Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Het prijsboekVergeef mij dat ik misschien met iet onbeduidends voor den dag kom, het prijsboek onzer vlaamsche jongens en meisjes; maar heeft niet een der schranderste vernuften onzer eeuw, Bilderdijk, de denker, gezegd: den wijze is niets gering? En de volksmond, die, gelijk het spreekwoord luidt, de stemme Gods isGa naar voetnoot(1), zegt hij niet: veel kleintjens maken een groot? God zelf, ons oorbeeld en ons voorbeeld misacht het kleine niet, maar gebruikt het liefst van al en daarmede over onze aardbodem spelende, trekt hij uit de geringste oorzaken de wonderbaarste uitwerksels. Hierom - ik ben er zeker van - zult gij 't mij niet ten kwade duiden dat ik uwe welwillende aandacht zoek te trekken op een in schijn onbeduidend iets, maar dat ik voor gewichtig aanzie om het goed dat er mede kan gesticht worden, en, verre van mij aan een schokschouderend misprijzen van uwentwege te verwachten, durf ik verhopen dat gij ten slotte met mij zult eens zijn en zeggen: gij hebt gelijk: een prijsboek moet in 't Vlaamsch zijn! want het is van een vlaamsch standpunt, met het oog op onze miskende moedertaal, dat ik het prijsboek vooral wil beschouwen. Ik zie dat het schier uitsluitend fransch is en schier uitsluitend vlaamsch zou het moeten wezen. Vooreerst, wat is een prijsboek? 't Is een boek dat | |
[pagina 27]
| |
aan de studeerende jeugd wordt gegeven om hare vlijt te prikkelen en te beloonen. Om dus in den echten zin des woords een prijsboek te zijn, behoeft een boek zóó te wezen dat het genoeg innerlijke weerde bezitte om 's leerlings vlijt te kunnen prikkelen en, te zijnen opzichte, de noodige - dus betrekkelijke - hoedanigheden hebbe om door hem als eene ware en wezentlijke belooning aanschouwd te worden. Men geve dan geene prullekens die geene belooning meer zijn, maar nuttige boeken; geen oude om hunne onbeduidendheid onverkoopbare stocks, maar boeken van iet of wat weerde, die tot uitspanning en tevens tot geestesontwikkeling dienen; boeken die de studenten niet eens vluchtig doorbladeren, maar lezen en herlezen dan zelfs wanneer zij de schoolbanken verlaten hebben: anders zouden zij geene belooningen meer wezen. Of steekt men hun zulk belachelijk iets maar in de hand om ze zonder oneer of schande van de deur te hebben, gelijk men doet met een bedelaar? Liever spare men dan zijn geld! Doch, ook in de oogen van den student aan wien men het geeft, moet een prijsboek, zooveel mogelijk, als eene belooning, eene prikkeling of aanmoediging voorkomen. Dit is onbetwistbaar. Wat, bijv. een kind aanmoedigt is daarom niet eene aanmoediging voor een' student van rhetorica of wijsbegeerte. In dit opzicht bestaat er nochtans in den grooten hoop onzer jongens- en meisjesgestichten, zelfs in de lagere scholen, een belachelijk en schreeuwend misbruik. Men geeft er fransche prijsboeken aan kinderen en studentjes die de fransche taal maar pas beginnen te leeren, aan kinderen die fransch leeren ja, maar tegen al de regels der goede opvoeding in, op hun vijf, zes, zeven of acht jaren volop fransch leeren en buiten den schooltijd noch t' huis noch op de straat een enkel woordeken fransch hooren en wellicht nooit iets meer zullen worden dan eene keuken- of bovenmeid, dan een gewone burgers- of dorpsjongen. En daar geeft men uitsluitend fransche prijzen aan, zoogezegd om er zich in te oefenen! Strijdt die handelwijze niet regelrecht | |
[pagina 28]
| |
