| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Kunst en letteren.
Tennyson. - Frans Van den Weghe schreef eene lezenswaardige studie over Tennyson in het Nederlandsch Museum van 15 Juni. Het slot luidt als volgt: ‘Tennyson was dan ook de poet laureate, de gelauwerde dichter zijns tijds. Hij staat op eene rij met Byron en Longfellow; blijkt hij niet diep ingrijpend, schokkend, overweldigend als de eerste, is hij niet zoo aandoenlijk als de zanger van Evangeline, dan overtreft hij hen beiden gewis, omdat hij was de tolk der eeuw, die haar aspiratiën deelde, die met haar voelde en dacht, en in muziek van woorden, met beeldhouwersgenie door evenredigheid en vorm, al wat wij hoopten en beminden, bevallig, edel, rein en teeder verrijzen deed uit een bajert van gevoel, uit chaos cosmos scheppend.
Byron was stouter, zwevender, Longfellow meer mensch, Tennyson veeleer een kleurenschakeerder. Niettemin Tennyson's poëzie zal blijven, wij twijfelen er niet aan, de hoogste uitdrukking van den geest zijns tijds.
Te vergeefs ziet men rond in de schaar der hem overlevende dichters ten einde eenen opvolger te vinden hem waardig; Swinburne die ontegensprekelijk de beste gekeurd wordt, blijkt onmogelijk te zijn als poet laureate om zijne door velen gewraakte jongere kunsttendenz.’
Israëls. - In de driejaarlijksche Tentoonstelling van den Haag, bewondert de N. Spectator bovenal de Harp van den Noord-Nederlandschen Millet: ‘Heeft men dit stuk eenmaal goed gezien dan voelt men ook de kracht en de bekoring die er van uitgaan. Het gegeven is sober en toch maakt het een grootschen indruk: een wijde blauwe lucht - het gebladerte van een boom - de harpspeler.
Wel is waar zullen velen, die zich van eenen harpspeler een conventioneele voorstelling maakten van blonde lokken, zielvolle oogen - gouden harp - ontgoocheld worden nu zij een man zien, wel iong, doch met een uiterst onregelmatig gezicht. Maar het gelaat is
| |
| |
dat van een dweeper, wiens oogen - door het intense staren op zijn idealen - een vage uitdrukking aannamen en wiens vermoeide blik ons doet denken aan de moedelooze kreet van den Bijbelschen zanger: Ik heb mij moede geroepen, mijn keel is heesch, het gezicht vergaat mij omdat ik zoolang moet wachten op mijnen God...
Alles wat niet direct noodig is tot het verbeelden van de gedachte is van het doek afgesneden zoodat de actie zich geheel concentreert op de harp en de handen - handen, niet blank of edel - maar expressief - mooi, levend...
Toch ligt de bekoring van die schilderij nauwelijks in het uiterlijke; men denkt niet aan vorm - aan kleur - niet aan het schilderen zelf - als het kon, zou men zeggen: het is niet geschilderd; de bekoring ligt in dat intense uitdrukken van het innerlijke leven....; in het, tot het uiterste strekken van alle gevoelszenuwen. En dat dit voelen in verf, taaie verf kon worden uitgedrukt zoo dat het een heerlijk kunstwerk werd, dat is het wondere.’
Hello. - Geknipt uit Le Drapeau, 1 Augusti:
Men is bevreesd voor de stoutmoedigheid der jongeren, als de jongeren zouden moeten benauwd zijn van de stoutmoedigheid der ouderen: Een geestelijke heeft uit een boekenzaal van een leergesticht het boek: L'Homme weggenomen omdat het gevaarlijk is voor de jeugd en omdat Hello een uitzinnige dichter is!....
Onze leermeesters gaven ons Hello te lezen.
Mistral. - Aug. Bertuch heeft eene schoone Duitsche vertaling gedicht van den perel der Provençaalsche letterkunde: Mireio. (Trübner, Strassburg.)
