Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||
Germaansche plaatsnamen in Frankrijk.‘Es geht eben den Eigennamen wie den Büchern: habent sua fata.’ Aardrijkskunde, Volkenkunde, Taalkunde - ziedaar drie wetenschappen, die bij de Germaansche volkeren onzer dagen, bij de Duitschers met de Duitsche Zwitsers en Oostenrijkers, bij de Nederlanders, de Engelschen en Skandinaviers, met groote voorliefde beoefend worden. Maar ziedaar ook drie wetenschappen, die van de hedendaagsche Romaansche volken, van de Franschen en de Belgische Walen, van de Italianen, de Spanjaarden en de Portugeezen in het algemeen, juist in veel mindere mate belangstelling, beoefening, toewijding mogen ondervinden. De neiging, de smaak, de voorliefde der Germanen richt zich bij voorkeur op deze wetenschappen; bij de volken van Romaanschen stam is juist het tegenovergestelde het geval. Vooral bij de Franschen staan, betrekkelijker wijze gesproken, Aardrijkskunde, Volken- en Taalkunde op eenen lageren trap, dan dit met andere wetenschappen onder hen het geval isGa naar voetnoot(1). Terwijl de behoorlijk | |||||
[pagina 39]
| |||||
ontwikkelde Nederlander, nevens zijne moedertaal, nog drie talen, Hoogduitsch, Engelsch en Fransch spreekt, leest en schrijft, vergenoegt de Franschman zich met zijne eigene taal alleen, en meent, in zijnen eigenwaan en hoogmoed, dat iedere vreemdeling tot hem moet komen, en zijn Fransch moet verstaan, en beeldt zich in dat hij met zijne eigene taal de geheele wereld door kan te recht komen. En, wat Aardrijkskunde betreft, is het niet herhaaldelijk gebleken, in den Fransch-Duitschen oorlog van den jare 1870, dat de vreemdeling in Frankrijk beter den weg wist te vinden, beter op de hoogte was van de gesteldheid des lands in de streken waar de krijg woedde, dan de Franschman zelve? Deze onkunde heeft ten gevolge dat de Franschen in menig vooroordeel bevangen zijn, op aardrijkskundig, volkenen taalkundig gebied; en dat zij zich dikwijls deerlijk vergissen, waar deze wetenschappen heure toepassing | |||||
[pagina 40]
| |||||
vinden. Hiervan kunnen getuigen de menigvuldige vooroordeelen en averechtsche inzichten die de Franschen koesteren in zake de oorspronkelijk Germaansche, en weder tot het groote Duitsche vaderland gelukkiglijk terug gekomen landen Elsate en Lotharingen, en in alles wat met deze zake te zamen hangt. Getuigen ook de meening, vrij algemeen onder het gros der Franschen verspreid, alsof hun land en volk een zuiver afgerond en samenhangend geheel zoude uitmaken, in alle opzichten ook oorbeeldig Fransch zoude zijn (in den zelfden zin als Parijs oorbeeldig Fransch is), van de noordertot de zuidergrenzen, van de oostelijke marken tot de westelijke zeeoevers. Ja, dat nog menig land en nog menige gouw daarbuiten, eigenlijk van oorsprongs- en rechtswegen Fransch zouden zijn, of zouden moeten zijn; bij voorbeeld Waalsch-België, ja misschien wel geheel Vlaamsch-België met Brussel natuurlijk daarbij, als toegift. Verder de Elsate en Lotharingen, ja misschien al het Duitsche land links van den Rijn; het Fransch-sprekende deel van Zwitserland; om niet te gewagen van Savoie en Nizza en Corsica, reeds wederrechtelijk (uit een volkenkundig, aardrijks- en geschiedkundig oogpunt) bij Frankrijk ingelijfd. Het eischt maar weinig wetenschap, om deze dwaze meening, die de roemzucht der Franschen zoo streelt, te wederleggen. Reeds eene oppervlakkige, maar rechtzinnige kennis van de beginselen der drie bovengenoemde wetenschappen, waarbij dan ook de Geschiedkunde niet en mag vergeten zijn, is voldoende om aan te toonen dat die zaak juist andersom is, dat juist het Fransche volk uit zeer verschillende bestanddeelen samengesteld is, uit allerlei volken van verschillenden, onverwanten oorsprong is voortgesproten. Germanen van Neder- en Hoog-Duitschen bloede (Franken en Burgunden), Skandinaviers (Noormannen), Galliers, Kelten (Brittaniers of Bertoenen - Brétons), Basken, deze allen en nog anderen, hebben het hedendaagsche volk van Frankrijk voortgebracht. De taalgeleerde weet aan te toonen, zoo | |||||
