrijk aan de Sorbonne te Parijs de Nederlandsche letteren doceerde.
De heer de Backer heeft in zijne lange loopbaan (hij werd geboren in 1814, te St.-Omaars in Fransch-Vlaanderen) vele diensten aan onze taal bewezen. Meest al zijne werken, en zij zijn een 50-tal, hebben er betrekking op. Daarom kunnen wij niet nalaten bij het verschijnen van dit werk een warm woord van hulde en dank te sturen aan den tachtigjarigen vlaamschgezinden schrijver uit Fransch-Vlaanderen.
Gent.
S.
Handleiding bij het Onderwijs in de Engelsche taal, door W. Koch, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum van Gent. Eerste stukje: Uitspraak en vorming der woorden. Gent, Fr. Waem-Lienders, 1893.
Dit werkje mag aanbevolen worden. Niet dat het uitmunt door nieuwigheden of er naar streeft grondige hervormingen in 't onderwijs van het Engelsch in te voeren. Dat ware vooreerst gevaarlijk, en het is wellicht niet noodig. Maar, hoezeer ook de schikking der stof en hare behandeling aan de uitstekende handboekjes van Stoffel herinneren, daarvan toch zullen we den heer Koch geen verwijt maken; hij kan zich bezwaarlijk aansluiten bij een beter voorbeeld.
Het boekje vangt aan met eene beknopte, stelselmatige en zeer duidelijke uiteenzetting van de Engelsche uitspraakleer. De leeraars die het werkje in de klas willen gebruiken zullen echter verstandig handelen
| |
| |
wanneer zij beginnen met het tweede gedeelte, dat de praktische regels der Engelsche spraakleer behelst en de noodige oefeningen en toepassingen. De verdeeling der stof, eene voorname zaak in dezen, schijnt ons voortreffelijk.
Indien wij bij dit alles nu de verklaring mogen voegen dat de groote duidelijke drukletter rekening houdt met de stoffelijke vereischten waaraan een schoolboek dient te beantwoorden, spijt het ons zooveel te meer dat in een ander voornaam opzicht de handleiding van den heer Koch te wenschen overlaat.
Wij bedoelen de hoedanigheid van het Nederlandsch der oefeningen. Slaan wij het boekje open op bl. 102, b.v., zoo vragen wij ons af waar de schrijver naartoe wil met zinnen als de volgende: ontmoetten wij te Mons een heer...; in den tijd van eene week (?) had hij de reis van Nieuw-York naar Napels gedaan;... kocht hij eene reisgids; te Dinant logeerden wij bij Moreau... Op bl. 105: eens bemerkte hij dat men een beschadigden ketel naar de koperslager gebracht had die hem herstelde, en daar er in de zijne ook een gat was, bracht hij ook zijn ketel er heen. De koperslager herstelde die ook... enz.
Dit sijn Sniderien, dat is Loef- ende Beeltwerc die hevet gheteikend ende ghesneden dr. August Snieders. - Uitgave van het Davidsfonds.
Dit uitmuntend en aantrekkelijk werk van onzen grooten romanschrijver, zoo wel onthaald en gesmaakt door de leden van het Davidsfonds en zoo goed gewaardeerd bij de letterkundigen van Noord en van Zuid, werd volgenderwijze besproken door den heer August Bultynck, den hoofdopsteller van het ‘Fondsenblad’:
Bovenstaande titel beduidt dat het achtbaar lid der Koninklijke Vlaamsche Akademie, de Nestor der Vlaamsche dagbladschrijvers hier, evenals in zijn Fata Morgana, de breede schildering heeft verlaten om miniatuur-schilderijtjes te vervaardigen.
Of liever, gelijk hij het zelve zegt, dat hij, in plaats van een geheel opgetimmerd gebouw, fijn gesneden loof- en beeldwerk heeft willen leveren om de zalen te versieren.
De vraag is nu: beantwoordt de inhoud aan den titel? En het antwoord is: ja. Lezing als deze welke dr. Snieders ons thans aanbiedt, rust den geest uit van de gemoedschokkende tooneelen der romanlitteratuur en schenkt hem kalmere, minder driftige aandoeningen.