tegen het doel der prijsboeken? Zal niet een kind meer genoegen in zijn prijsboek vinden als het dat boek verstaat, dan wanneer het zich enkel moet bepalen bij het bewonderen van deszelfs uitwendige hoedanigheden: zooals de lengte, de dikte, de zwaarte, den vergulden omslag, de gekleurde platen en andere bijzaken? De prijsboeken dienen eerder tot verzet en geestesontspanning, dan tot studie en hoofdbrekerij en zeker niet tot ijdele pronkzucht. De jeugd is al pronkziek genoeg en wie in het jaar goed gestudeerd heeft mag uitrusten onder de vacantie. Is dit waar voor kinderen en jongere leerlingen, dan geldt dit nog meer voor gevorderde studenten, voor vlaamsche studenten van het middelbaar en hooger onderwijs. Ik zeg, vlaamsche studenten: inderdaad, hoe kan een fransch prijsboek weerde hebben in de oogen van een rechtschapen jongeling die vlaamsch van hert is en vlaamsch van aard, vlaamsch in zijne taal en vlaamsch in zijne zeden want zulke jongelingen treft men nog aan, God zij geloofd? Hoe eene belooning zijn voor een' student die uit al de krachten zijner onverbasterde vlaamsche ziel het hatelijk wangedrocht heeft leeren afschuwen dat men het franskiljonisme noemt, en dat hij tot in zijne eigen vlaamsche handen heeft moeten zien zegepralen zonder dat hij er iets tegen vermag? Hoe eene aanmoediging daarstellen voor iemand wiens ooren tuiten van al dat fransch dat de klok slaat, niet omdat hij de taal haat of niet leeren wil, maar omdat die taal te lang den eenvoudigen vlaamschen burger achteruit gestooten en vernederd heeft, te lang eene stiklucht is, die Vlaanderen besmet, een kanker die het afknaagt, een bloedzuiger die het beste bloed zijns herten dreigt uit te zuigen? Hoe wilt, hoe kunt ge zulken student met zulk boek beloonen, prikkelen, aanmoedigen? Dat prijsboek is voor hem geen spoorslag meer, maar schier een kaakslag, geen prijs meer, maar eene vernedering. Dat brandt in zijne handen gelijk een gloeiend ijzer. 't Is een Renan of Zola geven aan een' kristen geloovige, een protestansch werk aan een' roomsch-katholieke! | |
[pagina 29]
| |
Gaf men dan nog, zooals 't hier en daar thans gebeurt, de eene helft der prijsboeken in het vlaamsch en de andere in het fransch, dat ware misschien in ons tweetalig land te dulden, ten minste voor de kinderen der stad; edoch, daar zijn gestichten waar men op vijf, zes, acht jaren aan vlaamsche jongens van den buiten geen enkel vlaamsch prijsboek geeft, maar louter fransche, meestal vodden, en dit zelfs voor den prijs van het Vlaamsch. Is dit rechtveerdig? Is dit redelijk? En wat goed doen zulke boeken, al komen ze zelfs van de petite bibliothèque chrétienne? Pas zijn ze twee, drij dagen t' huis of men kan ze gaan zoeken tusschen de vodden en het kwaad ijzer. Niemand ziet er naar om, tenzij misschien - uit weetlust waarschijnlijk - een worm die erin knaagt - of een muisje dat er de hoeken van afbijt 't Zij mij toegelaten de lotgevallen mijner eigene prijzen als voorbeeld aan te halen. Iedereen heeft het geluk niet gehad gewiegd te zijn geweest op de armen eener prinses. Ik ook niet. Mijne ouders waren brave, eenvoudige, werkzame, kristelijke burgers, vlamingen van den ouden eed. Zoekt dus bij hen geenszins de kennis der fransche taal Dit belet niet dat zij mij naar het seminarie hebben gezonden. Daar behaalde ik jaarlijks eenige prijzen, fransche, uitsluitend fransche. Ik bracht ze mee naar huis ja, maar ik las ze niet en anderen konnen ze niet lezen. Na weinige dagen waren zij ergens versukkeld in een bestoven hoeksken en daar lagen ze in het stof der vergetelheid en eene verdrietige eenzaamheid tot het jaar daarna, wanneer nieuwe ongeluksgezellen hun lot kwamen deelen Jaren verliepen, toen moeder mij op zekeren dag vraagde of ik van zin was iets met die boeken te doen. Neen, moeder, was mijn antwoord. Dan zal ik ze maar opstoken, zegde zij en zij deed het. Daar lag nu de vrucht van mijn zwoegen en zweeten in weinige oogenblikken verbrand tot assche en helaas! niet een traan werd er gestort over hunne laatste overblijfsels. Zoo hebben die boeken tot niets gediend dan tot aas van het vuur en dan nog, papier is zoo'n slechte brandstof! | |
