| |
| |
| |
Een terugblik op 's Pauses jubelfeest.
FEBRUARI is heengegaan; de laatste jubeltonen van het gouden feest des pausen zijn weggestorven. Toch klinken die tonen nog in onze zielen, toch blikken wij nog zoo gaarne eens terug op die dagen van feestvreugde. Immers in den jubel, die allerwege werd vernomen, in de geestdrift, waarmede het feest werd gevierd, ligt voor ons katholieken iets hartverheffends, iets vol troost, vol bemoediging. Tusschen de tonen der feestvreugde hoorden wij het zoo luide: ‘non praevalebunt’.
Wel moet de verblinding groot zijn van hen, die in de feestviering niets bijzonders aanschouwen; 't is ons soms of zij niet willen zien, niet willen hooren, en zich van de zaak afmaken met het bekende: ‘kan er uit Rome wel iets goeds komen?’
Wonder moet het anders voor den ongeloovige zijn. Een zwakke grijsaard, een ontroonde koning, een gevangene viert zijn gouden jubelfeest, en ziet, de wereld vergeet een oogenblik strijd en lijden en vestigt hare oogen op dien zwakken grijsaard. Vorsten en koningen, ook niet katholieke, zenden hunne gezanten met kostbare geschenken; rijken en armen van al de oorden der wereld vereenigen zich om het feest waardig te vieren, en de armen niet het minst!
Zij begrijpen dat de paus vooral hun Vader is, die voor hunne belangen werkt en wiens eeretitel eenmaal zal zijn: ‘paus der werklieden’!
| |
| |
Treffend heeft Dr Schaepman, die ook als feestredenaar in Breda optrad, de waarheid weergegeven. Na verklaard te hebben, dat de paus in elken strijd zegeviert, gaat hij voort in zijne machtige taal: ‘door deze feiten wordt bewezen, dat er iets is, hetwelk over feiten en menschelijke daden heerscht, dat er een God is, die de zegepraal geeft. Op dit oogenblik staan wij wederom voor de feiten, dat Paus en Kerk voor de wereld machteloos schijnen gemaakt door de revolutie. Italie werkt aan het trotsch gesproken woord: ‘Italie zal zich zelven redden’.
Rome behoort aan Italië, alles is overweldigd en het is of de zon hare stralen over dat land uitstort en enkel het Vaticaan overdekt blijft met eene donkere wolk. Maar bij al dat gelok en gekonkel, dat gebedel om vorstelijke personen in het quirinaal te hebben, staat daar de overschaduwde rots, de oude, vaste rots, en zie de wereld, de vorsten, zij luisteren, en zien alleen naar die rots. Hoe is dat geschied?
Maar beslissen Parijs, Weenen, Berlijn of welk ander departement van buitenlandsche zaken dan niet over de wereldfeiten? Neen, niet één dezermaar God, God alleen en door Hem zijn stede, houder Leo XIII!
Raadsel voor den ongeloovige. Zoo dikwijls had men het reeds gezegd, dat het gedaan was met het pausdom, zoo dikwijls had men de grafsteen reeds gebeiteld en altijd herrees Petrus in stralenden glans; en hoe grooter de vervolging, hoe vreeselijker de haat, des te heerlijker straalde immer het beeld des pauses, met des te meer eerbied zagen vorsten en volkeren naar den Roomschen Stedehouder, naar het hoofd der kath. kerk.
Zoo wandelde ook weleer Christus over de wereld!
Gehaat en vervolgd door de grooten en mach- | |
| |
tigen, kwam toch alles tot Hem, om de groote levensvragen voor te stellen, moesten zij het, huns ondanks, aanzien, dat hij in triumf Jerusalem binnenreed en de lucht vervuld werd met de hosanna's der vreugde. Zij begrepen het niet maar zij gevoelden het, daar was een macht in Hem, die zij wel moesten erkennen; zij haatten hem, slingerden hunne lasteringen, de grootste, de vreeselijkste naar Zijn hoofd en toch stond Hij ongehinderd te midden van hen, vloekte hunne huichelarij en goddeloosheid en vroeg zonder schroom: ‘wie uwer zal mij van zonde overtuigen’?
Dan alleen, wanneer Hij macht gaf aan zijne vijanden mochten zij de handen aan Hem slaan en Hem voeren naar Golgotha.
Ook de paus is versmaad en gehoond. Wat al lasteringen zijn er geworpen naar het Vaticaan, welke vreeselijke verwenschingen geuit, wat al sombere voorspellingen gedaan, - en toch komt de wereld tot hem om raad en toch luistert zij met eerbied naar zijne lessen en toch moet men het aanzien, dat de hosanna's weerklinken en in alle talen der wereld een jubellied wordt aangeheven, zoo vol geestdrift, zoo vol liefde, dat elke andere feestviering gering, ja nietig schijnt.
Christus, Petrus, Leo. Neen, de wereld wil het niet erkennen door woorden, maar de daden zijn des te welsprekender, door den paus tot Christus, want tot hem kwam het woord des Heeren: ‘Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.’ Hem werd die goddelijke macht geschonken, in het uur, toen hij de getuigenis zijner liefde gaf: ‘Weid mijne lammeren, weid mijne schapen.’ Al wat zich afscheidde van de rots, door waanzin of hoogmoed vervoerd, wat is er van geworden?
