Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||||||
Gilde en corporatie.
| |||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||
zijn naam door hooggeplaatste mannen met eerbied uitgesproken als die van eenen uitstekenden weldoener en vriend des lijdenden werkmansGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||
§ I. - Jongelingsjaren en studiën van Adolf Kolping.Adolf Kolping werd geboren te Kerpen, bij Keulen, den 8 Dec. 1813. Zijne ouders waren nederige landbouwers, maar brave Christenen; hunne kinderen wisten zij op te voeden in de vrees van God en de liefde van den evennaaste. Adolf was de jongste, en onderscheidde zich onder zijne broeders door eene teedere godsvrucht en een vlug ontloken oordeel. Pas eenige jaren oud, zocht hij zijn vermaak in het doorbladeren van allerhande boeken en in het aanbidden van den goeden God. Zelfs had hij den wensch uitgedrukt van eenmaal de priesterwijding te ontvangen en zich met hart en ziel aan den dienst van God toe te weiden. Doch, hoe verschillend was het oogmerk der ouders! Arm als zij waren, mochten zij aan kostbare studiën voor hunnen zoon niet denken; neen! Adolf zal een ambacht aanleeren, hij zal schoenmaker worden. Een zijner dorpsgenooten, die eenigszins in dien stiel ervaren was, leerde hem dan ook hoe hij met het leêr moest omgaan. Later, toen de jeugdige Kolping eenige blijken van bekwaamheid had gegeven, reisde hij naar Keulen om zich daar in zijn ambacht meer te bekwamen. Niet zoodra was hij in het werkhuis van zijnen nieuwen meester verschenen, of hij werd door zijne gezellen als een zonderling man aanzien. Vlijtig was hij genoeg, oppassend en geregeld zoowel als zijne makkers; maar hij was bevrijd van een gebrek dat men zoo vaak bij de jonge werklieden aantreft, namelijk de natuurlijke neiging om zich te verlustigen, om over vele zaken te redekavelen en ook om, rondom de werktafel, het gedrag van Pieter en Jan over den hekel te halen. Van dit alles wilde Kolping niet hooren spreken: steeds toonde hij zich ernstig en omzichtig; en, in stede van 's avonds na zijnen | |||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||
arbeid zijn vermaak in het spel te zoeken, hield hij zich onledig met het studeeren in boeken waarvan zijne makkers zelfs de letters niet konden lezen! Dat die zonderlinge schoenmaker menigmaal het voorwerp was van bitsige schertsen, zal geene verwondering baren. Maar om het even; Kolping zette moedig zijn werk voort en liet de kwade tongen zeggen. Een morgen dat de zoogezegde student op het werkhuis niet verscheen, vroegen de verwonderde gezellen elkander wat er van hem mocht geworden zijn. Niemand had hem gezien; maar hoe steeg hunne verwondering toen zij later vernamen dat Kolping de Latijnsche klassen volgde in het gymnasium ‘Marzellen’! Hoe was dat mogelijk? Op 24 jarigen ouderdom zijne studiën eerst beginnen!... Zoo nochtans had God er over beschikt. Vier jaren later, in 1841, mocht de veelbelovende jongeling de godgeleerde lessen te Munchen bijwonen; in 1844 trad hij in het groot seminarie van Keulen en in Augustus 1845 ontving hij de priesterwijding. Op het einde van hetzelfde jaar, zond de aartsbisschop hem naar Elberfeld om er den post van onderpastoor waar te nemen. Kolping had toen zijn 32 jarigen leeftijd bereikt. - Hier zien wij hem de grondslagen leggen van het grootste en verdienstelijkste werk van zijn leven. | |||||||||||||||
§ II. - De ‘Gesellenverein’.Elberfeld was eene parochie waar de protestansche leeringen vele verwoestingen hadden aangericht; de katholieke herder had het voornemen opgevat van het kwaad ernstig te keer te gaan, en besloot daartoe eenen werkmanskring in te richten. Hij vond in zijnen nieuwen medehelper een sterken steun; Kolping zette zich met zooveel iever aan het werk, dat het genootschap, na weinige maanden, op vasten voet stond en welhaast de goedkeuring, ja! de algemeene verwondering verwekte. Hij zelf werd als bestuurder van den nieuwen kring aangesteld en gaf hem den naam van ‘gesellenverein’. In 1849 liet hij te Keulen een boekje verschijnen: ‘der Gesellenverein’ waarin hij het doel van zijn werk te kennen geeft en tevens de middelen aanwijst om het doel te bereiken. Op zijn banier schrijft hij rechtuit: Godsdienst en deugd
Arbeidzaamheid en vlijt
Eendracht en liefde
Vroolijkheid en scherts.