Couperus. - Pol de Mont keurt in de Dietsche Warande de romans van Louis Couperus.
In den Een Illuzie-bundel komen, onder het opschrift Uitzichten, voor een vijftal stad- en veldgezichten, zeer vlug en als in vogelvlucht gezien en enkel met eenige snelle trekken geschetst, doch zoo treffend gedaan, dat men er het geheugen zeer lang van blijft behouden:
‘In Hilversum, van ons balcon, over den Eng. Links, vlak onder ons, de vaart, tusschen hare talus van gras, met een stuk lucht. En daarachter, wijd, de wijdte van het land, onder den wolkenspiegel der lucht.
Des morgens, de nevels, die als reepen mousseline en tulle, de een over den ander, trekken; een verre geheimzinnigheid van mist, van verre mist, en, hier en daar, met nauwelijks den vorm van wat boomen, die boomen uit droomen zijn: witgrijze oaze in een woestijn van nevelmysterie.
De lucht parelmoert een beetje het Oosten met de allereerste tuilen van grijs en roze en iets van primitief, heel bleek geel: de geboorte van kleuren uit den chaos van mist....
| |
| |
In de zon verdwijnen de mousselinen en tullen, worden ze herfstlucht; de boomen worden boomen; de weg naar Loosdrecht zigzagt bleek voert naar de verte, zilver van natte plekken, waar er licht op spiegelt; het torentje spitst in de hoogte. Achter die verschieten ijs, andere verschieten; heel ver weg trillen lange lijnen van water, als lange meeren, van daar achter zijn weer lijnen van horizont, kimmen achter kimmen, en meerdere, hoe klaarder het wordt...’
Is dat niet uitmuntend gezien, en even uitmuntend weer gegeven?
Alfred de Musset. - Het leven en het werk van Alfred de Musset wierden onlangsleden geschetst door Arvède Barine - een deknaam. Het belangwekkend boek verscheen bij Hachette en daarmede treedt de vergeten dichter weêr op den voorgrond met al de bijzonderheden van zijn driftig en veelbewogen leven. De jonge Musset behoorde tot de school van Victor Hugo en zijne eerste dichtproeven waren in den heerschenden trant geschreven, maar weldra begon hij eene onrustbarende onafhankelijkheid aan den dag te leggen en allerlei vreemde wijzen op zijn luit te tokkelen, die met de voorschriften van het Romantism niets te doen hadden. Het woord school was hem een gruwel en om alle banden los te breken, verklaarde hij tot geene enkele school te willen behooren: en alhoewel hij enkel streefde om waar te zijn, joeg hij hiermede de klassieken en de romantieken tegen zich in 't harnas.
Pol de Mont. - Rond October verschijnt te Utrecht, bij J.L. Beijers eene nieuwe verzameling lierdichten van Pol de Mont. - Möser 's vertaling van Pol de Mont 's Ydillen wordt in Duitschland geroemd als een voorbeeld van overzetting. - Leest in de Dietsche Warande (overdruk 35 centiemen) eene wonderschoone ballade van Pol de Mont de Rijndwergen. Zij wierd over dertien jaar gedicht om op muziek gesteld te worden en zij zal nu door Joseph Ryeland getoonzet worden.
Zola. - Zola streeft nu ook naar het oorbeeld. Hij verloochent zijn naturalisme en besluit zijn beeldenrij der Rougon-Macquart's, zijn twintig vertelboeken met Le Docteur Pascal, eene zinnebeeldig verhaal met de volgende beteekenis: Pascal = de wetenschap; Clotilde = oorbeeld. Beiden gaan een huwelijk aan. Wordt geboren de wijsgeleerdheid der Toekomst = X. Onnoodig erbij te voegen dat Zola altijd schrijft, alsof de zedewet niet bestond. Leest eene studie over Le Docteur Pascal in Le Drapeau van 1 Sept.