Arm Protestantisme, waarin alles op scheiding en scheuring uitloopt, waarin nog slechts een klein getal
| |
| |
den Christus-God aanbidt, waarin het dorre materialisme de slotsom is van elke protestatie. Wat zijt gij nietig, wat zijt gij klein en gering! Doch geen wonder! Wat deedt gij voor de wereld sinds den tijd van uw bestaan? Chateaubriand, die in zijne Etudes ou discours historiques zich juist geen geestdriftvol bewonderaar van Rome en de Kerk toont, zegt ons de koude waarheid: ‘Il vous montrera les ruines, qu'il a faites, parmi lesquelles il a planté quelques jardins, ou établi quelques manufactures. Quelques jardins! Maar waar zijn de bloemen, die zij voortbracht, waar de vruchten, die zij kweekte? Neen een woestenij, vol puinen, ziedaar haar werk, niets, niets meer! En de rede?
Avouant pour père un moine allemand du seizième siècle le réformé renonça à la magnifique généalogie qui fait remonter le catholique, par une suite de saints et de grands hommes, jusqu'à Jésus-Christ, de là jusqu'aux patriarches et au berceau de l'univers.’
Zij hebben zich losgerukt van den wijnstok en de rank, van sappen en voedsel beroofd, sterft.
Te midden van al die verwarring, de heerlijke eenheid der kath. kerk. Zeker, daar kan verschil van meening zijn op politiek gebied, maar de ware, de noodzakelijke eenheid straalde heerlijker dan ooit in het gouden jubelfeest.
Daar ligt in die grootsche feestviering nog iets anders, iets dat wij zoo gaarne bestempelen met den naam van dankbaarheid, omdat God ons de gave schonk van het ware geloof, dankbaarheid, omdat wij nu vooral behoefte hebben aan die eenheid. En die dankbaarheid uit zich in geestdriftvolle hulde aan den man, die het symbool der eenheid is, die de band is, die ons allen samenhecht, Christus stedehouder, voor ons, de weg, de waarheid en het leven.
Kardinaal Wiseman bewijst in zijne heerlijke rede over ‘Jesus-Christus het voorwerp onzer liefde’, de
| |
| |
Godheid van Christus, uit de liefde, die alle geslachten en volkeren Hem toedragen, eene liefde, die niemand met Hem deelen kan. Maar toch iets, dunkt mij, zien wij daarvan terug in Jesus' stedehouder. Juist omdat Christus heenging en toch bleef in Petrus, wilde Hij ook, die liefde, die men Hem toedroeg deelen met Zijn plaatsbekleeder. Of is het geene liefde, wanneer de moeder de handjes van haar lieveling vouwt en hem elken avond doet bidden voor den paus van Rome? Is het geen liefde, wanneer de kleine elken avond ‘Zijn goeden nacht’ ook den H. Vader toewenscht? Is het geen liefde, wanneer duizenden jongelingen ouders, vrienden en vaderland verlaten om hun bloed te geven voor Rome's paus?
Doch wat spreek ik van liefde? Was de feestviering zelve geen duidelijk bewijs van de liefde, die ons aller harte vervult, die onzen boezem hoorbaarder doet hijgen en ons allen doet verlangen om Hem, ons aller vader, toch eens te mogen zien in zijne grootsche majesteit?
En die liefde tot den paus, vermindert de liefde tot Christus niet. Integendeel, wij beminnen niet zoozeer den mensch, den geleerde, den grijsaard, wij beminnen Leo XIII, omdat hij is de Stedehouder van Jesus-Christus, omdat hij is de opvolger van Petrus, omdat hij is de bisschop van Rome, de onsterfelijke paus!
Na de hosanna's Pius ter eer, weerklonk het ‘kruisig hem,’ zal het ook zoo met Leo zijn? Wij hopen het niet, neen, met vertrouwen gaan wij de toekomst te gemoet. De nacht was lang, maar onafgebroken hebben wij onze blikken gevestigd op den wachter, die ons de komst van den blijden dageraad moet verkondigen, den dageraad van een nieuwen dag. Dat hopen, dat vertrouwen, dat bidden. wij! Doch wat er ook geschiede, vrees kennen wij niet
Wat het Fransche dagblad l'Union weleer schreef,
| |
| |
als aanteekening op de rede van generaal Cialdini, die hij hield bij de onthuldiging van het standbeeld van generaal Fanti, een roover der pauselijke staten, dat is ook onze innige zekerheid:
‘Gij hebt waarheid gesproken, generaal! Cavour, Fanti, la Farina, Mazzini, Thouvenel en zoovele anderen hebben wij zien verdwijnen. Napoleon hebben wij zien vallen en Garibaldi en Victor Emmanuel (ze zijn reeds geoordeeld) én Bismarck én u zelf man van Castel-Fidardo, maar de paus zal altijd blijven bestaan. Hij zal overwinnen, hij zal heerschen en u allen begraven. De schijn-overwinnaars van eenen dag zullen de overwonnelingen zijn van den tijd en de eeuwigheid. Portae inferi non praevalebunt! Alle geweld zal tegen de Kerk vruchteloos zijn!’
Wanneer de laatste koning zal zijn verdwenen van het wereldtooneel, wanneer eene nieuwe orde van zaken de oude zal hebben vervangen, wanneer wij allen bij onze broeders zullen zijn in het beter Vaderland, dan zal het nog weerklinken onder alle volkeren, in alle talen: ‘Leve de Stedehouder van Jesus-Christus, Leve Petrus, Leve de Paus!’
F.P. Bernardinus Mets,
Minderbr. Conventueel.
|
|