[pagina 41]
| |||||
wel uit de geijkte Fransche boeketaal, als vooral uit de onderscheidene, onderling zeer ongelijke volksspreektalen in de verschillende gewesten en gouwen van Frankrijk inheemsch, dat deze zaak inderdaad alzoo bestaat. Den volkenkundige blijkt dit zelfde uit de menigvuldige eigenaardigheden des volks hier en daar, ginds en elders in Frankrijk. Daar is inderdaad geen gedachte en geen sprake, bij den geleerde niet, en evenmin bij den eenvoudigen, maar bedachtzamen opmerker, van eene eenvormige in zich zelve afgeronde taal, noch van een eenvormig, onverdeeld volksbestaan bij de Franschen.
Eene der bijzonderste aanwijzingen van den vreemden, onfranschen, of liever gezegd, niet-romaanschen oorsprong des volks in menig Fransch gewest (immers Fransch = Frankisch is oorspronkelijk Germaansch, en wel Neder-Duitsch, Vlaamsch als men wil), is te vinden in de namen der steden en dorpen, der gehuchten en landhoeven, der velden en heuvels, der rivieren en beken, kortom, der plaatsnamen in het algemeen, in die gouwen. Daar zijn plaatsnamen, zeer veelvuldig en zeer menigvuldig, uit allerlei talen, door allerlei volkeren eerst gegeven, en sedert, ofschoon veelal op allerlei wijzen verbasterd, tot heden in gebruik gebleven, al verstaat de hedendaagsche Franschman ze geenszins. Plaatsnamen van allerlei oorsprong: van Vlaamschen, of Dietschen in het algemeen, in het Noordwesten; van Noordschen oorsprong in Normandië; van Britschen (Keltischen) oorsprong in de Bretagne en elders; van Hoog-Duitschen (Burgundischen) oorsprong in de gewesten van het Oosten - om van de Hoogduitsche (Rijn-Frankische en Allemannische) namen in de Elsate en Lotharingen niet te gewagen. Ook nog elders weer van Gotischen oorsprong; van Baskischen oorsprong in het Zuid-Westen, ja zelfs van Arabische of Moorsche afkomste. | |||||
[pagina 42]
| |||||
Het is eene zeer belangrijke en, naar mijne meening ook zeer aangename studie, die Fransche plaatsnamen van vreemden, onfranschen, onromaanschen oorsprong na te sporen en in hunne oorspronkelijke beteekenis en vorm te leeren kennen. Maar het zoude ons veel te verre afleiden en wegvoeren, wilden wij deze stoffe in het algemeen hier nader ontvouwen, al ware 't dan ook maar zeer beknoptelijk en oppervlakkig. In bescheidenheid willen wij ons bepalen tot de Germaansche namen die in het Noord-Westen van Frankrijk voorkomen. Maar ook dan nog kunnen wij niet anders als in zeer algemeenen zin deze zake behandelen, en slechts weinige namen uit de honderdtallen die daar zijn, slechts eenigen van de bijzondersten en opmerkelijksten hier den Lezer voorstellen. Moge dit sommigen tot eenen spoorslag strekken om aan dezen tak der aardrijks-, taal- en volkenkundige wetenschap in het bijzonder hunne aandacht te wijden. Vooral voor de Vlamingen, Brabanders en Limburgers, voor alle Dietsche Belgen, goede en echte Germanen als zij van oorsprongs wegen zijn, en in hunne neigingen en gevoelens moeten wezen, vooral voor dezen is het zeer nuttig te zien hoe diep het Germanendom in de Noordwestelijke gouwen van