Karel en Elegast. - Bij de Mongolen vindt men de sage van Edzjenj Chan en onder de Russensche heldenliederen de sage van Volch, die wonderwel gelijken aan onze Dietsche vertelling van Karel en Elegast. Die twee legenden staan te lezen in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal en Letterkunde, afl. 3.
Africa. - Gij allen die van Africa hebt hooren spreken omdat
| |
| |
dit stuk door een staatkundigen man wierd opgesteld en in de dagbladen besproken en bewierookt, gij moogt niet nalaten de beoordeeling van Pol Demade te lezen in Le Drapeau van 1 Sept. Gij zult uwe moeite niet beklagen en uwe bewondering voor het meesterlijk tooneelstuk nog voelen stijgen. Denkt eens dat ieder vers, omtrent de vijf frank geschat wierd.
Taalcongres. - De Nederlandsche Spectator klaagt dat men in de Nederlandsche Taalcongressen aan de jongeren en de jongere letterkunde geene genoegzame plaats vergunt.
Villiers de l'Isle-Adam. - Die dezen schrijver grondig wil leeren kennen, leze het werk van R. du Pontavice de Heussey: Villiers de l'Isle-Adam, te Parijs bij Savine verschenen. Het volgende wordt er o.a. in verteld.
Villiers was een der aanhangers van Naundorff. In 1879 had er onder de partijgangers een feestmaal plaats en de dichter was nevens den... vorst gezeten. Aan tafel zat een oude graaf, die sedert veertig jaar alles had geslachtofferd voor dezen, welken hij als zijnen wettigen koning aanschouwde. Al met eens begon Naundorff hem wreede verwijtsels en scheldwoorden toe te sturen. Allen waren verslagen en verontweerdigd. Iedereen zweeg. Villiers staat recht, neemt zijn glas in handen en spreekt: Heer koning, ik drink op uwe Hoogmogendheid! Uw recht kan niet meer betwist worden: gij zijt ondankbaar lijk een koning! (Magasin littéraire.)
Hélène Swarth. - Van Kampen van Amsterdam zal eene tweede verzameling uitgeven der gedichten van Hélène Swarth: stukken die in de eerste bloemlezing niet verschenen en een aantal onuitgegeven of verspreide liederen en klinkdichten.
Fransche Letteren. - André Hallays schrijft over de letterkunde van zijn land: ‘Onze dichters en kunstenaars hebben steeds hun ingevingen buiten de Fransche grenzen geput. Na aan de Ouden ontleend te hebben, ontleenen zij aan hun naburen, zoodra zij hun meesterwerken kennen. De Fransche letterkunde heeft altoos van zulke aaneigeningen geleefd. Zij heeft het Noorden geplunderd zooals zij het Zuiden plunderde’. (Vl. School 137.)
Sint Brandaan. - E.P.S. Daems sprak als volgt in de K. Vl. Academie: ‘Verhinderd de laatste zitting onzer Academie bij te wonen, zond ik aan den heer bestendigen secretaris, namens den schrijver des werks, twee exemplaren van: De Reis van Sint Brandaan, uit het middeleeuwsch overgedicht en met zedelijke aanmerkingen opgehelderd door Fr. Drijvers, pr.
Ik ben zoo vrij de aandacht mijner hoogachtbare collega's op dit werkje te vestigen, als op eene poging, die verdient niet alleen aangemoedigd, maar ook nagevolgd te worden; eene poging, namelijk, tot verbreiding onder ons volk, in een genietbaren vorm, van de schatten onzer Middeleeuwsche letterkunde...
| |
| |
Harten vol van smaak en gevoel, zoowel als bedreven handen, worden vereischt om, in dat overdichten uit het Middeleeuwsch Vlaamsch in de hedendaagsche taal, de schoonheid en de frischheid van het oorspronkelijke niet al te zeer aan te schennen. Mijns dunkens haalt de heer Drijvers, in dit opzicht, eer van deze zijne eerste poging bij welke hij, hoop ik, het niet zal laten.’ (Verslagen der K. Vl. Academie). Schrijver had de legende van Sint Brandaan met de sagen in andere talen kunnen vergelijken en ons die Iersche zendelingen aantoonen die over duizend jaar naar Amerika zeilden, op zoek naar 't Aardsch Paradijs.
