Het Belfort. Jaargang 8(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 467] [p. 467] Aan A... 'T zilvren licht van sterren en maan Lachte door het loover der boomen. Op het zachte mos van het woud Lag een slapend meisje te droomen. 't Voorhoofd blank en puur als de sneeuw Was met blonde lokken omvangen, En er speelde een engelenlach Op haar rozig tmtlende wangen. Met een stalen kolder bedekt, Die de borst en dijen bekleedde, Lag ze daar zoo rustig en stil Of ze ware 't beeld van den vrede. Nevens haar op bladerendons Lagen twee geharnaste knapen, Sterk gebouwd en krachtig gespierd, Even kalm en argloos te slapen. Ach! bedriegt het maanlicht me niet? Neen!... er kruipt daar ginder eene adder Met gesparden muil naar hen toe, En de tong vol gift en vol zwadder. Op! gelieven, sluimert niet meer! Zie! ze komt steeds nader geslopen, En nog twee met vlammenden blik Komen achter haar aangekropen. Jonkers, op! geen aarzelen meer! Gauw het zweerd de scheê uitgetogen!... 't Is te laat!... Zij hebben hun gift Reeds op 't drietal nedergespogen. Lang reeds had het vinkje gekweeld, Eer ze wakker waren gesprongen. De adders lagen dood op het mos, Muil en tong aan stukken gewrongen. Zij, bedekt met peerlenden dauw, Stonden daar vol frischheid en leven.... Neergeknield bedankten ze God. Hert en oog ten hemel verheven. Antwerpen. J.G. Vorige Volgende