Frankrijk is doorgedrongen. Van dat gewest in Frankrijk, waar nog heden de Vlaamsche, de Dietsche taal in meer of mindere mate de eigenlijke, de levende volksspreektaal uitmaakt, van Fransch Vlaanderen dus, en heb ik hier niet te gewagen. Immers, dat Duinkerke, Hazebroek, Grevelingen, St-Winox-Bergen, dat Gyvelde, Merkeghem, Boeseghem, Bollezeele, Steenvoorde, Wemaarskapel, Godewaarsvelde, enz. enz. zuiver Germaansche, oorbeeldig Vlaamsche plaatsnamen zijn, is geheel natuurlijk in een land, waar het volk Vlaamsch spreekt. En hier, waar de woorden duin en kerke, haas en broek (moeras), berg en veld, steen en kapelle nog in de volksspreektaal leven, verstaat men die namen ook grootendeels in hunne beteekenis; terwijl de woorden hem (heim, woon- | |||||
[pagina 43]
| |||||
plaats), zele, zaal of halle, voorde, doorgangsplaats in een water, met de mansnamen Wemaar en Godewaar, allen deel uitmakende van de boven vermelde plaatsnamen, slechts weinig naderen uitleg behoeven om eveneens verstaanbaar te zijn. Eenigszins anders is het gesteld in Artesie (Artois), het gewest dat, dieper in Frankrijk gelegen, aan Fransch-Vlaanderen grenst, en de steden Kales (Calais), Boonen (Boulogne-sur-Mer) en Sint-Omaars (St.-Omer) bevat, met het land daar tusschen en omhenen gelegen. Even als nog heden in Fransch-Vlaanderen, zoo is ook oudtijds in dit gewest de Vlaamsche taal volksspreektaal geweest. En zij is dit zelfs nog heden aldaar in een paar dorpen, onmiddellijk aan de stad Sint-Omaars grenzende, en daarvan als het ware eene voorstad vormende. Buitendien nog, maar in zeer beperkte mate, te Ruminghem en in enkele andere dorpen, in het Oosten van Artesie, aan de grens van Fransch-Vlaanderen gelegen. Maar dit alles is van weinig beteekenis, en verliest dagelijks aanmerkelijk. In de steden Boonen en Kales heeft het Vlaamsch eigenlijk nooit rechtstreeks geheerscht, al hebben daar dan ook steeds velen gewoond, uit de omliggende plaatsen afkomstig, die Vlaamsch spraken, ja, al telt Kales, voornamelijk in heure voorstad St.-Pieters (St.-Pierre-lez-Calais) nog heden duizenden Vlaamsch-sprekende Vlamingen, van elders hier heen getogen. Maar in de kleine steden en in de vlekken en dorpen van Artesie was het Vlaamsch van ouds de eenigste, de eigenlijke volksspreektaal. Langzamerhand heeft het aanmatigende Fransch de oorspronkelijke volkstaal daar verdrongen, eerst als schrijftaal, dan als spreektaal, in de middeleeuwen beginnende uit Picardie, aan de westelijke en zuidelijke grenzen des lands, en in zijnen verderfelijken loop steeds voortschrijdende naar het Noorden en Oosten, tot het in deze eeuw eindelijk de oostelijkste gouwen, het Land van den Hoeke, en het Land van Breedenaarde, tusschen Kales en Sint-Omaars bemachtigde; ofschoon dan nog niet volkomen. | |||||
[pagina 44]
| |||||
Deze zaak in heuren oorsprong en voortgang, en in de nagenoeg volkomene overwinning die zij behaald heeft, is als eene voorspiegeling van het noodlot dat het nog stand houdende, maar zoo sterk bedreigde Vlaamsch in Fransch-Vlaanderen boven het hoofd zweeft. Moge dit treurig verloop ook ten spiegel strekken aan den Vlaming in Belgenland, en hem opwekken tot de uiterste trouw aan zijne edele moedertale, en tot scherpe waakzaamheid tegen heuren vijand. De Friesen, oudtijds zoo hevig door den woesten Noorman besprongen, bekampt, uitgeplunderd, vermoord, en hun land verwoest, wekten elkanderen op tot waakzaamheid tegen die wreede vijanden, door dit rijmke:
Haldet goede wacht tsjin da Noardera oard,
Hwent ut dy grima herna komth us alle kwea foarth.
