Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Eene lijkrede uitgesproken door zaliger deken De Bo.Ga naar voetnoot(1)Diliges Dominum Deum tuum ex toto corde tuo. DE dood, het ligt ons in 't herte, de dood, waneer zij iemand van onze vrienden of nabestaanden wegrukt, brengt altijd tranen van droefheid mede. Doch voor ons christenen die weten dat Jesus de dood aan 't kruis verwonnen heeft, worden die tranen grootelijks getroost door de hoop die wij hebben van het toekomende Leven; ja, veranderen zij zelfs in tranen van vreugd, als 't wij voor zeker mogen achten dat hij, die gestorven is, bij den Heere rust in de zaligheid des hemels. Dit is hier 't geval tegenwoordig, bij deze plechtige Uitvaart van dien edelmoedigen jongeling, die voor de Kerk een kloeke zouaaf, voor Vlaanderen een rechtschapen Vlaming, voor Veurne een voorbeeld van deugden, en voor zijne deftige familie het allerbeste der kinderen was, Leopold De Coester, geboren te Adinkerke den 10 Maart 1838, en glorieuslijk gesneuveld in den slag van Monte-Libretti den 13 October laatstleden. Ja, B.C., te midden al den rouw die onze oogen en onze ooren | |
[pagina 231]
| |
treft, dat Heiligdom in 't zwart behangen, die hooge lijkbaar met die wapentrophae en dat zouaven-gewaad over den pelder, dat klagen van den kerkzang, dat treuren van den orgel, dat weenen van de doodklokken, die sombere stilzwijgendheid van al die biddende menschen, die stille tranen van eene oude moeder, van bedroefde zusters en broeder, en vrienden en magen: te midden al dien rouw gevoelen wij in 't herte, niet genegenheid om te weenen, neen, maar eenen troost zoo zoet dat alle droefheid verdwijnt, en eene vreugde zoo zalig dat, konden wij Leopold tot het leven terugroepen, wij het nimmer zouden willen. En waarom? Omdat het zeker is en vast dat die brave jongeling, wiens verlies wij betreuren, tegenwoordig in den hemel is, en in den hemel is omdat hij voor de H. Kerk zijn bloed gestort heeft, omdat, even als Jesus ons bemind heeft tot de dood van het Kruis, hij zijnen Jesus bemind heeft tot de dood van het slagveld. Deze waarheid moet ik u, tot glorie van den overledene, tot troost van zijne familie, en tot stichting voor ons allen, een weinig uiteenzetten en bewijzen.
Jesus beminnen is den hemel winnen. Dit leerpunt is de grondslag van gansch ons Geloof, de beweegreden en het einde van al onze goede werken, zoodanig dat hij, die 't loochenen zou, geen christen kan zijn. Qui diligit me, zegt Jesus zelve bij den H. Joannes (xiv, 21), diligetur a patre meo, die mij bemint, zal bemind zijn van mijnen goddelijken Vader, et ego diligam eum en ik zal hem beminnen, et manifestabo ei meipsum, en ik zal mij aan hem veropenbaren, niet gelijk ik op de wereld mij veropenbaard heb aan de Joden die maar mijne menschheid zagen, ook niet gelijk ik op den berg Thabor mij veropenbaard heb aan de drie apostelen die maar een straal van mijne Godheid ontwaarden; maar facie ad faciem, aanzicht aan aanzicht: hij zal mij zien en mij genieten; en in dat zicht en genot eene eeuwigheid van wellust en genoegen smaken, waar al de vermaken van de wereld bij vergeleken niet anders dan ellende zijn. Jesus beminnen dan is den hemel winnen. Maar in de liefde van Jesus zijn er verschillige graden waar ik u de drie voornaamste van aanduiden moet: De eerste graad van de liefde tot Jesus bestaat hierin dat wij de geboden onderhouden. Si diligitis me, mandata mea servate (Joannes xiv, 15) indien gij mij bemint, onderhoudt mijne geboden. Deze eerste graad is genoegzaam, maar ook volstrekt noodzakelijk om zalig te worden; want als de jongeling van 't Evangelie aan den Zaligmaker vroeg: Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te bekomen, antwoordde de Zaligmaker: serva mandata, onderhoud de geboden (Matt. xix. 17). De tweede graad van de liefde is dat men voor Jesus het sacrificie doe van alles wat men hebben en bezitten mag. Omnis qui reliquerit domum. Voor waar, ik zeg het u, al wie zijn huis verlaat, | |
[pagina 232]
| |
zijn broeder en zuster, vader en moeder, vrouw en kinders, om mijnen naam, centuplum accipiet, zal honderdmaal meer ontvangen, et vitam aeternam possidebit, en het eeuwig leven bezitten. (Matt. xix, 29.) De derde en de hoogste graad van de liefde tot Jesus is van zijn bloed voor Hem te vergieten. Majorem hac dilectionem nemo habet, niemand heeft meerdere liefde dan hij die zijn leven ten beste geeft voor zijne vrienden, ut animam suam ponat quis pro amicis suis. (Jo xv, 13.) Deze graad is de graad van de volmaakte liefde, en al wie zoo hoog klimt, gaat recht naar den hemel zonder 't minste vagevuur. Ziet daar de Leering van de Liefde; ziet er hier nu de toepassing van. Leopold De Coester is in de glorie des Hemels, en hij is er gekomen langs deze drie graden van de liefde. Hij heeft Jesus bemind in den eersten graad met hier in 't Vaderlandsch geweste de geboden te onderhouden; hij heeft Jesus bemind in den tweeden graad, als hij over twee jaar ter liefde van Jesus alles verlaten heeft om in Italie den Paus te gaan dienen; hij heeft Jesus bemind in den derden graad, waneer hij verledene maand in den slag van Monte-Libretti voor Jesus en den Paus zijn leven ten beste gegeven heeft.
