wil men, met het kleurenrijke, harmonisch getemperde licht van des schilders penseel, teug bij teug in het gemoed voelen vloeien, al wat de godminnende jongeling ontstroomen liet uit zijn eigen diepgevoelig herte, zoo dikwijls, aan de bron van Lijden en Liefde, met het heilig, goddelijk Bloed gelaafd van Hem, die voor ons heeft geleden!
Dan, ja, dan vat men eerst den toon op denwelken het opschrift ons toeroept ‘Hij heeft voor ons geleden!’
Eerst kreunt het, meewarig, op innig smeekenden toon; dan langzaam, maar gedurig aan, zwellen de golvingen van die stem, en plechtig rolt eindelijk en drijft het gegalm als een dringend, liefderijk vermaan!
‘Hij - het blank onschuldig Lam - ligt uitgeput van lijden ten gronde, vernederd en vernietigd, ook in zijne menschheid. Hij, die, het hoofd omstraald van den eeuwigen gloriekrans der Godheid, in de Hemelen troont.’ -
‘O lastert en verergert dit lijden niet zooals de hoonende en hatende Sadduceërs en Phariseeuwen!’ -
‘Ziet het niet aan met de oogen der wijsheid dezer wereld, - zooals die nieuwsgierigen daarboven - hoog op hare leergestoelten tronende, en uit ijdele wetenszucht den wandel des Zaligmakers navorschende!’ -
‘Blijft niet koud en onverschillig aan dit lijden, zooals de vreemde slaven, die daar vooraan stappen, of zooals de Jood die daar zittende blijft in den linker hoek!’ -
‘Menschelijk, louter natuurlijk medelijden, zooals dat waar het jonge gezin, dáár op kant, den gevallen Zaligmaker mede bejegent - neen, hoe loffelijk het ook schijne en weze, dat kan en mag niet genoegen!’ -
‘'t Is voor u, 't is voor mij, 't is voor ons, dat Hij geleden heeft, Hij. de God-Mensch; en, vergoddelijkt door de bovennatuurlijke werking der genade, moet ons medelijden zijn, zooals dat van Jesus' Moeder, en van zijne getrouwe volgelingen; een medelijden, dat het gansche wezen inneemt, dat alles wat we kunnen, alles wat we zijn ten offer brengt, door rouw en liefde gedreven!’ -
Die slottoon in Wante's geschilderd lied van Liefde en Lijden, - die hemelgalm - ruischt en klinkt u tegen, immer duidelijker en dieper naarmate dat gij luistert, uit den groep ter rechterzijde, den fijnst en keurigst afgewerkt en van het gansche tafereel; en zacht, doch onweerstaanbaar,