O cara memoria en Naar moeder zijn enkele schetsen, die eene gevoelige snaar van het hart weten te treffen: Mijn dorpke en mijn huis is eene mengeling van geschiedenis, natuurbeschrijving en gemoedelijkheid, Klein Vrouwke en 't Is beter zoo zijn twee diepgevoelde tafereelen van kristene heldendeugd.
Met Een oogslag verandert het tooneel; de duurzaamheid van den letterroem, van het rijk der gedachte staat er tastbaar tegenover de vergankelijkheid van schoonheid en rijkdom gesteld.
Vijftig jaren geleden, nieuwe verandering. Hier ontmoeten wij
| |
| |
eene oude kennis, door den schrijver in de Koninklijke Vlaamsche Akademie voorgedragen. 't Zijn karakters en silhouëtten, van vroegere lettervrienden. Conscience, Jan De Laet, Theodoor en Jan Van Rijswijck, Vleeschhouwer, Hendrickx worden ons levend voor het oog getooverd; wij zien ze, niet in hunne lettergewrochten, maar in hunnen dagelijkschen omgang handelen, gaan, staan en spreken.
In de plaats van den geachten schrijver zouden wij er het slot: mijn silhouet, niet bijgevoegd hebben. Hier komt de polemist er door en het werk riekt naar zelfverdediging, iets wat dr. Snieders, onzes inziens, noch op het gebied der letterkunde, noch op dat der journalistiek noodig heeft.
Het hoofdstuk Hoe mijn vriend de archivarius in de Vlaamsche beweging kwam is eene herinnering, nauw verbonden aan de hooger gemelde karakters en silhouetten, doch minder belangwekkend, daar wij hier minder met eigenlijke karakters te doen hebben dan wel met jeugdige en eenigszins naïeve loshoofderij.
De beide verhalen Freule Faasheim en Judas beantwoorden minder aan den titel. Het zijn verdienstelijke novellen, in den trant van zooveel andere, waarmede de gevierde schrijver onze letterkunde verrijkte, doch welke niet meer dan die andere aanspraak mogen maken op den titel van loof- en beeldwerk.
De knoop van het laatste dezer verhalen is, overigens, gemaakt van eene dwaling, in zake van rechtsbegrip. Alwie in die zaken eenigzins te huis is begrijpt dat, indien de ontknooping eene testamentverbreking zijn moest, deze niet het eerste testament moest treffen dat onaantastbaar was, maar wel het tweede en zij bijgevolg ten nadeele van Heemrik en Rika uitvallen moest.
Met Den Prince van den Snaphanen komen wij weer tot het historisch-fantatische terug en wordt opnieuw de titel Sniederien, dat is loef- ende beeltwerc verrechtvaardigd.
Over 't algemeen is, in dit nieuwe werk van den vruchtbaren schrijver, de letterkundige vorm met ware kunst verzorgd. De stijl is vloeiend, de beeldspraak niet opgeschroefd, maar eenvoudig, treffend en natuurlijk. Het boek bewijst dat het talent van dr. Snieders nog immer jong blijft en steeds nieuwe vormen weet aan te nemen.
Met één woord: leerde Conscience zijn volk lezen, Dr Snieders maakt het vertrouwd met de schoonheden zijner taal, met de zoetvloeiendheid harer vormen en de zuivere omtrekken der beelden welke de kundige beoefenaar erin weet te belichamen.
Onder dat opzicht zijn de Snideriën een perel te meer aan de letter- en kunstkroon, die den schedel van den Nestor onzer Vlaamsche dagblad- en romanschijvers versiert.
Leven der Gravin Mathilde de Nédonchel, dienares Gods, volgens Laplace, door den E.H. Baas. Schoon boek groot in-80 van 268 bladz. Prijs fr. 1,25 vrachtvrij fr. 1,45. - Gent, H. vander Schelden.
| |
| |
Weinige levens van dienaars des Heeren lazen wij met meer voldoening dan dit van Gravin Mathilde de Nédonchel. Zij is een voorbeeld dat men volgen kan; zij heeft hare gebreken, wij hebben de onze; zij bestreed ze, waarom zouden wij het niet kunnen? Zij wist wat lijden en strijden is op aarde, en trok er steeds haar voordeel uit; waarom zouden wij haar ook daarin niet navolgen?