Dat Leopold zijnen Jesus bemind heeft met nauwkeurig de geboden te onderhouden, dat weten zij allen die hem gezien en gekend hebben. Dat weet men te Adinkerke waar hij in zijne kindschheid door brave en godsdienstige ouders opgevoed, vier jaren lang met eene engelachtige godvruchtigheid aan den autaar des Heeren diende. Dat weet men in 't bisschoppelijk Collegie dezer stad, waar hij, student zijnde, zoo een uitnemende voorbeeld was van onderdanigheid, van neerstigheid, van zedigheid en wijsheid, dat hij jaarlijks den eersten prijs behaalde in 't goed gedrag en de christelijke leering, nevens veel andere prijzen die de schranderheid van zijn verstand te kennen gaven. Dat weet men in geheel de streek waar hij, door droevige omstandigheden gedwongen zijne studiën te staken, te midden de bedorvene wereld op den weg der deugd bleef wandelen, en, gelijk de jonge Tobias, den waren God ging aanbidden terwijl veel anderen naar den afgod der zondige vermaken liepen. Dat weet men in 't Belgische leger waar hij, in 't lot gevallen zijnde, zoo getrouw zijnen God als zijn Vaderland diende zonder ooit naar slechte voorbeelden te luisteren, en van de soldaten wederkwam gelijk hij gegaan was, met God en de deugd in zijn herte. Dat weet men te Veurne waar hij, over drie jaar, om zich zelven en andere jongelingen te gemakkelijker van 't bederf te bewaren, een van de eersten was om deze voortreffelijke Maatschappij van den H. Joseph in te richten die in deze stad zoo rijke vruchten van zaligheid reeds droeg en draagt en nog dragen zal. Ja, Leopold beminde zijnen Jesus; zijn ijver om de zonde te | |
[pagina 233]
| |
vluchten en de goddelijke wet te volgen bewijst het in overvloed; maar 't zijn nog andere daden die hooger de edelmoedigheid van dat minnend hert verkonden, en waar het mij lust bij te toeven. Leopold kende dat woord van den Zaligmaker: ‘Waneer gij verricht hebt hetgeen u geboden is, zegt tot u zelven: ik ben een nuttelooze dienaar; ik heb maar gedaan 't geen ik moeste doen; (Luc. xvii, 10.)’ en hij gevoelde daar een vermaan en eene opwekking in om hooger te klimmen. Zijne brandende ziel wilde in de liefde tot Jesus niet gierig zijn of spaarzaam, maar vrijgevig en milddadig, ja tot de verkwisting toe van zich zelven. Welhaast vond hij er de gelegenheid voor.