De Driejaarlijksche in den Haag. - Lees het oordeel van den Ned. Spectator: ‘Hij die een slotsom wil maken over deze expositie, zal moeten erkennen dat zij een treurig figuur maakt. Misschien voelt het bestuur en vooral de voorzitter nu wel berouw, dat men met de goede gewoonte om schilders, als de Marissen, Neuhuys, Weissenbruch, uitstel van inzending te geven, gebroken heeft; en zullen zij nu inzien, dat zij daarmede alleen benadeelden hun tentoonstelling. Men kan zulke artisten niet regelen en drillen als ambtenaren, dienders, enz.
Reeds Alessandro Farnèse - Paus Paul III wist dat toen hij zijne hovelingen antwoordde op hun beschuldiging tegen Benvenuto Cellini: Daar hebt gij geen verstand van. Gij moet bedenken dat mannen als Benvenuto, die eenig in hun kunst zijn, zich niet aan de wetten behoeven te storen.’ Deze laatste aanmerking laten wij op rekening van den Spectator.
Rudyard Kipling. - Het buitengewone succes van Kipling is vooral te verklaren door de nieuwheid van zijn onderwerp, het leven en vooral het militaire leven in Engelsch Indië en door zijn buitengewoon talent voor het korte verhaal, welk genre in Engeland veel minder vertegenwoordigers telt dan in Frankrijk en Duitschland. (Ned. Spectator.)
Paul Ador. - Paul Ador's Jezus van Nazaret is een historische roman vol godslasteringen, schrijft J. Muyldermans in de Dietsche Warande. Zie hier een woord uit de beoordeeling van 't Nederl. Museum dat natuurlijk van een ander standpunt schrijft: ‘De wonderen natuurlijk verklaard; en hoe? Lazarus en het dochterken van Jaïrus zijn beiden schijndood geweest; de bezetenen lijden - onnoodig te zeggen - aan zenuwtoevallen en worden genezen op een wijze, die Jezus vrij wel tot een hypnotiseur maakt. Dat komt er van, als men 't halfbakken rationalisme niet over boord durft gooien. Het is met die wonderverhalen...: sint ut sunt, aut non sint, neem ze aan of verwerp ze, maar goochel er niet meê!’
Letterkunde, - Mag de letterkunde van 's lands bestuur dezelfde bescherming niet eischen die de schoone kunsten genieten? L'Art moderne vraagt ze voor de fransche boeken die in Belgenland verschijnen. Wij vragen ook dat de letter- en taalkundige werken die in 't Vlaamsch gedrukt
| |
| |
worden, een plaatsken zouden vinden in al de boekenzalen der steden en ambtelijke leergestichten.
Ibsen. - Ern. Tissot schreef eene merkwaardige studie over Ibsen in zijn werk Le Drame norwégien. (Parijs, Perrin.) Zou Ibsen wel zoo pessimist zijn als men het beweert; hij schetst twee toestanden nevens elkander en beschrijft dezen die de maatschappij ondersteunen en dezen die alles willen omver werpen. Is het te verwonderen dat dezen teleurgesteld worden en aan een wreed einde komen? Op dien voet, zijn wij allen pessimist: wij voor zeggen een rampzalig lot aan alle gelukzoekers die met alle grondbeginsels en eerst met den godsdienst willen afbreken.