[pagina 30]
| |
Ah! is 't geene zonde? want ziet eens wat goed die boeken hadden kunnen stichten en nu niet gesticht hebben, om de eenvoudige reden dat zij het ongeluk hebben gehad van fransche te zijn. Men heeft het volk in de school leeren lezen, ook op den buiten en 't is vooral met het oog op den buiten dat ik hier spreek. Lezen kan het, lezen wil het, lezen zal het. Niet dat de buitenmensch boeken koopt - hij heeft reeds genoeg te koopen, al koopt hij geene boeken en het geld komt in zijn huis niet binnengerold langs zeven deuren te gelijk - maar hij zal zijne oude papieren uit de hoeken zoeken; hij zal boeken leenen bij de geburen en wederzijds de zijne eraan voortleenen, en zijn de goede boeken uitgelezen dan ziet hij er dikwijls geen erg in met ook al eens een oogsken te wagen in min goede, want de verbodene vrucht smaakt somtijds zoo zoet. Ik weet wel dat er hier en daar vlaamsche volksboekerijen bestaan. Dit is het geval in de stad ja, maar niet op den buiten. Doch, ook op den buiten, tot in het kleinste dorpje toe, zijn er kinderen die naar de school gaan, studenten die jaarlijks prijzen behalen. Waren al die prijzen vlaamsche boeken, dan konden zij aan de geburen, ja, het gansche dorp door uitgeleend en gelezen worden; dan kon menige burger en werkman erin te lezen vinden voor gansch den winter, dan zou menig uurken wel besteed worden en dat nu dikwijls verloren gaat in nuttelooze, om niet te zeggen ijdele of, wat nog erger is, onzedige gesprekken. Is 't dan niet hoogst onredelijk dat men, door een' misplaatsten iever voor het fransch, een middel verzuimt met het welke men veel goed kan stichten en menig kwaad zou te keer gaan? Ik heb een' jongeling gekend die zijn eerste studiejaar geëindigd had. Vijf prijzen bracht hij 't huis waaronder twee vlaamsche. Gretig werden zijne vlaamsche boeken gelezen; de geburen kwamen ze leenen; zij gingen van het eene huis naar het andere over. Die jongeling sprak hiervan aan zijnen overste en verzocht hem beleefd, als 't eenigszins zijn kon, hem uitsluitend vlaamsche prijzen te | |
[pagina 31]
| |
geven, belovende met dubbele vlijt te zullen studeeren De overste zegde het verzoek in acht te zullen nemen. Beiden hielden hun woord. In plaats van vijf prijzen behaalde de brave jongen van dan af ten minste acht prijzen 's jaars, acht vlaamsche. Wederom werden zijne prijzen gretig opengeslagen, wederom werden zij door de geburen gelezen en herlezen; wederom deden zij de ronde van het dorp, om dan eindelijk, na den winter, tot den eigenaar weder te keeren, gehavend, ontnaaid, bevlekt en geplekt ja, gelijk de krijgsheld die terugkeert van den strijd gansch overdekt met zeegrijke wonden. Zoo was die jongen de lieveling geworden en, wat nog beter is, de geestesspijzer van gansch het dorp. Eere aan zulken jongeling! Eere aan de overheid die hem begreep en voldeed! Doch, het is niet noodig dat wij het nut der vlaamsche prijsboeken zoo verre zoeken. Doorgaans heeft de student nog ouders, broeders en zusters en meestal lezen of kennen zij geen fransch. ‘Op tien, twintig, op honderd huishoudens, schreef over jaren de Brusselaar, is er dikwijls maar een enkel dat fransch verstaat of leest.’ Welnu, die ouders, broeders en zusters lezen ook en dikwijls zeer geerne. Ook ziet men doorgaans dat de prijzen der kinderen 't huis gretig onthaald worden, dat hun prijsboek het lievelingsboek is van gansch het huisgezin, niet om zijne uiterlijke hoedanigheden, maar omdat het doorgaans het eenige kosteloos middel is om zich verzet en aangename lezingen te verschaffen voor de lange winteravonden. Wilt gij daar een sprekend bewijs van? Ik heb eens een studentje zien te huis komen na zijn eerste studiejaar. Vurig snakten zijne broeders en zusters naar zijne wederkomst, want de brave jongen had geschreven dat hij verscheidene prijzen zou hebben. Inderdaad, hij legde er zes op de tafel. Oh! wat zullen wij nu kunnen lezen, riepen broeders en zusters tegelijk, en aanstonds sloegen zij de boeken open. Bittere teleurstelling! Nauwelijks hadden zij er een' oogslag in gewor- | |