De Vlamingen mogen dit wel omkeeren, en in dezer voegen in gedachtenis houden: Houdt goede wacht tegen het Zuider oord,
Want uit dien zoelen hoek komt ons alle kwaad voort.
Natuurlijk zijn daar in het Fransch, gelijk het heden ten dage in Artesie gesproken wordt, nog talrijke sporen van het Vlaamsch overgebleven. Maar vooral de plaatsnamen in dat gewest zijn nog heden ten dage de levende getuigen van het Vlaamsche, het Dietsche, Germaansche wezen des volks, dat deze namen eens gegeven heeft, van den Germaanschen taaltak, waaruit zij voortgekomen zijn. Zie hier eenigen van die namen, die echter in hunne hedendaagsche geijkte schrijfwijze min of meer de teekenen vertoonen van den Franschen invloed, waar aan zij onderworpen zijn.
| |||||
[pagina 45]
| |||||
De namen, onder nr 1 gerangschikt, zijn zuivere en eenvoudige patronymica in den locativusvorm. En die, onder nr 2 vermeld, en zijn niets anders. Bij de eersten is de letter h, als kenmerk van de Oud-Dietsche schrijfwijze, behouden gebleven. Ook in de West-Vlaamsche patronymicale plaatsnamen is die h nog heden menigmaal op heure oude plaatse te vinden: Poperinghe, Vlamertinghe, Elverdinghe; terwijl men oudtijds in de noordelijke Nederlandsche gewesten ook alzoo boekstaafde: Vlissinghe, Vlaerdinghen, Groeninghen. Volgens de hedendaags in de Nederlanden geldende wetten onzer taal, maar die natuurlijk in Frankrijk onbekend en van geener weerde zijn, moet men schrijven Groningen, Vlaardingen, Vlissingen, Elverdinge of Elverdingen, Poperingen, enz. En dies ook Ricmaningen of zelfs Rijkmaningen, Audingen, Bonningen, enz. De vormen Bonningues, Peuplingue, Bessingue zijn maar verfranschte vormen. Zoo ook schrijven de Franschen de Noord-Nederlandsche patronymicale plaatsnamen op deze wijze: Groningue, Harlingue, Flessingue. De plaatsnamen Lottinghem, Trelinghem, enz. onder nr 3 gerangschikt, zijn eveneens patronymicale namen; maar achter dezen is het woord hem gevoegd. Dit woord hem is anders niet als het bekende algemeen Germaansche woord, dat nog leeft als heim bij de Hoog-Duitschers, als home bij de Engelschen, als hiem bij de Friesen, ook als heem in Noord-Nederlandsche plaatsnamen, en dat eenvoudig woonstede beteekent. Dat de oude Artesiers, langen tijd nadat zij die hemplaatsen hadden gesticht en die hemnamen daaraan gegeven, nog zeer wel de oorspronkelijke beteekenis van dit woord kenden, en ook nog zeer wel deze plaatsnamen wisten te ontleden in hunne samenstellende deelen, en de oude patronymica nog verstonden, blijkt hieruit, dat de plaatsnaam Tatinghem in eene oorkonde, die in de zevende eeuw en in de | |||||
[pagina 46]
| |||||