| |||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||
Wat de bestuurder van zijne gezellen vereischt, oordeele men naar de volgende regels, welke hij hun voorschrijft: ‘Een braaf lid der vereeniging moet een nuttig lid der maarschappij zijn en dat steeds meer worden. De wijsheid dezer voorschriften en de heilzame vruchten, welke hare onderhouding voor gevolg had, veroorzaakten in vele steden van Duitschland de inrichting van dergelijke Vereine. Te Keulen, waarheen Kolping in 1849 werd verplaatst, verwierf het nieuw genootschap de goedkeuring van werkman en burger. Eene inschrijving in die stad geopend liet den moedigen priester toe een tweeden en sterkeren tak op den pas geplantten boom te enten. Niet zoohaast was deze verein gesticht of menigvuldige dappere mannen stonden Kolping ter zij e om den boom nog krachtiger wortels te doen schieten en lommerrijker twijgen te doen aanwinnen. Beurtelings werd een gesellenverein gesticht te Düsseldorp in 1849, te Aken in 1851, te Essen in 1852, te Crefeld in 1852, te Dürren in 1853. | |||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||
Doch met de uitbreiding der vertakking moesten de zorgen verdubbeld en de middelen vermenigvuldigd worden. Door onderlinge liefde en wederzijdsche vereeniging wilde de zorgvolle bestuurder al de genootschappen aaneensluiten en als het ware tot eene enkele familie oprichten. Zijn wensch werd volbracht in 1864. In dit jaar kwamen al de voorzitters der verschillende gencotschappen te Wurzburg bijeen en allen ware het eens om op den ‘Verein’ de kerkregelende voorschriften toe te passen. Zoo werden de volgende besluiten eenstemmig goedgekeurd: aan het hoofd van elk afzonderlijk genootschap staat een priester door het bureel gekozen en door den bisschop aangenomen. Die priester is gelast met de geestelijke en stoffelijke belangen van al de leden en zal, als een goede vader, aan zijne kinderen de beste zorgen toedienen. Al de gezellenvereenigingen van een bisdom staan onder het bestuur van een anderen priester; en wederom al de genootschappen van een land hebben een algemeenen bestuurder. Het bestaan des Vereins was nu verzekerd: aan de medewerkers was het overgelaten steeds meer en meer gezellen aan te winnen en den machtigen boom menigvuldige en saprijke vruchten te doen voortbrengen. Het zou ons te lang ophouden indien wij één voor één de voordeelen opsomden, welke uit Kolpings werk als natuurlijk vloeien. De eenige regels, die wij zooeven mededeelden, toonen ons welsprekend genoeg dat zijne genootschappen door eenen innigen liefdeband vereenigd zijn en veel kunnen bijdragen tot den vrede en de welvaart der maatschappij. Een onafgebroken arbeid moest alras de krachten van den vromen priester uitputten. Hij stierf den 4 december 1865 in den ouderdom van 52 jaar. Slechts twintig jaar had hij God in het priesterschap kunnen dienen, maar zijn leven was eene aaneenschakeling van goede werken en een hevige, steeds toenemende strijd voor het welzijn van zijne broeders. Met voldoening, ja, mocht hij, bij het naderen van zijn laatste uur, op den afgelegden weg terugblikken, want meer dan 400 gesellenvereine waren in Europa en bijzonderlijk in Duitschland ingericht; met vertrouwen ook mocht hij de toekomst te gemoet zien, want ieverige navolgers zullen zijn liefdadig werk meer en meer bloei bijzetten. | |||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||