[pagina 32]
| |
pen, of zonder iets te zeggen deden zij de boeken toe en legden ze op de tafel terug, hun broerken ondertusschen met eenen blik van bitter verwijt in de oogen schouwende alsof hij er de schuld van ware geweest. De prijzen waren immers alle fransche! Verwonderd over het koele onthaal van de vrucht zijns arbeids waagde 't studentje aan zijn jongste zustertje te vragen: maar Therezeke, gij zegt niets van mijne prijzen; zijn ze niet schoon? Ja, Joseph, gaf zij ten antwoord en zij zuchtte, maar vlaamsche zijn toch schooner, want die verstaan wij al te maal! En de jongen, och arme, die met open armen hoopte ontvangen te worden, stond gansch beteuterd, mismoedigd. Van dan af studeerde hij schier niet meer en om de prijzen te winnen daar bekommerde hij zich niet om, want die prijzen stoorden zijn geluk; zij stolen hem een deel van de genegenheid zijner broeders en zusters. Dan, wat zal ik zeggen als men fransche boeken geeft aan leerlingen die geen letter fransch kennen zoo min als hunne vlaamsche ouders? En dat gebeurt. 't Is bijna twintig jaren geleden. Een mijner schoolmakkers, die ouder was dan ik en geen woord fransch kende zoo min als ik in dien tijd, werd bekroond in den wedstrijd van 's Staats lagere scholen. Men gaf hem voor prijs eene ingebonden prachtuitgave van Noël's Littérature Française. Het boek werd in de kist gelegd en bewaard. Toen ik in de hoogere klassen der humaniteiten gekomen was - ik had toen Noël's Littérature noodig - vroeg ik aan mijn ouden makker of hij mij zijn prijsboek niet zou verkoopen. Verkoopen! zegde hij, 't is waar, wij doen er niets mede, want wij verstaan er geen woord van; maar kunt gij mij niet een schoon vlaamsch boek in de plaats geven, dan zullen wij liever ruilen. Ik bood hem een roman aan van Snieders dien ik zelf op de lagere school voor prijs had gekregen. Het boek beviel hem en wij ruilden met de toestemming onzer ouders, beiden tevreden: hij over zijn vlaamschen roman, en ik over mijne prachtige | |
[pagina 33]
| |
Littérature française. Zoo waar is 't dat het volk naar vlaamsche boeken snakt; zoo waar dat het geenen prijs hecht aan wat het niet kent en verstaat! Ah! oversten en meesters! geeft dan vlaamsche prijsboeken aan vlaamsche jongens en vlaamsche meisjes: dan zult gij niet langer gansche huisgezinnen misnoegen maar gij zult ze bevredigen en verzetten; dan zult gij menigen student meer iever geven om wel te studeeren en prijzente winnen; dan zult gij met die prijzen toch ietsgoed doen en op den hoop toe, uw geld wel besteed hebben. Maar laat ons ook een woord reppen over de gehalte der prijsboeken. Ik weet niet, of gij daarop al gelet hebt, doch wie desaangaande een oog in 't zeil heeft gehouden - en ik heb getracht dit te doen - zal vlakaf bekennen dat ook daarover veel te zeggen valt, te veel; want, wat zijn meestal die met zooveel voorliefde aan den Vlaming gegeven fransche prijsboeken anders dan flauwe, zoutelooze romans, dan levens van mannen uit den vreemde die ons koud en onverschillig laten, van mannen waarvan de geschiedenis zelden of niet gewaagt, van mannen die alles behalve toonbeelden van heiligheid of vaderlandsliefde geweest zijn en wier naam best onbekend en verzwegen bleve; en boeken die gewag maken van ons vaderland en zijne helden, van ons grootsch verleden, van onze vaderlandsche letteren, van ons lijden, strijden of verblijden, van