Toonkunst. - De Dietsche Warande geeft verslag van het Nederrijnsche Muziekfeest te Dusseldorp. Daarin lezen wij de volgende, zeer merkwaardige kunstbeoordeeling:
‘'t Is vrij natuurlijk dat tegenover de nieuwe vormen van compositie, niet die van Richard Wagner alleen, maar evenzeer van een groot aantal nu naar 't Westen wandelende Russen, naar 't Zuiden trekkende Zweden, en van vele jongere kunstenaars die den ouden weg geheel hebben verlaten, bij de beschouwing der Ouden 't allereerst de gebreken in 't oog vallen, en dat aan Handel de eentonige, menigmaal geheel geestelooze recitatieven worden verweten....
Het is de ellendige voordracht, met goud betaald, die door de solisten sedert vele jaren wordt gehouden....
't Gaat ermede als met den gregoriaanschen zang. Dewijl men de ware voordracht daarvan heeft vergeten (enkele kleine uitzonderingen niet gerekend), is men er zoo moede van geworden, miskent men dien zang zoo zeer, bespot hem, sleept hem door slijk midden in de heiligste handelingen van den kerkdienst, dat men hem aanziet als een goed middel zich in de kerk nog een weinig meer te vervelen. Daarom heeft men hem op sommige plaatsen doen wijken voor lustiger wijzen uit Rossini's Barbiero of minstens door melodieën uit Beethovens klaviersonaten.
De domheid, het gebrek aan ijver, en meer andere zulke schoone dingen versteken zich achter de aanmatigende leugen: Het is niet meer van onzen tijd...
't Is dikwerf een waar schandaal hoe zangers en zangeressen met de oratoriën omspringen...
De oratoriums van Handel hadden bij die tegenstrijdigheid tusschen compositie en voordracht geen reden van bestaau meer. Dat is waar. Zij moesten ter zijde worden geschoven, gelijk Bach vele tientallen van jaren is gaan sluimeren, tot dat een betere geest den mensch bezielend hem nu weder is gaan wakker schudden, en erkentelijk om vergiffenis vraagt voor de miskenning.
Op die wijze heeft ook het feestbestuur van Dusseldorp, die het eerste was om Händel, eenige jaren geleden, aan een' kant te laten, nu weder demoedig het voorbeeld gegeven der hervatting van die onsterfelijke schoonheden...
| |
| |
Er is een nieuwe tijd voor de toonkunst zoowel als voor andere kunsten aangebroken. Van de eene zijde worden nieuwe banen geopend en ongelooflijk veel onverwachts, verrassends, geleverd, van de andere zijde stijgen de oude gestalten waarschuwend weder uit het graf, waarin zij, de eene langer de andere korter, gerust hebben: hoogst merkwaardige verschijnselen.’
| |
Wetenschappen.
Troja. - De laatste aflevering van het Muséon meldt ons dat de strijd voor en tegen Schliemann's Troja gestadig met denzelfden drift wordt voortgezet. Te Hissarlik heeft men eene groote hoeveelheid aarden potten gevonden en men beweert dat het volk der oude tijden zeer onbeschaafd moest wezen om zulk onvolmaakt en wanstaltig huisgerief te gebruiken. Bötticher bewijst dat het grove en nagemaakte stukken zijn die van tijd tot tijd, nevens de lijken der dooden, in de grafsteden werden neêrgelegd om echte wapens en echt huisgerief te verbeelden.
Het Water. - Het Nederlandsch Museum schrijft over het boek van kanunnik Martens, Het Water:
‘Dit boek handelt over een waterdroppel, de wateren des hemels, waar de damp der lucht boven den regen nog aanleiding toe geeft, het water op en in den grond, de zee bij het land vergeleken, waarom zoo machtig veel water over den aardbol, beweging der zeewateren, wat er in de zee al groeit en leeft, de eeuwige sneeuw, de gletschers.
Het is eene aangename en daarenboven leerrijke lectuur.’
De Oorsprong van de Spraak. - De taal is van menschelijken oorsprong. De talen wierden niet verward bij den toren van Babel. De talen hebben de drie tijdperken van eenlettergrepige, aanklevende en buigende niet doorloopen. De verscheidenheid der talen kan niet gelden tegen de eenheid van het menschdom. Ziedaar eenige opmerkingen die J. Van den Gheyn ontwikkelt en den gewonen lezer bekend maakt in de laatste aflevering van de Revue des Quest. Scientif.