§ III. - De opvolgers van Kolping.Den 10 Augustus 1891 werd, on ler voorzitterschap van Mgr Schaeffer, de jaarlijksche vereeniging der ‘Gesellenvereine’ gehouden. De bestuurders van al de genootschappen aanzagen het als eenen heiligen plicht. dien dag eere en dank te betuigen aan den waardigen opvolger van Kolping. Sinds 25 jaar had Mgr Schaeffer het algemeen bestuur des Vereins in handen genomen; een ‘Festschrift’ te dier gelegenheid uitgegeven toont ons dat hij moedig de voetstappen van den grooten stichter had gedrukt. In 1891 bestonden er 794 ‘gesellenvereine’ in verschillige steden van Duitschland ingericht. Bovendien bestaan er in andere landen nog ongeveer 184. Oostenrijk telt er 132, Zwitserland 30, Holland 8, Luxemburg 2, Belgie 2, Noord-Amerika 4, Engeland, Denemarken, Zweden, Italië, Egypte en Frankrijk ieder 1.Ga naar voetnoot(1) Eenige dier Vereine tellen een duizendtal leden, b.v. die van Keulen. In eenen zin mag men zeggen dat dit getal alle dagen aangroeit: men heeft immers uitgerekend dat jaarlijks meer dan 3000 werklieden in dit gesellenverein de gastvrijheid ontvangen. De liefde, die Kolping bezielde, wilde hij in zijne gezellen overstorten en daarom spoorde hij hen zoo dikwerf aan om elkander op hunne doortochten te helpen en te herbergen. Kardinaal Dechamps heeft ergens geschreven: ‘als men het lichaam van eenen mensch gewonnen heeft, is men zeer dicht bij zijne ziel’. En dat is waarheid: niet zelden, zegt een Heilige, moeten wij door de deur van den duivel een huis binnentreden om door die van God te kunnen uitgaan. De wijze inrichter was van die waarheid overtuigd: met volle hand deelde hij den werklieden milddadige giften uit, in al de noodwendigheden van het leven wist hij hun ter hulp te komen; doch altoos had hij zijne meest geliefkoosde leus vóór oogen: ‘godsdienst en deugd!’ Al de middelen door hem ingespannen strekken tot dit eenig doel. ‘In onze vergaderingen - zoo spreekt Mgr Korum - legt men | |||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||
den Catechismus uit, maar daarmede zijn wij niet tevreden. Iedere week verschijnt de priester in onze gezellenvereine om de leden te onderhouden over de belangrijkste onderwerpen: vandaag zal hij spreken over de plichten van een christen werkman, een volgende keer zal hij over eene stoffelijke zaak handelen en zijne toehoordeis tegen de aanhangers der revolutie waarschuwen. Zoo sluiten wij de deur voor de socialisten en vermijden de verdeeldheid die de oproermakers tusschen meester en werkman willen brengen.’Ga naar voetnoot(1) Groot was dus Kolpings werk, aanzienlijk dezes vruchten. Maar voor eene bevolking als die van Duitschland schoot er nog iets te kort. In de gezellenvereine worden alleenlijk de jongelingen van 17 tot 25 jaar aangenomen; een genootschap voor de gehuwde arbeiders werd noodzakelijk. Men is begonnen met een ‘meisterverein’ nevens dat der werklieden op te richten. Van dit genootschap mogen deel maken al de getrouwde gezellen die zich steeds, door een vlijtigen arbeid en een onberispelijk gedrag, hebben onderscheiden. Deze nieuwe inrichting is volkomen gelukt: in 1891 telde zij 40,000 leden, terwijl er in de gezellenvereine 80,000 waren ingeschreven. In 1884 kwam de pauselijke Encycliek ‘humanum genus’ den ijver der Duitsche katholieken nog aanvurenGa naar voetnoot(2). Om den brieschenden leeuw der vrijmetselarij te bevechten, spoorde Leo XIII de katholieken aan tot het oprichten van genootschappen voor alle standen der samenleving. Een moedig priester, de E.H. Hitze, waardig navolger | |||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||