ons vlaamsch leven en streven, die geeft men niet! Maar neen! ik bedrieg mij; men geeft er soms welke daar gewag van maken, maar om het te lasteren, te beschimpen, te bespuwen. ‘Ik had onlangs een van die fransche boterpapierkens in de hand, riep over een tiental jaren een verontweerdigde vlaamsche strijder, de heer J. Vander Voort in den Nederduitschen Bond Van Antwerpen uit, en weet gij wat ik er in las? Onze Jacob van Artevelde, een der reinste figuren uit de galerij onzer nationale beroemdheden, werd erin afgeschilderd als een oproermaker en gansch het werkje was in denzelfden aard geschreven’. Reeds in 1884 schreef mij een Eerweerde Heer X, | |
[pagina 34]
| |
thans zeer gewaardeerd professor, een vertrouwelijk briefken waaruit ik het volgende geknipt heb. Ik geef het omtrent letterlijk weer. ‘Verleden jaar heeft men te X de Histoire générale de la poésie, par l'abbé J. Huguenot voor prijs aan eenen vlaming gegeven In dit boek, waar de Vlaamsche Vlagge eens fel op gekeven heeft en waar er op twee bladzijden en half gewag wordt gemaakt van de poésie Hollandaise en meteen van de Vlaamsche, wordt onze taal met de grootste dommigheid miskend, gelasterd, beleedigd. L'indépendance des Pays-Bas, zoo zegt het, ne date que de deux à trois siècles; leur langue n'est guère plus vieille; leur littérature commence à peine. La langue hollandaise est un rejeton bâtard de l'idiome germanique, et le bas allemand (platdeutsch) ne forme une langue propre, le flamand, qu'au XVe siècle, sous l'influence française des ducs de Bourgogne, possesseurs alors de la Flandre, du Hainaut et des Pays-Bas actuels ou Hollande. Voorts noemt het Melis Stoke en niet Jacob van Maerlant, Dirk Coornhert, Marnix van St-Aldegonde, Spieghel, Roemer Visscher en zijne twee dochters, Hooft, Vondel, Samuel Coster, Cats en Bilderdijk; dat is alles wat het noemt en op het einde voegt het erbij: Les Pays-Bas ne peuvent espérer un siècle purement national, leur langue cst incomplète, leur destinée trop avancée; ils ont eu leur grandeur, le temps de cette gloire est passé. En dat geeft men in de handen van Vlamingen te midden van het vlaamsche land!’ Tot daar de Eerweerde Heer X. Niet zonder reden heeft dan de hoogergemelde heer J. Van der Voort in den Nederduitschen Bond gezegd ‘het ware misschien niet slecht ook eens den aard te onderzoeken van de boeken welke in onze gestichten als prijs gegeven worden. Vele van die boeken zijn niet alleen vodden in letterkundig oogpunt, maar zelfs antinationaal, kleine fransche werkskens, die niets weerd, die bedervend zijn,... Die zoogezegde prijsboeken zijn niet alleen dit alles, maar ik heb er gezien | |
[pagina 35]
| |
en zij worden vooral bij de nonnekens gegeven - die zelfs, behalve hunne franschdolheid, nog volop materialistisch zijn.’ En men zegge niet dat er geene vlaamsche boeken zijn om als prijs te worden gegeven. 'k Zou mij belachelijk maken met hierop te willen antwoorden. Men hebbe slechts te gaan bij den eersten vlaamschen boekhandelaar den beste en men zal overtuigd wezen dat er daar meer vlaamsche boeken te krijgen zijn dan men er ooit zal geven en degelijke. En vallen ze niet alle in den smaak, dat men dan zelf al eens de pen in eenen vlaamschen inktkoker doppe om een degelijk volksboek te schrijven en uit te geven. Men behoeft slechts het nuttige bij het aangename te voegen en het vlaamsche volk, dat dankbaar is en licht opgezet als een kind, zal het boek met liefde aanveerden en lezen. Over eenige jaren, toen ik te Leuven was, riep daar in den schoot der Alma Mater een franschman, de welsprekende graaf de Mun, uit de volle overtuiging zijns herten, de belgische katholieken toe: allons au peuple! en te allen kante klonk het hem tegen: oui nous irons au peuple, en gansch het land