Latijnsche taal is opgesteld, zeer terecht voorkomt als Tatinga villa, de hoeve, de woonplaats, de sate van de maagschap der Tatinga's, van de Tatingen, van de nakomelingen van eenen stamvader, die den naam van Tate had gedragen, een mansnaam, nog heden in de Friesche gewesten voorkomende. Opzettelijk zijn deze twee soorten van plaatsnamen met en of hen, en met hem, hier bij elkanderen gevoegd, en wensch ik ze, als onder één hoofd, hier nader te ontleden. Immers wisselen deze twee vormen veelvuldig onderling af. Men vindt deze namen zoowel met als zonder hem geschreven; zoowel Lottinghen en Tardinghen, eenvoudige patronymica in den locativus, als Lottinghem en Tardinghem, de zelfde patronymica met hem daarachter gevoegd. Reeds van oudsher heerscht deze onbestendigheid in deze en dergelijke namen, reeds van oudsher vindt men ze nu eens zus, dan eens zoo geschreven. En in de laatste eeuwen, sedert Artesie tot Frankrijk behoort, en de Fransche taal daar als de eenige schrijftaal heerscht, is deze verwarring nog vermeerderd, omdat de Franschen, geene andere taal verstaande dan hunne eigene, geen acht slaan op de nauwkeurige spelling van namen die geworteld staan in eene andere taal; namen toch, die zij niet verstaan, niet begrijpen. Deze zelfde naam Lottinghem bij voorbeeld, heb ik in Fransche boeken, reiswijzers, zelfs op Fransche landkaarten en in aardrijkskundige werken, nu eens als Lottinghen, dan weer als Lottinghem gevonden, ja zelfs als Lottighem. Op den muur der spoorhalle van die plaatse staat echter met groote letters Lottinghem, zooals ik zelf, daar langs reizende, gezien heb; en aan deze goede en volledige spelwijze wil ik mij hier dus houden. Trouwens, het onderscheid tusschen Lottinghen en Lottinghem is gering en onwezenlijk, uit een taalkundig oogpunt. Den lezer zij hier in herinnering gebracht dat een Oud-Germaansch patronymicon bestaat uit eenen mansnaam met het achtervoegsel ing (ink in Sassischen, inga | |||||
[pagina 47]
| |||||
in Frieschen vorm); b.v. Manting uit den mansnaam Mante en ing; Wilmink uit Wilm of Willem of voluit Wilhelm en ink; Hayinga uit Hayo en inga. Zulk een patronymicon geeft de afstamming te kennen van den man, wiens naam daarvan het hoofdbestanddeel uitmaakt. Manting beteekent dus zoon, of afstammeling, van Mante; Wilmink is zoon van Willem, enz. Mantgum, de naam van een dorp in Friesland, oorspronkelijk voluit Mantingaheim, beteekent: woonstede der Mantingen, der afstammelingen van Mante. De Friesche vorm zulker plaatsnamen wijkt in geringe mate, en onwezenlijk, af van de Vlaamsche gedaante. Hadden de kinderen van eenen man die Mante heette, in Vlaanderen eene woonstede, dus een Mantinga-heim gevestigd, en ware deze sate tot een dorp aange groeid, dat dorp zoude thans Manteghem heeten. Deze wijze van naamsvorming voor de maagschappen en hunne woonplaatsen is overoud en oorbeeldig Germaansch; wij vinden haar in alle Germaansche landen terug, met hem in Vlaanderen, ham in Engelland, heim in Duitschland, um in Friesland. En Artesie toont, ook door de talrijke patronymicale plaatsnamen, die in dat gewest gevonden worden, ten duidelijksten dat het Artesisch volk oorspronkelijk een echt Germaansch, een zuiver Dietsch of Vlaamsch volk is.