van Kolping, aanzag den dringenden oproep des H. Vaders als een bevel, en in het Congres van Amberg (1884) wakkerde hij al zijne medehelpers aan om den wensch van den Paus te volbrengen. ‘Den invloed der goddeloosheid - riep hij uit - moeten wij bijzonderlijk bevechten in onze fabrieken en werkhuizen; de vijand dringt door tot bij den werkman en ontrooft hem zijnen kostbaarsten schat. Te wapen! om door eene sterke verzameling der katholieke machten den vijand neêr te vellen!’ De vurige woorden des jeugdigen strijders troffen het hart der toehoorders. Eenstemmig werd besloten dat men katholieke werkmanskringen zou oprichten en op die wijze de instellingen van Kolping volgens de noodwendigheden van tijd en plaats uitbreiden. De aartsbisschoppen van Bamberg, Freiburg en Munchen; de bisschoppen van Breslau, Hildesh eim, Limburg en meer andere nog beloofden door woord en daad aan de werkmanskringen leven en bloei te bezorgen. Tot hoeverre zij hunne beloften gestand zijn gebleven?.. Hunne priesters verzochten zij zorgvuldig de oorzaken van het kwaad onder de werklieden op te sporen, in de genootschappen degelijke middelen te gebruiken om dit kwaad te bevechten, en arbeid noch moeite te sparen om hun doel te bereiken. Eens te meer mocht men in de Duitsche weldoeners de vastberadenheid van hunnen taaien wil bewonderen, die niet terugdeinst voor de grootste moeilijkheden. Besluiteloosheid in belangrijke ondernemingen kan niets dan verbittering wekken; hardnekkig tegen de hinderpalen worstelen, met opgeheven hoofd het gevaar in de oogen zien, zwoegen en volharden tot het werk voleindigd is: Ziedaar het ware merkteeken van hun edel karakter. Aanschouw nu wat wonderen die hardnekkigheid kan uitwerken, als zij ten dienste staat van een christen- van een priesterhart! Als bij tooverslag rezen in de bijzonderste steden van het rijk de katholieke werkmanskringen op: kringen voor jongere werklieden, kringen voor getrouwde mannen, kringen voor vrouwen, huishoudkundige scholen, gasthuizen, met éen woord al die verschillende instellingen welke 's werkmans heil naar ziel en lichaam ten doel hebben. Een juiste statistiek heeft ons tot nog toe het getal werkmanskringen niet doen kennen. Kannengieser in zijn boeiend werk ‘Catholiques allemands’ haalt nochtans eenige cijfers aan. In 1889, zegt hij, bestonden in den Elzas 20 en | |||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||
in de stad Keulen alleen 3 kringen voor jongere werklieden. Hetzelfde jaar, verklaarde de H. Hitze op het Congres van Bochum dat er 168 kringen voor volwassenen bestonden en dat vele dier kringen een groot getal leden telden. De werkmanskring van Breslau telde er 3000, die van Crefeld 2000, die van Düsseldorp 1500, de 2 kringen van Bochum 1800. Bovendien bestaan er nog van die genootschappen te Dortmund, te Bocholt, te Ehrenfeld, te Gelsenkirchen, te Kalk, te Nippes, te Trier enz., met 400 tot 800 leden elk. Wij zullen niet verder uitweiden over de verschillende middelen die den bestuurders ten dienste staan om aan den kring een aantrekkelijken en nuttigen aard te geven: muzieken zangafdeelingen, gymnastiek, voordrachten, taalkunde, zomer- en winterfeesten; kortom alles wat de leden aangenaam en nuttig kan zijn. | |||||||||||||||
§ IV. - Het Arbeiterwohl.Het zij voldoende hier ten slotte nog een woordje bij te voegen over het ‘Arbeiterwohl’ (het welzijn der werklieden), eene societeit uit de voornaamste katholieke nijveraars saamgesteld, die alle middelen opspoort om het lot van den fabriekwerker te verbeterenGa naar voetnoot(1). Geen middel, hoe gering ook, wordt verwaarloosd: orde en reinheid in de fabrieken, geregelde warmte en koelte; afzonderlijke werkplaatsen voor mannen en vrouwen; werkmanswoningen; bestrijding der dronkenschap; godsdienstige werken, enz. Die societeit heeft haar tijdschrift dat al die kwesties grondig bespreekt. Zoo verhaalt Mgr Korum dat niet lang geleden, het blad een keukenboek voor werklieden uitgaf, waarin de beste en minkostbaarste ‘menus’ zijn aangeteekend met de wijze om ze gemakkelijk te bereiden. Een ander voorbeeld: te Munchen-Gladbach wordt eenmaal per week door Juffrouwen der stad een leergang van naai- en keukenkunst gegeven, die geregeld door vier à vijf honderd meisjes wordt bijgewoond. Dergelijke werken bestaan te Aken, te Bocholt en in meer andere steden waar de vereine zijn ingericht. | |||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||