Dea Hludana. - Te Beetgum bij Leeuwarden vond men in 1888 een steen met het volgend opschrift:
Deae Hludance conductores piscatus mancipe Q. Valerio secundo v.s.l.m.
Gedenksteenen met denzelfden naam heeft men ook in de Rhijngouwen en in Gelderland ontgraven. In eene zeer geleerde bijdrage zoekt Dr Kauffmann naar den uitleg van den naam dezer godin (Sievers' Beiträge XVIII 1 Heft).
Bijbelkunde. - Te lezen in het Muséon de studie van deken De Moor over de assyrio-biblische tijdrekening.
| |
| |
Asours. - In Engelsch Indië wonen er nog vele stammen van inboorlingen die ouder zijn dan de bewoners van Arischen oorsprong. Zij hebben hunne talen en oude geplogentheden bewaard. Daaronder treft men in den Chota-Nagpore de Asours aan - een stam van bergbewoners en smeden, waar de Indiërs dezelfde sagen van vertellen, die men bij ons over de wiemkens en kabouters tegenkomt,
Limburgsch Jaarboek. - Onze gelukwenschen aan de Vlamingen van Limburg die eene maatschappij voor Letterkunde en Wetenschap gesticht hebben. Wij hebben met uitnemende voldoening hun eerste Jaarboek gelezen, waarin er verschillende belangwekkende wetenschappelijke opstellen verschenen. Ter navolging aanbevolen aan andere gewesten van Zuid-Nederland. Het duurt lang genoeg dat de fransche taal in zwang is, in de menigvuldige geschied- en oudheidkundige gilden.
De Godsdienst der Chinezen. - Niettegenstaande de bewijzen door Mgr de Harlez bijgebracht, wil A. Réville niet bekennen dat de Chinezen, in de vroegste tijden hunner geschiedenis een wijzen godsdienst beleden. De fransche geleerde spreekt zonder kennis van zaken: hij kent niet grondig lijk Mgr de Harlez de oude Chineesche boeken. Ten andere, moest men de waarheid aanveerden wat zou er van de ontwikkelingsleer, in zake van godsdienst en beschaving geworden?
Arische Volkeren. - Op den Zitdag der Orientalisten te Londen spraken von Bradke en Ascoli over de Indogermanen. Ascoli toonde aan dat de Indiërs en de Grieken best het Arisch karakter bewaard hebben. De Italiaansche tak wijkt meer af, omdat deze stammen met vreemde volkeren versneden wierden. (Iudogermanische Forschungen II, 5.)
Einde van de Wereld. - Het heelal heeft niet altijd bestaan; het zal ook niet altijd bestaan. Dat kan men wetenschappelijk bewijzen. Het leven is op onzen aardbol maar verschenen langen tijd na zijne vorming en het zal verdwijnen langen tijd voor 't einde van de wereld: dat leert ons de wetenschap. Volgens Haeckel zelf moeten wij de tusschenkomst van God aanveerden of bekennen dat de levende wezens van zelfs door den grond wierden voortgebracht, hetgene strijdig is met het gezond verstand en de merkwaardige navorschingen van Pasteur. Volgens de wetten van 't heelal, volgens den loop der hemellichamen, volgens de gedaanten van lucht en licht kan men wel een tiental rampen voorzien, waardoor de wereld zou vergaan, juist als het H. Schrift het einde van den aardbol beschrijft en voorzegt. (Revue des Q. Scientif. Juli '93.)
Folklore. - Te lezen en te vergelijken met hetgeen alhier op St-Pietersavond gebeurt: La vigilia della festa di S. Piétro in Palermo. (Archivio per lo studio della tradizioni popolari XII, 2.)
J. Cl.
|
|