Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Het ontzet van Sint-Bertewin'sGa naar voetnoot(1).Wiking.
Hier niet stom en stil gebleven,
Bij die lijken, in dit bloed;
Strijdend liet ze Woden sneven,
Woden loont hun stouten moed! -
| |
[pagina 187]
| |
Wrake! voort naar 's kloosters grachten!
Plukt en plundert kant en haag!
Hout gehaald met volle vrachten,
Stroo gestapeld, lage op laag!
Doet de vlammen lustig laaien
Rond de raven in hun hok:
Luid zal 't roode haantje kraaien,
Klepprend boven kerk en klok!
| |
Noordmannen.Weg, weg, gevloekte morgenmist,
Die lafheid bergt en loozen list!
Weg, weg! We steken 't vier in 't Oosten,
Dat muur en man en muis zal roosten! -
Hoe sprietoogt, voor dien glans beducht,
De dichte, zwarte ravenvlucht!
Hoe klaagt ze, en krast in top der kerke,
En rept onrustig veêr en vlerke,
Gevlekt met onzer broedren bloed! -
't Haantjen al luider en lustiger kraait;
Weert u, gij winden, o weert u en waait,
Spoedt u, en speelt in den spranklenden gloed!
| |
Wiking.Heller als de Roomsche toortse
Licht ons vier der Keerlen land;
Feller als de christen koortse
Woedt ons wraak in blijden brand!
Woden helpt, en wil ons troosten,
Woden wreekt zijn eigen schand:
Ziet, hij spoedt van uit het Oosten,
Grimmig blazend in den brand!
| |
[pagina 188]
| |
Kerelsvolk.
| |
De Abt.Een man wijkt niet uit zijn gelid,
Maar staat, en staart de dood in de oogen:
Hij staat, en hoopt, terwijl hij bidt,
En wacht den bijstand des Alhoogen.
De Keerlen gaan, in vol getal,
Met helm en schild en schicht ten wal:
De schim van d'Yzren Boudewijn
Zal uw geleide, uw Engel zijn.
De munken gaan ter kerke treden,
Gods name lovend, weerd beleden,
In voorspoed en in tegenheden;
Vooruit! wij winnen 't veld, met wapens en gebeden!
| |
Monniken.‘Ne tradas bestiis animas confitentes tibi; et animas pauperum tuorum ne obliviscaris in finem.’ (Ps. LXXIII. 19.) | |
Koorknapen.De vlammen woeden om en boven
Uw huis, o Heer, en tempelwoon:
Van uit den nieuwen Babelsoven,
Weerklinkt uw lof op heldren toon.
| |
[pagina 189]
| |
Monniken.‘Ne tradas bestiis animas confitentes tibi; et animas pauperum tuorum ne obliviscaris in finem.’ | |
Koorknapen.De Noordman wil ons lofstem dooven
En vloekt uw Naam met smaad en hoon:
o Red ons, die in U gelooven
En spreid uw macht voor 't volk ten toon.
| |
Monniken.‘Ne tradas bestiis animas confitentes tibi; et animas pauperum tuorum ne obliviscaris in finem.’ | |
Koorknapen.De Noordman kwam ons velden rooven,
Door U gezegend, rijk en schoon:
Bewaar den weezen toch de schooven,
Geofferd hier voor uwen troon!
Heer Jesus....
| |
Monniken.Heere!... wat knettrend geknal
Dondert bij trompengeschal:
Tuimelt de wagglende muur
Neder in puinen en vuur?
| |
Jongere Monnik.Mijn schicht heeft hem getroffen
Vlak in zijn' lastermond:
Ik zag den Wiking ploffen
| |
[pagina 190]
| |
Ruglings neer ten grond;
Op d'eigen stond
Versprong de wind in 't Westen:
Nu weert hij met geweld
Het vuur, van wal en vesten,
Den Noordman in 't gezicht,
Die zwicht
En huilend henensnelt!
| |
't Volk.Noordman,
Voort, man,
Op, naar uw snekken!
Zeeman,
Wee, man:
Gaat ge nu gekken?
Gier niet,
Tier niet:
Doof zijn uw dooden, ge zult ze niet wekken!
Hoe deerlijk hangt hun kam,
Verzengd door de eigen vlam!
Ze weten 't nu, voor later:
Best, ver van 't vier, op 't water!
Noordman,
Voort, man,
Op, naar uw snekken!
| |
Lied.Daar kwam, op zijn dansenden drake,
De Wiking, zoo trotsig gezind;
Zijn mannen die zongen van wrake,
En huilden, met golven en wind:
Gemoord, gebrand!
Aan ons,
Kerlingaland!
| |
[pagina 191]
| |
De Keerlen die schoten te wapen,
De knotsen die gingen aan spel;
Daar liggen ze op 't veld nu te slapen,
Die zongen zoo trotsig en fel:
Gemoord, gebrand!
Aan ons,
Kerlingaland!
Zij riepen op vier en op winden,
Ze kregen van beide naar lust;
Ei! hoort mij, als vluchtende hinden,
De wolven nu kermen ter kust:
Van moord, van brand,
In 't vrij
Kerlingaland!
| |
Eenigen.Naar buiten nu: boeten we bloedig
Ons wraak op de doôn in het dal...
| |
De Abt.Geen wraak, geen heidensch woest gebral!
Gij, Keerlen, streedt, ja, stout en moedig;
Doch zoudt ge in zege u niet verblijden,
Waar' God niet bijgesneld in 't strijden.
Sint Bertewin, wiens wonderstaf
Dees woning naam en glorie gaf,
Heeft met zijn volk gesmeekt en kindren:
Geen vlam, geen schicht en mocht ons hindren.
De woeste Noordman wijkt en vliedt:
Aan God, aan Bertewin ons dank en zegelied!
| |
't Volk.Hoort, hoort, in blij gegalm,
Verkondt heur' zegepsalm
| |
[pagina 192]
| |
De klok, met stalen longen:
Aan God, aan Bertewin,
Met vromen christen zin
Ons lof en dank gezongen!
| |
Koorknapen.Heer Jesus, die zoo milden zegen
Op uwe christen kindren stort,
Bezoek die wilden op hun wegen:
Dat ook de Noordman christen word'!
| |
Slotkoor.Dan wordt om 't blij gewin,
Met voller hert en zin,
God lof en dank gezongen;
Dan reikt der Keerlen land
Den Noordman hert en hand,
Tot strijd en werk,
Voor God en Kerk!
Eug. De Lepeleer.
|
|