Meerdere bewijzen moeten wij niet aanhalen om de vruchten der katholieke werken van Duitschland in een helderder licht te stellen. Niemand gewis zal met een ander gevoel instemmen: onuitroeibaar zullen al die werken het leven des volks binnendringen en niet weinig bijdragen tot het geluk van den arbeider. Maar is het niet wonderbaar, zal de lezer zich wellicht afvragen, dat een zaadkorrel, door eenige mannen van goeden wil hier en daar in de voor geworpen, zoo welig opschiet en in weinige jaren tot een sterken boom opwast? Dat Gods Voorzienigheid veel heeft bijgedragen tot het leven en den bloei der nederige plant, ligt buiten kijf; maar mag des zaaiers arbeid en moeite niet in rekening gebracht? Te allen tijde toont ons de geschiedenis, nevens de groote kwalen waaraan de maatschappij lijdende is, de krachtige middelen welke beroemde mannen tot hare genezing wisten te gebruiken. Zoo is het gelegen in Duitschland: Kolping, Mgr Ketteler, Mgr Schaeffer en Hitze bekleeden voorzeker eene eereplaats in de rangen van hen die alles: begaafdheden, fortuin en tijd, aan het verbeteren van 's werkmans lot hebben besteed. Dank aan hunne zelfopoffering, ontwikkelen zich overal heilzame genootschappen die den werkman troost en bijstand verzekeren; gilden en congregatiën waar de priester hem Gods zalige wetten en het zoete nadenken aan een beter leven op het hart drukt. Hun voorbeeld heeft er velen tot navolging opgewekt en in menig hart eene uitgedoofde genster van liefde wederom doen opvlammen. | |||||||||||||||
Patroonschappen, werkmanskringen en corporatiën in België.§ I. - Patroonschappen.Een patroonschap is eene vereeniging die, onder het bestuur van eenen raad, de zedelijke soms ook de stoffelijke belangen harer leden behartigt. In eene vergadering der katholieke werken van het aartsbisdom van Mechelen (April en Mei 1889), heeft de | |||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||
E.H. Aerts, pastoor van St Andries te Antwerpen, een merkwaardig verslag voorgelezen over het werk der patronages. Na de noodzakelijkheid dier inrichtingen te hebben aangetoond, geeft hij zeer wel haar doel te kennen: ‘Vele patronages, zegt hij, behalve het algemeen nut dat zij te weeg brengen door de jongelingen af te houden van de gevaarlijke plaatsen en hun de getrouwheid in te boezemen aan hunne christelijke plichten, verschaffen aan hunne beschermelingen nog andere voordeelen, vooral van stoffelijken aard. Het bijzonder doel van de patronages is dus op de eerste plaats: door verschillige middelen den godsdienst in de harten te behouden en te versterken. Daartoe wordt vereischt, dat aan het hoofd van elke vereeniging een priester geplaatst zij die, als geestelijke vader, beter dan wie ook anders, de gebreken en de goede hoedanigheden der jonkheid kent, en bijgevolg beter in staat is de eene te verbeteren en de andere te leiden. De verzedelijking van den leerjongen, zijne verkristelijking, ziedaar dan het doelwit. Wordt dat doelwit uit het oog verloren, dan verliest men terzelfder tijd al de vruchten van zijnen arbeid. Nutteloos zal het zijn den jeugdigen werkman vermaken aan te bieden: die kan hij elders ook vinden. Men moet voorzeker het | |||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||