door weerkaatste ervan de machtige nagalm: nous irons! Of men zijn woord heeft gehouden, behoef ik niet te beslissen, maar altijd is het zeker dat men tot hiertoe erg verzuimd heeft om bij middel van het vlaamsch prijsboek tot het vlaamsche volk te gaan. Iemand - ik weet niet meer wie - heeft gezegd: moest de H. Paulus nu leven, hij zou in het vlaamsche land vlaamsche gazetten schrijven, volksboekerijen stichten en vlaamsche boeken verspreiden. Ik stem ten volle met hem in en voeg erbij: hij zou het prijsboek vervlaamschen en te zijnen dienste stellen om het vlaamschlezend publiek te stichten en te onderrichten. Waarom zouden wij dan het prijsboek verzuimen en verfranscht laten? Doch, waar ben ik, ver van mijn onderwerp af, henengedwaald! De reden, beter de schijnreden, dat er | |
[pagina 36]
| |
in 't Vlaamsch geene degelijke, goedkoope prijsboeken zijn, bestaat dan niet. En ten andere, indien men eens begon met in al de gestichten van het vlaamsche land vlaamsche prijzen te geven, al ware 't zelfs maar de helft, hierdoor zouden en de schrijver en de drukker hunne waar aan eenen nog veel lageren prijs kunnen leveren, (nu reeds staan vele vlaamsche boeken goedkooper dan de fransche) en op den hoop toe zou men dan nog twee vliegen in eens geslagen hebben: men zou goede leesbare boeken onder het volk verspreid hebben, en iemand hebben aangemoedigd die ook wel wat eerbied en onderstand weerd is: namelijk den vlaamschen schrijver en den vlaamschen uitgever! Wondere zaak, ik weet niet of gij er al op nagedacht hebt, maar mij springt het tegen den kop. Als er te geven valt voor het katholiek onderwijs, voor maatschappelijke of andere goede werken, dan kent men den vlaamschen schrijver, den vlaamschen boekhandelaar en uitgever, dan klopt men aan hunne deur en zij geven, maar als men aan dienzelfden schrijver, dien uitgever of boekhandelaar een' schamelen penning zou kunnen jonnen, dan kent men ze niet meer, dan gaat men hunne deur voorbij en men draagt het geld naar Frankrijk. Is dat broederlijk? Is dat vaderlandslievend? Zoo waar is het dat hij die geen onheil ziet in laffe bastaardij, veil is, te goeder trouw, ik geloof het geerne, maar toch in de oogen der Vlamingen veil, voor vlek en schande en rijp voor slavernij, de slavernij der gewoonte en van het vooroordeel! Gelukkig zal ik dan de gedachte heeten welke het hooger bestuur van het Davidsfonds heeft gehad van jaarlijks een zeker getal zijner boeken als prijs te geven aan de leerlingen die in de studie der moedertaal hebben uitgemunt. Die beslissing heeft het genomen deels om de jongelingen in de studie onzer schoone vlaamsche taal aan te moedigen, doch vooral, geloof ik, om eene gelegenheid te hebben kosteloos en zooveel mogelijk goede vlaamsche leesboeken onder het vlaamsche volk te verspreiden. Eere hierover aan het Bestuur van het | |
[pagina 37]
| |
Davidsfonds! De zilveren weemoedstraan die het lezen uwer boeken in menig oog heeft doen blinken is de schoonste hulde en erkentenis die het vlaamsche volk u geven kan! Doch wat niet misstaat aan het Davidsfonds, misstaat aan niemand. Dat men dan eindelijk, in Gods naam, de oogen opene en niets meer geve dan degelijke en vlaamsche boeken aan vlaamsche kinderen en vlaamsche ouders. Het kind, de student zal er beter mede beloond zijn; men zal ermede gansche huisgezinnen verzetten en opwekken tot het goede, men zal goede leesboeken verspreiden en de vlaamsche katholieke pers ondersteunen. En indien de betrachtingen nog hooger opklimmen zal ik herinneren dat er geschreven staat: die er velen ter gerechtigheid onderwijzen - 't is eender hoe: met het woord, met de pen, met het dagblad, met het boek of zelfs met het vlaamsch - zullen blinken als sterren in alle eeuwigheid.
E.X. Pertus, pr. Brussel. |
|