‘Et vidi de mari bestiam ascendentem, zegt Joannes. (Apoc. xiii.) Ik zag uit den grond van de zee eene beeste kruipen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op iederen hoorn stond er eene kroon, en op de hoofden woorden van blasphemie. En de beeste, die 'k zag, was gelijk aan den luipaard, en hare pooten waren de pooten van eenen beer, en hare muil was de muil van eenen leeuw. En het serpent had haar zijne kracht en groote macht gegeven. En ik zag een van de hoofden als gekwetst tot der dood; maar die doodelijke wonde is genezen tot verbazing van gansch de wereld. En men aanbad het serpent dat zijne macht aan die beeste gegeven had; en men aanbad die beeste, zeggende: wie is er gelijk aan die beeste, en wie kan er aan haar weêrstaan? En er zijn haar twee en veertig maanden vergund geweest om te blasphemeeren en geweld te plegen. En zij opende hare muil in blasphemiën tegen God en zijnen H. Naam, en zijn Tabernakel en dezen die er in wonen; en zij voerde oorlog tegen de Heiligen en de dienaren des Heeren.’ B.C., die beeste die de H. Joannes uit den grond van de zee zag kruipen, dat is mij de Revolutie tegen de H. Kerk, anders gezeid de secte van de franc-maçons, goddeloos gepuis uit den afgrond der hel gesproten om de zielen te verderven en de zaligheid der geloovigen te beletten. Die beeste had zeven hoofden, die de zeven hoofdzonden zijn, omdat de secte van de franc-maçons onuitsprekelijk hooveerdig en gierig is, onkuisch en gulzig, nijdig en grammoedig en traag in het goed. Die beeste droeg tien hoornen met eene kroon op iederen hoorn, omdat er vele prinsen, koningen en keizers zijn die deel maken van die secte, en de revolutie ondersteunen en begunstigen. Die beeste had het lijf van eenen luipaard, de pooten van eenen beer, en de muil van eenen leeuw, om te beteekenen dat het loos Verraad, de Eerloosheid en het woest Geweld de drie groote middelen zijn die de franc-maçons gebruiken om tot hun oogwit te geraken; want niets is zoo listig lijk een luipaard, zoo onbeschoft lijk de beer, en zoo geweldîg lijk de leeuw. En een van de hoofden dier beeste wierd gekwetst tot der dood, waneer de Pauzen die secte van de franc-maçons ontmaskerd en hare leeringen gedoemd en veroordeeld hebben. Dan immers hebben vele Christenen de oogen opengedaan, en die secte verfoeid en gevlucht. Doch het | |
[pagina 234]
| |
heeft niet lang geduurd: die secte is allengskens weder opgekomen, en hare kwetsuur is genezen, en zij heeft zich zoodanig uitgebreid dat zij hare aanhangers vindt tot in de minste steden, niet aleen van de Protestantsche Staten, maar ook van Frankrijk en van ons Katholieke Belgie! En de volkeren hebben die beeste bewonderd, zeggende: wie is er gelijk aan die beeste en wie kan hare macht wederstaan? God, B.C., God kan hare macht wederstaan, en - als de stond zal komen - met één woord zal Hij ze verbreken en weêr in de helle storten waaruit zij geboren is; maar nu laat Hij ze geworden voor eenen tijd, om aan de menschen, die hem beminnen, eene buitengewone gelègenheid te geven van Hem hunne liefde te toonen. En Hij heeft aan die beeste twee en veertig maanden vergund, 't is te zeggen, eenen zekeren tijd door Hem bepaald, om te blasphemeeren en geweld te plegen. En het zijn nu die twee en veertig maanden. Doet uwe ooren open en luistert. De schrikkelijkste blasphemiën klinken van de eene zee tot de andere, Noord en Zuid en Oost en West; in boeken en dagbladeren, in huizen en straten, in stad en te lande, overal vaart men uit tegen alles wat heilig en deugdzaam is, tegen God en zijn heilig tabernakel, tegen de kerk en hare dienaren, tegen recht en waarheid en deugd en goede zeden; geheel Europa is als een Babilonie geworden. En het is te midden al die goddeloosheden dat de beeste den oorlog verklaart tegen de Kerk, dat de franc-maçons in hunne logiën eenen aanslag beramen op het Pausdom; en even als eens de vijanden van Christus aan den verrader Judas zeiden: wij zullen u dertig penningen geven, indien gij, aan 't hoofd van onze soldaten, ons uwen Meester wilt leveren; zoo hebben zij ook gezeid aan den koning van Piemont: stel u met uw leger aan 't hoofd van de revolutie om het Pausdom te vernielen en wij zullen u koning van Roomen maken. En Victor-Emmanuël heeft