vermaak uit de patronages niet verbannen: de spelen, de vertooningen, de feesten waardoor men den werkman verlustigt, zijn zelfs een krachtig middel om nieuwe leden aan te winnen. Doch het middel mag met het doel niet verward; het geestelijk en zedelijk welzijn mag niet ondergaan in spelen, vertooningen, boekerijen en andere vermaken. Op die wijze ingericht, zullen de patronages altoos eene nuttige instelling zijn en volkomen de bedoeling van Leo XIII in werking brengen. De bloei der in vele steden bestaande patroonschappen en het steeds aangroeiend getal hunner leden geeft er ons een welsprekend bewijs van. In Antwerpen, b.v., tellen die der jongens omtrent 2500 leden en een honderdtal heeren ieveraars; die der meisjes omtrent 800 leden. Meest al de patronages der jongens hebben hunne spaarkas en zijn terzelfder tijd zondagschool. De heeren der verschillende inrichtingen maken eenen bond uit en komen alle twee maanden bijeen om over de belangen der patronages te spreken. Bijna al de jongelingen gaan maandelijks te biechten en meer dan de helft der afdeelingen hebben hare jaarlijksche geestelijke afzonderingGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||
§ II. - Werkmanskringen van Brussel, Gent en Antwerpen.Droevig is het soms een landschap te aanschouwen bij een vroegen lentedag. Boomen en planten hadden reeds | |||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||
welig hunne takken opwaarts geschoten en waren met kleurige bloesems versierd, maar zie: een late vorst heeft zijn killigen rijp uitgestrooid, en daar hangen nu de takken met verwelkte bloesems neer. Noch de koesterende stralen der zon, noch de teedere zorgen van den landman kunnen het kwaad verhelpen: de gewassen zijn tot onvruchtbaarheid gedoemd. Is het somtijds zóó niet gelegen met de ziel van den werkman? hij heeft eene christelijke opvoeding genoten, van zijne teedere jeugd heeft hij zijne plichten nauwkeurig leeren vervullen, in den patronage kwam een goede herder hem door woord en voorbeeld tot een beter leven steeds aanwakkeren; doch eenmaal is een tijdelijke nood den hemel van zijne gelukkige ziel komen benevelen, hij vergeet God en zijn gebod en laat zich onbezonnen in de strikken van verderfelijke gezellen vangen. Wat gedaan? Gelukkig hij die het rechte pad der deugd nog terugvindt, want machtig en talrijk zijn de vijanden die er hem afhouden!.. Om die ongelukken te vóórkomen, hebben de katholieken van België in vele steden werkmanskringen voor volwassenen ingericht. Te Brussel, te Antwerpen en te Gent, waar het socialismus alle dagen meer veld won, werd dit werk bijzonder noodzakelijk. Tegenover het huis des kwaads moest de tempel der deugd gebouwd: het zal gewis zijn nut hebben dat wij over die instellingen en haren voortgang een en ander mededeelen. In de hoofdstad begon het zoogezegde ‘maison du peuple’ over eenige jaren veel gerucht te maken; heden is zijn invloed op de werklieden merkelijk verminderd. Op de vier hoeken der stad leven en bloeien katholieke werkmansgilden die den strijd tegen Volders en zijne aanhangers moedig voortzetten. Geene middelen blijven onbeproefd om den vijand het hoofd te bieden en, er valt niet aan te twijfelen, eens zal men zich in eene volkomen overwinning mogen verheugen. De bestuurraad van die kringen is saamgesteld uit meesters en werklieden: volgens het reglement moet de voorzitter een werkman zijn. Zij beslissen over al de voorstellen die door een der leden wordt gedaan en volgen nagenoeg dezelfde wijze regels als de bestuurraad der gesellenvereine. Ten minste eenmaal per maand, in sommige kringen alle zondagen, geeft een priester eene voordracht over eene zedelijke of maatschappelijke kwestie; een ander opziener, lid van den raad, komt dikwijls | |||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||
met de werklieden in gesprek en gelast zich hunne billijke eischen kenbaar te maken of hunne wenschen aan den bestuurraad uit te drukken. Twee soorten van leden maken deel van den kring: de eigenlijke leden of de werklieden, de deelhebbende of de meesters en weldoeners. In al de vereenigen verkeeren die leden onder elkander, om alzoo metterdaad te bewijzen dat de onderlinge liefde de hechte band moet zijn, die den patroon met den werkman verbindt. Het bijzonderste werk der katholieke werkmansgilden is de gilde. In 1889 bestonden reeds de volgende Ambachten en Neringen:
