Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||
Eenige woorden over kerkschilderingGa naar voetnoot(1).ALS wij met orde versieren beginnen wij natuurlijk met het gewelf. Gewelven in moderne bidplaatsen, vooral in kapellen, zijn dikwijls in paneelen verdeeld: halfronde, vierkantige, langwerpige of hoekige; die omringd zijn, eerst met uitspringende lijsten en verders met platte banden. In den koor, die veeltijds in halven cirkel eindigt, vormt het gewelf dus ook natuurlijk een' halven dom die verdeeld is in kleine paneeltjes of caissons met in 't midden van ieder eene rozet (rosette). Zulke gewelven bieden weinig moeilijkheid aan. De paneelen in wit, licht blauw of grijsachtig; de banden en lijsten in twee toonen, volgens het kleur der muren; de rozetten en de verdere ornementatie in goud of in geel met goud opgelicht; ziedaar eene eenvoudige en altijd voldoende werkwijze. Zijn de gewelven echter aangelegd, zonder of met heel groote paneelen, bij voorbeeld, zoo wordt de taak ingewikkelder. Vooreerst, bij gebrek er aan dient men paneelen te maken, bij middel van banden in ander kleur en van de middenvakken gescheiden door smallere bandetjes van een tot twee vingers breed, bandetjes die men kan versieren met bolletjes, kruisjes, chevrons of iets diergelijks doch verkieslijk meestal plat, dat is zonder | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
schaduwing. De paneelen kan men, op witten of lichtblauwen grond met sterren bekleeden. Deze sterren echter, behooren wederom niet in groepjes gezaaid en opgelicht te worden om zoo dichtbij mogelijk de natuur te komen. Alhoewel dit soms vroeger zoowel als nu nog aldus gedaan werd en het voor zulke stijlen verschoonbaar is, toch is het veel verkieslijker de sterren regelmatig te verdeelen en dezelve af te zetten of te omringen met straffer kleur, ofwel ten minste die langs eene zijde te hertoetsen (repiquer). Zelfs kan men op den blauwen grond, iets van den kant af, eene donkerder streep rondom het paneel trekken, om aldus niet in den schijn een' waren hemel te verbeelden; maar wel een conventioneelen hemel of een gewelf in hemel geschilderd den aanschouwer aan te bieden. Daarenboven is het ook mogelijk rijkere en kundiger voorstellingen, zoo versierselen als zinnebeelden in het gewelf te brengen. Zeker zal een goed versierder tegenwoordig vermijden in zijn gewelf loofwerk, dieren en zelfs figuren te schilderen in grijswit (grisaille) of in meer kleuren, zoo diep in- en uitspringend dat zij schijnen er te zullen afvallen en die, in alle geval, toch heel de waarde der bouworde door hun geweld verwoesten. Niets belet hier echter alle zinnebeelden te gebruiken benevens alle slach van rank- en loofwerk mits er den vorm van te moderniseeren en lichtelijk te schaduwen op de wijze hierboven aangeraden en verbeeld. Aldus hebben wij nog, in een neêrdalend gewelf dat in vieren verdeeld was de zinnebeelden aangetroffen der vier Evangelisten omringd door zwierige, kronkelende acanthusbladen, doormengd met ander loover; doch welke bladeren eenvoudig in zeer licht groen met roze uiteinden waren geschilderd, langs de schaduwzijden met een donkerder streepje afgezet. Op eene andere plaats vonden wij de gebenedijde Vijf Wonden onzes Zaligmakers afgebeeld voorkomend in eene cartoche of middenstuk in renaissancestijl waaruit loover en bloemen ontspruiten, alles licht en lieflijk gekleurd maar zoo weinig mogelijk geschaduwd (fig. 2). | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