dien voorstel aanveerd, en zijne legers hebben zich vervoegd bij de snoode benden van de Garibaldiers op de grenzen van de Pauzelijke Staten, wachtende tot dat de Fransche soldaten vertrokken, om op Roomen te vallen. Maar terwijl dat alles gebeurt, heeft de Paus gebeden met Jesus in den hof van Gethsemani, en oprijzende uit zijn gebed heeft hij gezeid lijk Jesus aan zijne discipelen: Surgite, eamus: ecce appropinquavit qui me tradet (Matt. xxvi, 46.) Staat op, en laat ons gaan; mijne verraders zijn nabij. En die woorden weêrgalmen over land en zee, gansch de wereld door. En de bisschoppen zijn opgestaan tegen den geest van het kwaad; en de katholieke welsprekendheid verheft hare machtige stem; en de geloovigen zenden geldelijken onderstand in overvloed: Frankrijk aleen geeft twee millioen en half in de waardij van eene maand. Maar dat is niet genoeg. De Paus heeft soldaten noodig. Surgite, eamus! En ziet! Het is gelijk de verrijzenis van den profeet Ezechiel die in de woestijn eene menigte dorre beenderen vond liggen, en, met een woord te spreken, al die beenderen zag roeren en aaneenschuiven, en met vleesch en vel overdekt rechtstaan | |
[pagina 235]
| |
en leven en geheel een leger van krijgslieden vormen! Honderd en honderde jongelingen, moedig van hert en deugdzaam van leven, die nooit met de beeste geen gemeens gehad hebben, rijzen op in alle streken en gewesten, in Frankrijk, in Spanje, in Italië, in Oostenrijk, in Pruisen, in Engeland, in Azië, in Amerika, tot in de eilanden toe van den Oceaan, doch meest van al in Holland en in België!. o België, mijn duurbare vaderland; wat ben ik gelukkig onder uwe brave kinderen te wonen! ah! zij hebben u miskend en gelasterd die zeiden dat uw Geloof verkwijnde en verging: nu hebt gij uwe eer en uwe glorie gewroken!. o Vlaanderen waar wij in geboren zijn! wat zijt gij toch groot en schoon en edelmoedig! oh! men roeme maar op de voorvaderen die, in de middeleeuwen, met hunne graven aan 't hoofd, naar 't Oosten ten kruisvaard trokken om het heilig Land en het Graf des Heeren te verlossen! Wij ook, in onze tijden, wij hebben onze kruisvaarders wier heldendaden de bewondering van hemel en aarde verwekken!. En gij, o Veurne! oude stad van Vlaanderen! wees gegroet en gezegend! Gij ook hebt jongelingen met hart en geloove, die hunnen God beminnen boven geld en goed en bloed en leven! Uit uwe Maatschappij van den H. Joseph zijn er drie opgerezen, Dobbelaer, Duforêt en De Coester. Alles wat er machtig is in de natuur, vaderland, geboortestad en familie, werkt te vergeefs om hen tegen te houden. Zij gevoelen den trek van de goddelijke gratie, zij hooren de stem van den Paus die de Vlamingen vraagt, en, zonder verbeiden, vaarwel zeggende aan ouders, broeders en zusters, aan vrienden en kennissen, aan alles wat er hun duurbaar is in Veurne en Veurne-Ambacht, zijn zij vol geestdrift gegaan van de Noordzee weg, dweers door Frankrijk, al over eene andere zee, recht naar Roomen. Daar aangekomen met eene menigte andere christen helden, begeven zij zich naar het Vatikaan, knielen daar neder voor de voeten van den Paus, stellen hem blijmoedig hun lijf en leven ten dienste van zijnen troon, ontvangen den apostelijken zegen, en dan, quia viderunt oculi mei salutare tuum, over van vreugd en bereid van te sterven, omdat zij die heilige Majesteit gezien en gehoord hebben, ‘gaan zij al dansende - 't zijn de eigene woorden van De Coester - gaan zij al dansende naar de caserne’ om onder de Zouaven ingelijfd te worden. Dat gebeurde in Maart 1866. Eenigen tijd daarna vertrok het fransche garnizoen uit Roomen, latende den Paus aan de bescherming over van zijne zouaven. De revolutie bezag dat met eenen duivelschen grimlach, en, de klauwen open, wachtte zij den gunstigen stond af om hare prooi te grijpen. Nogtans die gunstige stond wierd verschoven, en zoo bleven de zaken nog eenige maanden slepen. Ondertusschen de Zouaven, wier getal van dag tot dag merkelijk aangroeide, gebruikten hunnen tijd om zich al meer en meer in den wapenhandel en de godvruchtigheid te oefenen. Niets is zoo stichtend | |
[pagina 236]
| |