Sedert dien tijd werden er nog andere ingericht, namelijk eene voor metaalbewerkers en eene voor schilders. Voor den bloei van al die Corporatiën worden nuttige middelen in 't werk gesteld; de avondlessen bijzonderlijk vinden grooten bijval. Viermaal per week worden die lessen gegeven door mannen van het vak. Kleermakers en schoenmakers volgen eenen leergang voor de ‘coupe’; bureelbedienden en reizigers worden onderwezen in het boekhouden en de staatshuishoudkunde. Geen middel wordt verwaarloosd om de leden van den kring nieuwe kennissen te doen aanwinnen en wij bestatigen met genoegen dat de tentoonstelling hunner werken hun meermaals van alle kanten aanmoedigingen en gelukwenschen heeft verworven. In 't voorbijgaan willen wij er op wijzen, dat op zon- en feestdagen de vermakelijkheden hier ook niet ontbreken. Op die dagen zijn de lokalen der kringen schier te klein: vrouw en kinderen komen mede om de spelen of tooneelvertooningen bij te wonen. Wij zullen ook niet lang uitweiden over de wijze waarop het bestuur de stoffelijke belangen der leden behartigt. De milddadige giften der eereleden en de maandelijksche bijdrage van 0.50 fr. der werklieden onderhouden de drie | |||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||
voornaamste kassen; eene som wordt afgezonderd om op zekere dagen van het jaar een feest in te richten, eene andere om de zieken te ondersteunen, eene derde om aan de afgestorven leden eene heerlijke begrafenis te verschaffen. Er bestaat verder nog eene spaarkas, eene kas van onderlingen bijstand en eene leenkasGa naar voetnoot(1). Kostelooze raadgevingen kunnen de leden wekelijks bekomen bij de advokaten-eereleden; op zekere dagen der week mogen zij ook voor hunne zieken de zorgen verkrijgen van daartoe aangestelde geneesheeren die door liefdadige damen der stad geholpen worden. Een bijzonder bureel gelast zich met het aanvragen van werk voor behoeftige werklieden en het verschaffen van de noodige inlichtingen over die werklieden. Gelijk te Tourcoing bestaat er eene corporatieve maatschappij, met het doel om den leden bij een zeker getal bakkers, beenhouwers, enz. eene vermindering van prijs te bekomen. Voegen we daarbij dat voor de leden ook eene schoone boekerij ter beschikking staat. Ziedaar in weinige woorden de inrichting der werkmanskringen van Brussel. Het is overbodig over hare vruchten hier breedvoeriger te spreken.
Een woord slechts over den ‘Vrede’ van Antwerpen en den ‘Vrede’ van Gent. ‘De Vrede’ van Antwerpen kwam tot stand in 1885. De naam dezer vereeniging geeft genoeg haar doel te kennen. | |||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||
‘Onze maatschappij, zegt de H. Backx, in tegenstelling met den heerschenden geest van onrust en opstand, heeft voor doel de zedelijke en stoftelijke verheffing van den werkman met behertiging van al zijne belangen.’ Hier gelijk te Brussel onderscheidt men beschermleden en werkende leden. Met tachtig werkende leden uit alle vakken begonnen, is deze vereeniging na een bestaan van drie jaren tot 1100 geklommen. Al die leden zijn, in navolging der vroegere gilden, zoowel mogelijk volgens stielen en ambachten verdeeld. Spaarkas, boekerij, tooneel- en zangafdeelingen, avondlessen enz. werden beurtelings op de best mogelijke wijze ingericht. De andere nuttige middelen, welke door de kringen der hoofdstad worden in 't werk gesteld, zijn te Antwerpen ook in zwang: de kostelooze raadplegingen van rechtsgeleerden en geneesheeren, het bureel dat aan de werklieden arbeid en aan de bazen goede gasten