't Bestaat nog al verschil tusschen 't Oostgermaansch - 't Gotisch en 't Oudnoordsch van den eenen kant - en 't Westgermaansch van den anderen kant.
Er is o.a. verschil verneembaar aangaande den vorm en 't gebruik der Onbepaalde wijze.
't Gotisch, dat tot ons gekomen is, kent maar een enkelen Infinitivus; als het sommige naamvallen uit te drukken heeft, neemt het zijn toevlucht tot het voorzetsel du, dat in 't Westg. niet bestaat, maar waar ons voorzetsel te de weersplete af is.
't Westgerm. bezit in zijne schriftelijke oorkonden, benevens de Onbep. wijze die tot onderwerp dient, een Gerundium, mits hetwelk de betrekkingen van datief en accusatief uitgedrukt worden.
Van waar dit verschil?
Neemt de moeite, de vier volgende volzinnen aandachtig gade te slaan:
Luc. I 76-79: Προπορεύσῃ γὰρ ένώπιον ϰυρίου ἑτοιμάσαι ὁδοὺς αύτοῦ... έπιφᾶναι τοῖς εν σϰότει ϰαὶ σϰιᾷ θανάτου ϰαθημένοις, τοῦ ϰατεύθῦναι τους ποδας ἡμῶν εἰς ὁδὸν εἰρήνης.
Bij Ulfila: Fauragaggis auk faura andvairϸja fraujins, manvjan vigans imma... gabairhtjan ϸaim in riqiza jah skadau dauϸus sitandam, du garaihtjan fotuns unsarans in vig gavairϸjis.
In 't latijn: Proebis enim ante faciem Domini... illuminare his, qui in tenebris et in umbra mortis sedent: ad dirigendos pedes nostros in viam pacis.
Bij Tatian: Foraferis wârlîhho fora truhtînes annuzzi... inliuchten thên thie thâr in finstarnessin inti in scûuen tôdes sizzent, zi girihtenne unsera fuozzi in weg sibba.
De Grieken hadden geene moeite om hunne Onbep. wijze te verbuigen: zij hadden hun lidwoord bij der hand.
In 't latijn bezaten de schrijvers hetzelfde gemak niet; zij beschikten over geen lidwoord; daarom hadden zij naamvallen van het verbalnomen van doen en zij bezigden daartoe de naamvallen van het Gerundium.