Zij wordt door God wegens hare roeping lang in twijfel gelaten, en sterft te Rome zonder haar voornemen ten uitvoer gebracht te hebben; waarom zouden angst en twijfel ons ook soms niet neêrdrukken? Weten wij ook niet, dat de Goddelijke Voorzienigheid op ons waakt en ons geleidt?
Pius IX sprak van haar eene groote getuigenis toen hij haren vader in het Vatikaan ontmoette en zegde: ‘Gelukkige vader, uwe dochter is in den hemel!’
‘Neen, - zegt de schrijver - de Cecilia's, de Marcella's, de Paulina's en de Eustochium's zijn niet uitgedoofd. Te midden eener samenleving, begeerig naar zingenot, en die schijnt te vergaan gelijk de oude Romeinsche maatschappij, schijnt hier en daar een helder licht; een der schitterendste is voorwaar geweest de jeugdige Gravin Mathilde de Nédonchel.’
Het verhaal is vloeiend en boeiend; de vertaling is zuiver en nauwkeurig; ten andere den lof der werken van den E.H. Baas is niet meer te maken; hij kent zijne taal in al de plooien en wendingen, en wat meer is, hij gebruikt er den tijd voor, om het geleerd publiek in alle opzichten te voldoen.
Wat de stoffelijke uitvoering betreft zij is zuiver en sierlijk en deze uitgave neemt met eer haren rang in de lange lijst werken door het Huis St. Jozef uitgegeven. Daarenboven is het werk in het bereik van alle beurzen, fr. 1,25 voor 268 bladz. in-80, 't is voor niets.
Euripide et Anaxogore, par Léon Parmentier, professeur à Université de Gand. Paris, Emile Bouillon, libraire-éditeur, 1893.
In de Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l'Académie royàle de Belgique, 1893, verscheen voor het eerst deze merkwaardige studie.
De betrekkingen tusschen Euripides en den Griekschen wijsgeer, beurtelings door de geleerden aanvaard en ontkend, worden er aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. De uitkomsten van dit onderzoek leveren het grootste belang op, zoowel voor de kennis van het Grieksche tooneel als voor de kennis der Grieksche wijsbegeerte.
De schrijver echter heeft meer en beter gedaan dan het leveren van een dor, geleerd, wetenschappelijk betoog. Niettegenstaande de talrijke bladzijden aan tekstkritiek besteed, heeft hij het talent gehad zijn onderwerp belangwekkend te maken zelfs voor de lezers, die de speciaal klassieke Philologie niet tot hun vak hebben gekozen. De levendige stijl heeft daartoe voor een goed deel bijgedragen; de voortdurende vergelijkingen met de toestanden waarin wij leven deden
| |
| |
het overige. De punten van overeenkomst en de punten van verschil tusschen onze samenleving en beschaving, en de Grieksche samenleving en beschaving worden helder in het licht gesteld, en zijn eene kostelijke bijdrage tot het juist begrijpen en het juist beoordeelen van de Grieksche tooneelliteratuur in het bijzonder, en van gansch de antieke literatuur in het algemeen. De Wetenschap heeft immer recht op onze hulde, zelfs waar ze een stroef en afschrikkend voorkomen aanneemt; in de studie van den jongen (thans Luikschen) hoogleeraar heeft zij zich echter van alle stroefheid ontdaan.
Het feit dat een wetenschappelijk werk van onzen tijd er in slaagt te zelfdertijd aantrekkelijk en degelijk te zijn is voorwaar zeldzaam genoeg om er al den mogelijken nadruk te mogen opleggen.
Rederijkers gedichten der XVIde eeuw, uitgegeven door Jan Broeckaert. Gent, A. Siffer; uitgave der Koninkl. Vl. Academie. Prijs fr. 1,25.
Deze bundel te Dendermonde door den uitgever ontdekt in de archieven van de oude kamer van rhetorika De Distelieren, bevat een spel van sinne en eenige refreinen en liederen. Het drama speelt rond het volgende thema: de mensch in zonde gevallen staat weder op door de genade Gods.