tracht te verschaffen en meer andere nuttige instellingen. Er bestaat nog al een groot verschil tusschen den ‘Vrede’ van Antwerpen en den ‘Vrede’ van Gent. In de laatstgenoemde stad trachten Anseele en zijne gezellen den arbeider te verleiden door de voordeelen van hunne corporatieve maatschappijen. Zij dringen op die wijze in 4500 familiën; neem dat er in elke familie gemiddeld 5 leden zijn, dan zult ge zien dat de gentsche socialisten bijna 25000 aanhangers tellen, d.i. het vierde der werklieden van geheel de stad. Bovendien hebben zij hun dagelijksch modderbladje dat den arbeider door de verderfelijkste leeringen tegen zijnen meester ophitst, hem haat en nijd in het hart jaagt en hem zijn Christelijk geloof ontneemt. De katholieken zijn er sedert eenigen tijd op bedacht den steeds aangroeienden bijval van die oproermakers te verminderen. Voor zes of zeven jaar was ‘de Lichtstraal’ den weerstand begonnen, doch met ongelijke wapenen mag de strijd niet worden aangevangen. Eene sterk ingerichte maatschappij die de voordeelen van den Vooruit zou opleveren, kon alleen in dien strijd den zegepraal behalen. De ‘Vrede’ werd gesticht den 2 Sept. 1888. Zijne standregelen, herzien en goedgekeurd in algemeene Vergadering van 20 April 1890, toonen ons dat de maatschappij op vasten voet is ingericht. De bond van onderlingen bijstand, gesticht onder de kenspreuk ‘Vrede’ heeft voor doel, zegt art. 2: | |||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||
A. Tijdelijken onderstand te verleenen aan zijne leden, die door iekte of ongeval belet zijn te werken. De volgende hoofdstukken der Standregelen handelen over de voorwaarden van aanvaarding, het bestuur, den ziekendienst, de vergaderingen enz.Ga naar voetnoot(1) Van lieverlede heeft men, benevens den bond van onderlingen bijstand, andere maatschappijen ingericht die de werking van den ‘Vooruit’ rechtstreeks belemmeren. De ‘Antisocialistische werkliedenbond’ telt reeds meer dan 5000 leden, verdeeld in 35 verschillige vakvereenigingen uit de stad en het omliggende. De Bond begrijpt al de werkmansgenootschappen welke den Godsdienst, het Huisgezin en den persoonlijken Eigendom als noodzakelijke grondslagen der samenleving aanvaarden. ‘Hij wordt bestuurd, zegt art. 3 der Standregelen, door een Komiteit bestaande uit afgevaardigden der aangesloten vereenigingen. Iedere vereeniging heeft twee afgevaardigden, als zij min dan 100 leden | |||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||
telt; drie, als zij min dan 200 leden telt; vier, als zij min dan 300 leden telt, vijf, als zij min dan 400 leden telt, enz.’ Wat de Bond vooral beoogt, is de uitbreiding der Ambachten en Neringen. Zoo bestaan reeds 12 gilden, die alle een groot getal leden tellen; die der katoenbewerkers b.v. telt er 700. Twee ambachten, dat der kleermakers en dat der schoenmakers, hebben eene samenwerkende maatschappij gesticht wier leden zich hunne noodige stoffen gezamentlijk verschaffen en uit hunne aankoopen eene goede winst trekken. Zij hebben ook ieder een magazijn voor den verkoop van hun werk geopend. Zeggen wij ten slotte dat de gilden eene samenwerkende maatschappij voor den verkoop van koloniale waren gevormd hebben, ingericht volgens het stelsel van kanunnik Pottier, te LuikGa naar voetnoot(1). Daar de pers eene aanzienlijke macht is waarvan de leiders der Revolutie maar al te veel misbruik maken, hebben de ieverige bestuurders van den Bond een dagblad uitgegeven, met name ‘Het Volk’. De gedachten en de werking van den Bond worden in dit blad uiteengezet en de drogredenen der Socialisten weerlegd. ‘Het Volk’ drukt dagelijks ongeveer 10,000 nummers en heeft ‘Vooruit’ uit menig huisgezin verbannenGa naar voetnoot(2).
Leuven. A. Van den Broeck, S.J.
(Wodrt voortgezet.) |
|