Het zoude zekerlijk te veel gevergd zijn van het geduld des vriendelijken lezers van dit opstel, en ongetwijfeld te veel ruimte innemen van de plaatse die het bestier van dit tijdschrift mij wel heeft willen afstaan, indien ik alle bovengenoemde artesische patronymicale plaatsnamen hier nader wilde ontleden. Slechts van enkelen zij mij dit vergund. Ricmaninghen. - Het is eene zeldzaamheid, als de mansnaam, die het hoofdbestanddeel uitmaakt van eenen patronymicalen geslachts- of plaatsnaam, in zijnen oor- | |||||
[pagina 48]
| |||||
spronkelijken en volledigen vorm daarin voorkomt. Schier altijd is die mansnaam veranderd, verbasterd, versleten. verkort, somtijds zoodanig, dat hij ter nauwer nood of in 't geheel niet meer te herkennen is. Veelal bestond hij reeds in zulk eene veranderde gedaante, als een zoogenoemde vleinaam, toen het patronymicon van dien naam eerst gevormd werd. Maar bij den artesischen plaatsnaam Ricmaninghen en is dit niet het geval. Ricman toch, de mansnaam waarvan dat patronymicon is afgeleid, heeft nog tot op heden zijnen oorspronkelijken, volledigen vorm behouden. Ricman, Rijkman is een mansnaam die heden ten dage zeer zeldzaam onder ons geworden is. In Vlaanderen en Holland en is mij deze naam nooit vorengekomen, oud nochte nieuw. Maar onder de Friesen, die veel trouwer dan eenig ander Germaansch volk hunne oude namen bewaard hebben, is hij nog heden, zij het dan ook uiterst zeldzaam, in gebruik. Förstemann weet in zijn Altdeutsches Namenbuch het bestaan van dezen mansnaam uit eenige oude oorkonden aan te toonen. Ook leeft hij nog heden in Holland, in den geslachtsnaam Rikmenspoel, en in Duitschland, als maagschapsnaam, in zijne Duitsche gedaanten als Reichmann en Riechmann. Overigens is Ricman een oorbeeldig gevormde naam, bestaande uit de naamstammen ric en man, die beiden nog menigvuldig deel uitmaken van andere namen; b.v. van Richard of Rijkhard, Rijkaert, Rikert; van Ricolf of Rijklof, van Ricwin, van Ricbert, van Ricwold of Ricout: ook van Wilrik, Henrik, Frederik. En van Herman, Hartman, Mangold, Manfred, enz. En de plaatsnaam Ricmaninghen is een voorbeeld van de zeldzaam voorkomende volledige hedendaagsche naamvormen, en nog zoo veel opmerkelijker, omdat hij, de oorbeeldige en oorspronkelijke Germaansche naam, in Frankrijk voorkomt, onder eene thans Fransch sprekende bevolking. Onder al de patronymicale plaatsnamen op bladzijden 44 en 45 vermeld, is daar verder geen een, die den | |||||
[pagina 49]
| |||||
mansnaam, welke aan het patronymicon ten grondslag ligt, nog in volledigen of in onverbasterden vorm vertoont. De mansnaam, in Hardinghen en in Bertinghem verscholen, is nog het gemakkelijkste aan te toonen, omdat Hard of Hart en Bert mansnamen zijn, bij alle Germaansche volken bekend en in gebruik. Het zijn wel geen volledige namen; het zijn slechts halve namen, ingekorte namen, zoogenoemde naamstammen, of anders gezegd, vleivormen van volkomene namen. Hard en Bert (Bercht, Brecht) maken deel uit van vele volledige namen; bij voorbeeld van Hartman, Hartger (nog heden bij de Friesen in gebruik), van Hardewyn (Hardouin), Hartwig, Gerhard (Gerard, Geraert, Geert), Folkhart (Volkert, Fulkaert), enz. En van Bertwyn (Berchtwin, Bertin), Bertolf (Brechtwulf), Berthold (Bertout), Albert (Adelbrecht), Herbert, en vele dergelijken. Bij honderden zijn de schoone Hard-en Bert-namen bij onze voorvaderen te vinden.
Haarlem. Johan Winkler. (Wordt voortgezet.) |
|