De heer Broeckaert heeft zijne uitgave verrijkt met vele uitleggende notas en met eene geleerde inleiding over de Distelieren en hunne letterkundige gewrochten.
Het getal gedrukte stukken van rhetorijkers uit de 16de eeuw niet bijzonder groot zijnde, heeft de schrijver een waren dienst bewezen aan onze letteren met deze werken aan de vergetelheid te onttrekken. Overigens zijn zij door hunne innerlijke verdienste volkomen den druk waardig.
Twaalf Esthetische marschen met muziek, bewerkt voor lagere scholen door J.B. De Coninck, hoofdonderwijzer te Kemseke. Prijs fr. 1,75.
Onlangs verscheen bij den heer Alf. Siffer, drukker der Koninklijke Vlaamsche Akademie, te Gent, dit werkje dat de onderwijzers uiterst welkom zullen heeten.
De heer J.B. De Coninck is voor de onderwijzers geen onbekende meer. Zijne reeds uitgegeven werkjes over gymnastisch onderricht (Handleiding fr. 0,80 en Zangboek fr. 1,50) hebben overal den meesten bijval verworven.
Dit zegt dus genoeg dat het nieuwe werkje, uit zijne werkzame pen gevloeid, door elkeen zal begeerd worden.
Voor prijsuitdeelingen of welkdanige andere schoolfeestjes is het allernuttigst.
Drie novellen. Corneel Lanckriet. Gent, L. Van Melle, Prijs fr. 0,75.
Dit boekje, in klein in-32 formaat en slechts 96 bladz. groot
| |
| |
weegt zwaarder in opzicht van verdienste dan vele zware octavos; het bevat slechts drie verhalen: De droom van Koster Jan, Het Yftenblad, De Duinroos, doch het vergoedt ruimschoots in kunstwaarde wat hem ontbreekt in omvang. Het tweede stukje inzonderheid is een meesterstukje.
Mocht de eerwaarde heer Lanckriet (waarom zich schuil houden achter een deknaam?) het bij deze proef niet laten en onze letterkunde met nog vele dergelijke juweeltjes verrijken.
De heer Lanckriet schreef eerst Petits poèmes en prose (0,50 bij den uitgever dezes, een lief en wel gestijld boekje), wij wenschen er ons, Vlamingen, geluk mede, dat hij thans zijne krachten wijdt aan ons volk en onze taal.
Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Gent. - Bulletin du Cercle historique et archéologique de Gand. 1e Jan., nr 1, 32 bl.
Van bl. 13 tot 32, verslagen over de zittingen van den Kring, inhoudende belangrijke besprekingen over de herstelling van onze oude monumenten.
Het papier dezer uitgave is gemeen: 't Kan nauwelijks dienen voor proeven... Nu dat het papier uiterst goedkoop is, mocht men wel voor beter zorgen.
De lijst der leden (bl. 10 en 11) vermeldt twee abten, te Gent verblijvende. Er is hier geene abdij, bijgevolg zijn er ook geen abten. Stel, in Gods naam! priester. - Bulletijn is noch Vlaamsch noch Fransch. Waarom geen ander woord? Er is wel keuze.
Biekorf geeft eene lange lijst oude Westvlaamsche gemeentenamen, getrokken uit oude sarters, kronieken, en zoo voorts. Zeer belangrijk, maar - mag men de aangegeven bronnen inroepen tot staving van eene of andere spelling? De meeste dier bronnen zijn Latijnsche oorkonden, van welke zeer vele geschreven zijn door personen, vreemd aan de plaats, waar de stukken over handelen. Daar heeft men b.v. de Opera diplomatica van Miroeus; nu, er is zeker in geheel dit werk van 4 zware folianten geene enkele acte zonder talrijke fouten, het werk der afschrijvers, of van de zetters. Voorts neme men in aanmerking, dat vroeger, doorgaans, in eene en dezelfde acte de naam eener plaats, ja familienamen, op verschillige wijzen gespeld werden, zoodat het niet mogelijk is te weten, welke vorm door den steller als de beste werd gehouden.