Dalen wij nu van het gewelf af zoo ontmoeten wij in meest al onze moderne bidplaatsen eene zware kroonlijst met al hare bijhoorigheden (entablement). Het is niet goed zulke lijsten in verschillige kleuren te doen of met lijntjes te verdeelen; het is best dat zij in ééne kleur blijven, b.v. iets zwaarder ofwel iets lichter dan het kleur der muren daaronder. Hierin is zeker de platte band of fries (frise) niet begrepen die gewoonlijk den toon der muren zelf aanneemt en die met loopende ornamenten en met spreuken of teksten kan bekleed worden. De schilder vermijde echter in zulke opschriften de zoo genaamde blokletters of andere fantaisiën (fig. 3) te gebruiken die van nieuwere vinding en voor zulke gebouwen niet ernstig genoeg zijn. Hij neme, ofwel de eenvoudige romeinsche alphabet (fig. 4) ofwel de karakters der vlaamsche renaissance (fig. 5) die zeer bevallig en toch streng zijn. Verders kan men ook zeer wel op kroonlijsten versieren zonder hunnen vorm te breken of hunnen loop te stuiten. Zoo, b.v. als zij in Ionischen, Corintischen, of composietstijl zijn en dus gebeeldhouwde ornamenten, bladen en rozetten aanbieden, komt goud en goudgeel zeer wel van pas; zelfs loopende ornamentjes, bolletjes, kruisjes, enz. in kleur en als ingelegd werk behandeld, kunnen er in gebruikt worden, doch keurig en voorzichtig. Bijna hetzelfde is toe te passen op kapteelen van kolomen, pijlers en pilasters of platte kolomen. Zijn die kapteelen eenvoudig en zonder versiersel gemaakt, zoo kleure men die ook eenvoudig en in éénen toon, zijn zij belegd met acanthusbladen of versierd met voluten, of slangetrokken, engelenkoppen enz. hewel men vergulde die of ten minste men schildere die in het geel, opgelicht met goud enz doch nooit geene schitterende of zware kleuren die dit echt bouwkundig gedeelte, dat in zijn geheel moet blijven, zouden kunnen vaneen scheiden. Nu komen wij tot de muren. De gemakkelijkste | |||||||
[pagina 290]
| |||||||
en zekerste wijze om goed te slagen in de versiering van dit gedeelte des gebouws is zijnen natuurlijken aard er op na te volgen; 't is te zeggen, er metswerk op te verbeelden of in steenen te trekken. Zoo deed men in de middeleeuwen en later, zoo behoort men het heden nog te doen. Enkelijk zal men vermijden de bloempjes enz. in de steenen, de gebroken hoekjes en dubbele lijnen der gothieken na te volgen maar trachten te schilderen op de wijze dat men in den renaissancetijd bouwde; 't is te zeggen met doorloopende verbanden tusschen de steenlagen. Hiervan vinden wij een staal in de wachtzaal van 3de klas der statie van Mechelen (fig. 6); hier nog, echter, zooals men bemerkt, zijn dubbele lijnen en gebroken hoeken. In de kerk van Puurs zijn de strepen enkel en looptook den band tusschen iedere steenlage in. Wij oordeelen het beter en gepaster dat die doorloopende banden | |||||||
[pagina 291]
| |||||||
maar terugkomen na drij, vier of meer lagen, gelijk wij het nog gezien hebben (fig. 7); het komt beter met den bouwtrant dier tijden overeen. Er wordt echter dikwijls geëischt of minstens gevraagd de muren met iets anders dan met die gedurige steentjes te versieren; vooral in kooren, kloosterkerken enz. Dan dient er wederom opgelet te worden, (men kan het niet genoeg herhalen) dat de muren, muren blijven en dat zij blijven staan dáár waar zij gebouwd werden. Dus, geene diepe perspektieven, 't wezen kolonnaden of andere verbeeldingen in dien aard, geene opene luchten, veldzichten, landschappen enz. Naamcijfers en zinnebeelden van modernen vorm en langs eene zijde afgezet, zelfs eenigszins geschaduwd, op eenen grond van steenkleur verdeeld of gezaaid, dat is zeer voldoende. Iets diergelijks vinden wij in de kerk van Sint Catherine-Waver (fig. 8); ook elders zagen wij roozen- en lelietakjes (fig. 9); op andere plaatsen de werktuigen van Jesus' lijden (fig. 10) op zeer eenvoudige doch echter bevallige wijze de muren bekleeden. Het kan zelfs geen kwaad die plaatsen te versieren met geschilderde ronde of ovale lijsten (medaillons) of andere inlijstingen (encadrements) cartouchen enz. enz. in zestienzeventien- of achtieneeuwschen trant, volgens het gebouw, en