Het Belfort. Jaargang 8(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] Tehuis van Arnhem. Schoon Arnhem, lieve lustwarand Van 't schilderachtig Gelderland, Waar, onder 't lommerdak der dreven, De Handel, langs de Velperlaan, Neerzit, en uitrust van de baan In mild genot van weeldrig leven! Schoon Arnhem, aan den Rijn gehuwd, Die, lustig, voort zijn golven stuwt In hupplend spel en blij geklater, Terwijl gij, van uw Rehberg hoog, Ter neêr ziet en met helder oog Zijn bootjes volgt op 't kronklend water! Schoon Arnhem, dat uw leên omspant Met uwen groenen Singelband Gevlochten uit het heerlijkst loover, Hoe lief als ge, uitgedoscht in pracht, Het tweespan ment waar 't veldfeest wacht Naar Vogeltuin of Bovenover! 'k Voel steeds me nog met hart en geest Terug gevoerd naar 't heuglijk feest Dat letteren en taal u danken; Nog hoor ik in den optochtsstoet Den Vlaamschen Leeuw, ‘wien Neêrlands bloed,’ Ons rijkslied, uw Wilhelmus-klanken. Nog neig ik 't oor naar 't sierlijk woord, Ook bij het spelend kind gehoord - Ons taal alom in zuivre tonen; En 'k groet, na 't plechtig feestonthaal, De Meesters in die schoone taal, Ten tempel waar de Muzen tronen. [pagina 225] [p. 225] Die minzame, eedle grijsaard daar, Nog frisch van wang hoe blank van haar, Om wien zich jong en oud verdringen - Herken hem! Huldig Hildebrand, Den liev'ling van heel Nederland, Den Nestor in zijn dichterkringen. Hier woont een edel volk, voorwaar! Hier trilt bij 't volk de zielesnaar Als 't hoort Oranje of Neerland noemen, Hoe wordt de Oranje-telg bemind!... Van 't kind der natie, 't koningskind, Weet elk een lieven trek te roemen. Hier woont ons eigen broedervolk Doch met onze eedle taal ten tolk Die hier tot wanklank niet ontaarde, Maar door beschaafdheid, schoonheidszin En eergevoel der natie, in De spraak heur vorm en zwier bewaarde. Ons Zuiden draagt aan arm en hand Het merk nog van den ijzren band Die diep in 't vleesch heeft ingevreten. De vreemde taal was vreemde dwang... O Volk van Vlaanderland, hoelang Nog roemt ge op 't merk der slavenketen?... Werd ons het gulst onthaal geleend In adelwoon en volksgemeent', Het werd in diepen dank genoten. Wij zien der Tale zegepraal... De rijksband houdt ons met den Waal Tot één eendrachtig volk gesloten, Doch naast die macht heerscht nòg een macht Die broederen van één geslacht Te zaâm houdt met onbreekbre banden; Die over grens en rijkspaal heen De broederhanden brengt ineen Van onze onscheidbre Nederlanden. Dr H. Claeys, pr. Gent, 3 September 1893. Vorige Volgende