Wat in het Latijn gebeurde, werd ook in Vlaamsche oorkonden waargenomen: 't stak niet nauw, bij de middeleeuwsche sarters- en kroniekschrijvers: als de zin maar goed, verstaanbaar, overeenkomstig was met de waarheid van 't geen men te beduiden had, dan was alles in regel, al stond er in eene en dezelfde acte ghegheven, gegheven, ghegeven; of Coolscamp en Colscamp, of Soetenaye en Zoutenaeye; of Sevencote, Cevecote of Zevecotte.
| |
| |
Om deze reden ware 't nuttig, den wenk te volgen door den verzamelaar der gemeentenamen in Biekorf, Ant. Verwaetermeulen, gegeven: ‘eene vermeerderde en gansch volledige lijst’ te bezorgen. Daarna kan vergelijking volgen.
Dát echter, is een werk van langen adem, van veel geduld, van groote belangstelling, van vele jaren zoekens. Wie heeft er den moed toe?
Koninklijke Vlaamsche Academie. - In de zitting van 20 December is dr. pastoor Claeys bestuurder benoemd, in vervanging van den heer Stallaert, die overleden is, vooraleer als bestuurder in dienst getreden te zijn. De heer Dr Hansen werd ondervoorzitter gekozen.
De heer Genard, het bestuur overgevende, heeft de Academie bedankt voor het gunstig onthaal dat zij hem steeds heeft verleend.
De heer de Potter is lid benoemd der Commissie van Middelnederlandsche letterkunde, in vervanging van den heer Van der haegen. Verder besprak men zaken van huiselijhen aard.
Davids-Fonds. - Den 11 December had te Gent, voor eene zaal met een 800 personen opgepropt, de plechtige prijsuitdeeling plaats aan de leerlingen, bekroond in de Vlaamsche prijskampen door deze afdeeling, zooals in voorgaande jaren, uitgeschreven. De feestelijkheid werd opgeluisterd door de knappe zangafdeeling der school van Jufvrouw Todt en door de opvoering van drie prachtige kerstzangen van den ver dienstvollen toondichter Van Reysschoot, die zelf de begeleiding speelde. Doch het lijfstuk van de plechtigheid was de meesterlijke voordracht van den eerw. heer Flamen, pastoor van Meetkerke, en getiteld: Vaderlandsche opvoeding. Wij zullen de verhandeling van den redenaar niet ontzenuwen met er hier eene flauwe schets van te geven, men zal ze in haar geheel kunnen genieten, daar zij in een der volgende afleveringen van ons tijdschrift volledig zal gedrukt worden.
Verleden maand hield Vilvoorde een tooneelkundig feest.
Vlaamsche belangen. Ziehier den tekst van het wetsontwerp door den heer Begerem in de Kamer neergelegd:
I. Alle eed wordt gedaan, naar de keus van dezen aan wien hij wordt opgelegd, in eene der in het land gebruikte talen.
II. Binnen de twee maanden na de afkondiging der huidige wet, zal een koninklijk besluit den Vlaamschen tekst afkondigen der verscheidene eedformulen in gebruik.
In vooruitzicht dat er in de nieuwe Kamers Vlaamsch zal gesproken worden heeft de heer Coremans gevraagd dat er maatregelen genomen zouden worden in den dienst der stenografie of snelschrijverij.
† G. Bergman, vader van Tony Bergman, den schrijver van Ernest Staes, is te Lier overleden, 88 jaren oud. Hij zelf was een werkzame liberale Vlaamsche strijder, gewezen burgemeester zijner
| |
| |
stad en gaf onlangs een deel zijner gedenkschriften uit in het Nederlandsch Museum.
† Fraikin, beeldhouwer te Schaarbeek, geboren te Herenthals in 1817. Onder zijne beste gewrochten: standbeelden van Egmont en Hoorn op den kleinen Zavel te Brussel en dat van Leopold I te Laken.
† Prosper Van Luppen, zoon van wijlen den schilder Joz. Van Luppen, overleed dezer dagen te Antwerpen. De jonge kunstenaar slechts 25 jaar oud volgde waardig zijns vaders stappen.
|
|