Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
De godsdienst, zijne vijanden en onze plichten
| |
[pagina 222]
| |
dienst vrij is’. ‘Hoe! Vrijheid van godsdienst! roept de Schrijver uit. Waarom heeft God dan eenen godsdienst veropenbaard?... Is God dan de waarheid en de dwaling evenzeer genegen! Is Hij onverschillig voor deugd en ondeugd, voor gehoorzaamheid en opstand? Vrijheid van godsdienst! Wie verkondigen deze stelling, welke inbreuk maakt op de heilige rechten van God? Zij, die geen godsdienst hebben; zij, voor wie het juk van den godsdienst te knellend, de last van Gods geboden te zwaar is!’ In de vijf volgende conferentiën behandelt de Schrijver de weldaden van den Christelijken Godsdienst, de kenteekenen der ware Kerk van Christus en de onvergankelijkheid der Katholieke Kerk. In eenige vluchtige trekken vertoont hij ons, als in een tableau vivant, Nero, Juliaan den Afvallige, Luther, Voltaire, Pieter van Humbeek, arme waanzinnigen, die de katholieke kerk zouden vernietigen, de eerlooze verpletteren, het lijk van 't Katholicismus begraven - en die allen van het tooneel verdwenen zijn, terwijl de Kerk van Christus voortleeft in onvergankelijken groei en bloei! Het tweede deel van het werk bevat vijf conferentiën over de vijanden van den godsdienst. Laten wij eerst ter bemoediging der geloovigen er op wijzen dat het niemand moet bevreemden, indien er zooveel vijanden van den godsdienst gevonden worden. Daar die vijandschap en ‘die strijd tusschen het licht en de duisternis, de waarheid en de dwaling, de deugd en de ondeugd, tusschen Belial en Christus’ en met name de vervolging van Christus' leerlingen meermalen voorzegd is door den Goddelijken Meester, zou het tegendeel ons moeten verwonderen. Als oorzaken van den haat, de verachting en de vervolging, waaraan de Kerk, is blootgesteld, stipt Schrijver aan: 1o de onwetendheid; 2o de slechte driften, vooral de onrechtvaardigheid en de onkuischheid. Voor al wie een beetje ondervinding heeft is het duidelijk dat Schrijver hier den vinger op de wonde legt, anders gezegd, nagels met koppen slaat. Laat ik hier op het voorbeeld des Schrijvers eenige regels overnemen uit Mgr. de Ségur, waar hij spreekt over bespotters en verachters van den godsdienst: ‘Kennen zij den godsdienst? Hebben zij iets daarin ontdekt, wat anderen er niet in zagen? Neen, het zijn meestal menschen van zeer oppervlakkige opvoeding, die sedert lang het weinige, wat zij in hunne kinderjaren van het Christendom leerden, vergeten zijn, en die, naarmate met de jaren hunne slechte driften toenamen, naarmate zij meer de herbergen, koffiehuizen, verdachte plaatsen, slechte gezelschappen en societeiten bezochten, meer en meer vijanden van den godsdienst zijn geworden.’ Ik voeg er bij met den Heer Franken: ‘Ook onder hen, die wellicht veel verstand hebben, veel kennissen bezitten van andere wetenschappen, b.v. van muziek, van letterkunde enz.; ook onder dezen treft men er aan, die zelfs de eerste beginselen der christelijke leering niet kennen.... Zij hebben de waarheid vergeten: Facta est veritas in oblivionem, en nu lasteren zij, hetgeen zij niet kennen.’ Eene andere oorzaak, waarom velen den godsdienst haten, is, dat zij niet zelden slaven zijn hunner driften en hartstochten. ‘In de handelingen der Apostelen, ons nagelaten door den H. Lucas, wordt verhaald, dat de Apostel Paulus, omdat hij den christelijken godsdienst beleed, te Caesarea van oproer beschuldigd en in de gevangenis geworpen werd. De Landvoogd Felix liet op zekeren dag den H. Paulus uit de gevangenis bij zich komen, en hoorde hem over het geloof in Jezus-Christus, d.i. over den christelijken godsdienst. | |
[pagina 223]
| |
Doch zoodra Paulus sprak over de verplichtingen, welke de christelijke godsdienst oplegt, o.a. over de rechtvaardigheid en de zuiverheid, en daarenboven den landvoogd wees op het toekomend oordeel, werd de onrechtvaardige en ontuchtige Felix bevreesd. Ga - zoo sprak hij tot Paulus - ga voor ditmaal henen.’ Kon men het zesde en zevende gebod afschaffen, dan zouden vele vijanden van den godsdienst ophouden vijanden te zijn! ‘Het is de heerschappij der zinnen, zegt Mgr. Freppel, welke belet helder te zien in de zaken van God. De hartstochten zijn als dikke nevelen, welke uit de diepte van het geweten opstijgen, en zich komen plaatsen tusschen het oog der ziel en de zon der waarheid; zij zijn als wolken, welke de stralen van de eeuwige gerechtigheid terughouden. Scheur dat voorhangsel vaneen, en het zal wederom licht worden in uwen geest, en de godsdienst zal zich opnieuw aan u toonen in al den glans zijner onvergelijkelijke zekerheid... De godsdienst beteugelt de hartstochten des menschen; hij beveelt hem, zijne zinnen te beheerschen in plaats van zich er door te laten overmeesteren; hij gelast hem, volgens het schoone gezegde van Descartes, zijn hart zoo hoog te houden, lat het stof het niet bereiken kan. Dat is het, wat men in den godsdienst vreest, dat is het, wat daarin hindert, mishaagt en zwaar valt, en men houdt zich, alsof men er niet meer aan gelooft, om niet te doen, wat hij voorschrift.’ Terloops wil ik hier nog aanstippen, dat het tweede deel verder spreekt over de ‘kwade trouw der godsdiensthaters, hunne opwerpingen tegen de Biecht, hunne beschuldigingen tegen de Priesters en hunne pogingen tot bevordering van het zedenbederf.’ in het derde deel behandelt de Eerw. Schrijver de plichten der Katholieken. Ik ga stilzwijgend voorbij: reeds meer dan noodig was heb ik gezegd om te doen zien, dat het boek van den E.H. Franken een degelijk boek is, dat behoort gevonden te worden in alle katholieke huisgezinnen - en ook in andere. Ik herhaal het: de E.H. Franken, die zich reeds een naam gemaakt heeft met zijn Lijdenspreeken en Raadgevingen voor het Huwelijk, heeft met het schrijven van De Godsdienst, zijne vijanden en onze plichten een goed en nuttig werk verricht, waarvoor wij hem en zijne tijdgenooten van harte gelukwenschen. Het boek wordt met genoegen gelezen. De taal is zuiver; de stijl net, gemakkelijk en vloeiend. Ik eindig met den wensch uit het Voorwoord: ‘Moge de zegen des Hemels op des Schrijvers arbeid rusten, en het zaadkorreltje, door Hem uitgestrooid, honderdvoudige vruchten voortbrengen tot glorie van God en tot zaligheid der zielen!’
Leuven J.M. Bergmans, S.J. |
|