achtereen de tonen van den nachtegaal aandachtig beluisterd, en daarna beproefd ze te vertalen... in woorden.
Hoe onzinnig dat laatste ook moge klinken, toch is het zeker dat de geleerde man over zijne opmerkingen eene zeer ernstige studie heeft geschreven, waarin hij zegt dat de zang van den nachtegaal bestaat uit twee onderscheidene deelen, die, alhoewel uitstekend passend bij elkaar, toch zeer verschillen.
Zoo zat Grube eens om middernacht in zijnen tuin het wonderlied te beluisteren, en duidelijk onderscheidde hij in de vloeiende melodij, de twee bewuste deelen. Het eerste deel bestond uit zeven gelijke fluittonen, even zoet, even helder, even vol, even krachtig. Het tweede deel was samengesteld uit negen of tien rollende waterslagen, maar zoo snelbruisend, zoo driftig op elkaar volgend, dat de luisteraar er onmogelijk de trilling kon van bepalen. Grube vertaalde dan, in eene poos zwijgens, het eerste deel aldus:
‘Heer uit den Hemel!.. Gij zijt mijn licht en mijn heil... Oneindig barmhartig en schoon is alles wat Gij doet...;’
En onmiddelijk daarna luidde het tweede deel:
‘'t Zijt gij, 't zijt gij, mijne welbeminde, gij alleen die mij de vreugde en het geluk van den Hemel geeft!’
Na eenige stonden, welke Grube had moeten gebruiken om de bovenaangehaalde vertaling klaar te spinnen, sloeg de vogel eenen anderen toon aan... bevattende eenen enkelen zin, uit drie deelen bestaande, namelijk:
‘Mijne bevallige vriendinne, gij zijt schoon, schoon als de roze op den bloeienden doornstruik.’
Deze uitboezeming werd, zooals wij hierboven aanhaalden, weergegeven in drie deelen:
Het eerste deel bevatte zes keeren de lettergreep tschia, altijd met dezelfde kracht uitgegalmd, en dan nog twee andere tonen, gaande van la tot fa dièze. Het tweede deel bestond uit elf of twaalf heerlijke