waarin of figuren of zinnebeeldige voorstellingen zijn aangebracht. In de alsdan bijna gansch gemoderniseerde kerk van Buggenhout zagen wij over eenige jaren nog op het hoogkoor, boven het eikenhouten beschot, eene zeer eigenaardige schildering op den muur (fig. 15). Aanstonds bemerkt men dat, al is die teekening misschien wel gothiesch van gedacht te noemen, zij echter niet in dien trant is uitgevoerd; en al is zij anderzijds modern van teekening zij echter geenszins het gebouw schaadt, dat zij op hare plaats en echt godsdienstig van opvatting is. Al zulke behandelingen zijn dus veel beter dan de | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
beeldhouwende schilderwijze die men nog al te veel uit onze staatsakademiën medebrengt; zij overtreffen ook
xv
zeker de onbezonnen vergothiekering onzer nieuwere gebouwen. Nu rijst de vraag wat men met de onderdeelen der muren of de plaatsen van zoo gezegde beschotwerk (lambris) en houten bekleeding (boiseries) zal aanvangen, in geval zij niet met natuurlijk hout of marber bekleed zijn. Wij zagen reeds dat nabootsing dier grondstoffen in zulk geval gewettigd is. Ook mogen op die plaatsen steenen of plaveiën getrokken worden van anderen vorm en zwaarder van kleur dan die er boven. Men kan zulke versiering zelfs onder en boven afzonderen bij middel eener rei andere, meer versierde plaveikes, of door platte banden met loopende ornamenten en andere moderne versiering. In meer verzorgde schilderingen en als de plaats daartoe geschikt is, bij voorbeeld in een half ronden koor, achter het altaar enz. durfden wij zelfs niet afkeuren gordijnen of andere draperijen te verbeelden die tamelijk naar de natuur, met licht en schaduwe, geschilderd zijn. Immers: | |||||||
[pagina 293]
| |||||||
Een zeer gewichtig deel van het gebouw blijft ons nu echter nog te bespreken, te weten de kolom, pijler, pijlaar en pilaster of platte kolom Het kapteel of bekrooning der kolom hebben wij reeds bestudeerd, van den voet of bazement (base) is weinig anders te zeggen dan dat ook deze niet te veel, of niet, mag verdeeld worden; dat hij tamelijk zwaar moet blijven en, is dit mogelijk, eenigzins met het kapteel in kleur moet overeenkomen. Het bijzonderste deel der kolom is echter de schacht (le fut). Zelfs in middeleeuwschen stijl, en ja nog duidelijker in latere bouwordens blijkt de kolom een moeielijk te versieren deel te zijn; ja weinige dier schilderingen mogen volop wel gelukt genoemd worden. Waaraan is zulks te wijten? Die opgaande schachten die, zooals de boomstammen in het woud, het gansche bovenwerk onderschragen, hoeven er dus ernstig en kloek genoeg uit te zien, om zulke gewichtige rol te vervullen. Van eenen anderen kant bekleeden zij zoodanig den tempel door hunne | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
menigvuldigheid en door hun veelal merkelijken omvang, dat zij noodzakelijk meest en eerst in het oog vallen; dus kan men ze niet te treurig en somber maken zonder het heele gebouw te schaden. Vandaar eene gewisse moeielijkheid. In moderne kerken heeft men daarenboven niet veel keus tot het beschilderen van kolomenschachten: eigentlijk versieren of opluisteren met gebloemte of ornementatie kan men slecht. Het is best die te verwen in steenkleur, iets zwaarder dan het kleur der muren. Daarop kunnen rondloopende lijnen in lichter of donkerder kleur, of zelfs in alle beide, daar verdeeling in brengen, alsof verschillige lagen steen (tranches, assises) de eene op de andere geplaatst waren. Aldus laat de schildering behoorlijk groeven tusschen de steenlagen veronderstellen, eenvoudig schuinsch geslepene (fig. 11) als met een plat bandje er tusschen (fig. 12). Zelfs kan een perel- of eierlijstje of iets diergelijksrond den bovenkant van iedere laag worden verbeeld (fig. 13). Wat aangaat het trekken der schachten in rechtstaande groeven (cannelures), dat is min aan te prijzen om de redenen van valsch uitwerksel (effet) of aanzien dat hier wederom is te vreezen, tenzij men de groeven enkel aanduidde bij middel van een effen, donkerder kleur zooals in de kerk van Waver (fig. 14). | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
