| |
| |
| |
Het slot Limburg.
Voorzang.
Welke is die sterke burchte,
Welke aadlaar koos die hooge rots
voor 't bouwen van zijn nest?
Heur grauwe arduinen wanden,
onwrikbaar staan ze daar;
Wat vijand ook haar tartte,
nooit kende ze vrees noch vaar.
Beheerschend blikt ze neder
Als waakte ze op de delling:
elk schietgat is een oog.
Op borstweer en op bruggeschans
blonk voortijds menige lans,
En menige hellem schitterde
sloop nimmer laag verraad:
Te sterk de vrees der straffe
Geen stap, hoe licht en sluipend,
die de wacht niet werd gewaar;
Geen, die de brug genaakte,
of luide klonk: ‘Wie daar?’
Maar zoo een vreemde ridder,
Van 't lange, lange rijden,
| |
| |
Bemerkte hij het aanstonds,
verwelkomd werd hij hier:
Een helm hing boven d'ingang
Dan, op het voorplein, aan de knechts
de zorg voor 't ros hij liet;
En bij den slotheer bracht men hem,
die blij hem welkom hiet.
Want menschenliefde en mildheid
bewoonden 't grijze slot,
Nu blijft er van die vesting
alleen het naakt geraamt';
voorheen zoo wijd befaamd.
Haar grauwe arduinen wallen,
die tartte 't woekrend gras,
En molm en onkruid bracht ter neer
blikt iemand stil omhoog,
Peinst aan vervlogen tijden...
en droomend tuurt zijn oog...
Hun zwarte zwermen zweven
Lang slapen zij in de aarde,
de knechten met den heer:
Van onderscheiding tusschen hen
is lang geen sprake meer.
Hun stof bevrucht den akker
en strekt tot voedsel 't vee;
Hun stof bevrucht den akker:
| |
| |
En, dien daar staat te droomen,
dien spreekt een stem in 't hart,
Die vreemde dingen fluistert
Maar klaarder wordt die stemme,
verstaanbaar meer en meer:
Zijn boezem zwelt, begeesterd,
‘ja!’ klinkt het, keer op keer,
‘Die dood zijn doen herleven,
dat, dichter, dat kunt gij!
Laat vrij uw tonen galmen,
sla uit uw vlerken, vrij!
Nog immer stroomt de Weser,
Verheft zich in de hoogte
Het leve, 't oude Limburg,
herbouw wat zonk ter neer!’
Is 't droomerij of waarheid,
wat spreekt des dichters lied? -
Geen waan, geen leugen kan het zijn,
Wat hem de borst doet jagen
van wilde vreugd en pijn,
Wat spreekt tot hem der eeuwen stem -
het schrift op 't oud velijn.
Is 't droomerij of waarheid?...
Is waarheid ook geen droom?
Vergaan niet beiden even ras
op 's levens vlietenden stroom?
Wat blijft er van 't verleden?
Als ware 't nooit geweest,
Zoo staat zijn beeltenis onbepaald
en neevlig in 's menschen geest.
| |
| |
Zoo zing dan, zing dan, dichter,
Geef lucht, aan 't innig gevoelen
en leen den weemoed klem!
en weemoed streelt het hart:
Herleef dan, grijze voortijd
met al uw vreugde en smart!
|
|