Ook is het niet af te keuren de pijlaren onzer nieuwerwetsche kerken te marbreren. Pilasters of platte pijlaren, muurpijlers, zijn voor den schilder nogtans gemakkelijker te bewerken. Die langwerpige vierkanten kan men goed in een of meer paneelen verdeelen en deze bekleeden met ornamentatie; plat, toon op toon, of verwisselend van kleur en min of meer geschaduwd, al volgens de plaats en de vereischten van het bijhoorige werk. Zal iemand nu nog vragen welke vormen, in het algemeen, het best passen aan de ornementatiën en zinnebeelden in onze kerken der drij laatste eeuwen, zoo moet het antwoord natuurlijk luiden dat het diegene zullen zijn welke tot hetzelfde tijdstip behooren van het te versieren gebouw zelf. Is uwe kerk of kapel gemaakt volgens de regels der Italiaansche renaissance, gelijk het veelal gebeurd: dan zeker, moet al hetgeen er in wordt geschilderd, zooveel mogelijk, ten minste den vorm hebben der Italiaansche versieringen der zestiende eeuw. Schijnt er in den bouw, in snij- en beeldwerk enz. wat meer den aard door der Vlaamsche werkwijze van 1500 tot 1700, dan zult gij ook met meer vrucht de teekeningen, de schilder- en drukwerken der Vlaamsche meesters van dien tijd opzoeken en benuttigen. Eindelijk, is uw gebouw opgetrokken of veranderd in den modernen franschen stijl van de 18de eeuw, is het vervuld met snijwerk in Rocaillestijl of naar den tijd van Lodewijk XVI; dan ook zult gij er u zoo veel mogelijk naar schikken; bevallig van voim en licht van kleur blijven. Maar zou het niet toegelaten zijn te kleuren en te versieren zooals de oude Grieken deden? Daarop durf ik niet bevestigend antwoorden. Daartoe moest vooreerst het gebouw wel streng grieksch opgetrokken zijn, in Dorischen of Ionische stijl, bij voorbeeld; iets wat, voor onze kerken, hier weinig het geval is. Men hadde zeker alsdan het voordeel, platte ornamentatie te kunnen gebruiken, zelfs verschillige afwisselingen van | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
kleur in kroonlijsten en andere deelen te kunnen brengen. Echter zijn de Grieksche kleuren in het algemeen te donker en te scherp afgeteekend voor onze noordersche oogen; de vormen zijn te streng, te weinig afgewisseld en bovendien ongeschikt voor Christene tempels. Daarbij is het uiterst moeielijk er zinnebeeldige voorstellingen tusschen te mengen die niet schokkend zouden zijn ofwel met de omringende versiering, ofwel met de bestemming des gebouws. Wat vooral hinderlijk is zijn de groote paneelen of andere muurvakken die de Grieken gewoonlijk gansch onversierd, zelfs onbekleed lieten ofwel in welks midden zij een enkel en afzonderlijk figuur verbeeldden; iets wat hoegenaamd met ons schoonheidsgevoel niet overeenstemt. Wij zullen ons dus best houden bij onze verschillige Renaissancestijlen en in de kerken van gemengde bouworden; of, zooals het zoo dikwijls gebeurt, zonder bouworde, maar toch ook hoegenaamd in niets middeleeuwsch; zal men best varen met de italiaansche Renaissance op zulke wijze na te volgen zooals wij in dit kort overzicht nader hebben trachten te bepalen. Ten slotte herhalen wij nog eens dat wij deze onze vooruitgezette theorie niet als Evangelieleer willen opdringen; wij hebben getracht ons te steunen op overlevering, beredenering en praktijk en wij verlangen niets zoo zeer dan wederlegging. Geene wederlegging, echter, die enkel bestaat in beknibbelen en afkeuren maar wel in beter te wijzen en voorali n beter te doen.
Constant Van Pokseele. |
|