en zielroerend om lezen als de brieven waarin Leopold, met eene kinderlijke eenvoudigheid, zijn zouaven-leven aan zijne moeder uiteendoet. Daar vindt men, nevens zijnen iever om den krijgsdienst te verrichten, zijne neerstigheid om de kerken van Roomen te bezoeken, zijne verwondering voor de schoone basiliek van S. Pieters, zijnen geestdrift bij het vieren der Heiligverklaring van de Martelaars van Gorcum, zijne zorgvuldigheid om de goddelijke diensten bij te wonen, om de relikwien der Heiligen te gaan vereeren, om de vruchten der geestelijke retraiten te plukken, om dikwijls tot de heilige Sacramenten te naderen, om zooveel mogelijk bij den H. Vader te geraken en hem bijzondere gunsten te vragen voor zichzelven, voor zijne familie, voor vrienden en weldoeners; dat alles vermengeld met eenige kleine tijdingen die hij goed vond om het hert van zijne moeder te troosten en te verblijden. Doch 't geen er uitstraalt boven dat alles, 't is het onbeschrijvelijk geluk dat hij genoot van alles verlaten te hebben om den Paus te verdedigen; het sacrificie dat hij gedaan had, had hij voor God gedaan: centuplum accipiet et vitam aeternam possidebit. ‘Beminde moeder - schrijft hij in eenen brief uit Velletri 12 Juni 1867 - ik ben hier nog altijd even geerne en zoo geerne dat ik naar huis niet meer zoude komen, indien het niet ware dat ik u te veel verdriet en lijden zou aandoen.’ ‘Zeer lieve moeder - schrijft hij in eenen anderen brief ook uit Velletri - ik heb geene andere gedachten meer dan aan God en zijne lieve moeder; daarvoor ben ik hier gekomen, om meer uit de wereld te zijn, en om meer de gratiën en zegeningen over ons te trekken. Ik ga ten minsten twee maal te maande te biechte, en dikwijls in de week hoor ik mis, en mijne morgen- en avondgebeden laat ik nooit van lezen.’ En in eenen brief uit Terracina 2 December 1866 zegt hij: ‘o Lieve moeder, dit is ons grootste verlangen te vechten en te strijden voor 't Geloof, en wij hebben liever te sterven dan den Paus te zien van zijnen troon werpen, en de heilige dingen te zien verdelgen.’
God van den hemel! waar zijn wij? Wat afgrijselijk gedruisch rolt er daar als de orkanen over de bergen? Hoort gij die razende geschreeuwen en dat rammelende oorlogsgetuig? Ah! 't is de beeste van 't Apocalypsis die naar Roomen gaat; 't is een leger van Garibaldiers en Piemonteezen die de Pauzelijke Staten binnenrukt gelijk verwoede honden, van den duivel bezeten, al huilende: Roomen of de dood! geen Paus, geene Kerk, geene godsdienst meer! Op hunnen tocht verwoesten en plunderen zij kerken en heiligdommen; slaan biecht- en predikstoelen, tabernakelen en communiebanken tegen den grond in stukken; verminken of verbrijzelen de beelden der Heiligen en de crucifixen; onteeren de autaren en de gewijde vaten; strooien de heilige hostiën langs den grond en vertrappelen ze in het slijk onder hunne voeten; bedrijven in een woord zulke afschuwelijke heiligschenderijen en baldadigheden dat er de wereld bij siddert en beeft! - En zoo naderen zij tot aan Monte-Libretti. | |
[pagina 237]
| |
Maar nauwelijks is de schrikkelijke tijding daarvan te Roomen gekomen, of de Zouaven springen vooruit onder het geroep van Viva Pio nono! ten strijde tegen de beeste, voor God en voor de Kerk! Een detachement van 80 mannen onder het geleide van twee heldhaftige officieren Guillemin en de Quelen spoedt haastig voort, den vijand tegen, naar Monte-Libretti. In dat detachement zie ik verscheidene Vlamingen, onder anderen Duforêt van Veurne met zijnen besten krijgsgezel De Coester van Adinkerke, Leopold De Coester die, den dag te voren te biecht en te communie geweest, met den brand der goddelijke liefde in zijn hert, naar het slagveld trok gelijk de martelaars ten tijde van Nero naar het coliseum van de brieschende leeuwen. Monte-Libretti is een oud steedje met poorten en vestingen versterkt en op eene hoogte gelegen. Drij honderd stappen van daar ligt er een breede diepe gracht met eene steenen brug om over te gaan. Aan die brugge gekomen, ontvangt het detachement eene losbranding van geweerschoten. Het was eene bende Garibaldiers die hun daar den weg aflagen. In een, twee, drie, maken er de Zouaven meê gedaan. De Garibaldiers nemen de vlucht, latende tien van hunne mannen gevangen in de handen van de Zouaven, die dan al verder opklimmen naar het steedje waart. Al met eens, een nieuw vuur van geweerschoten! drij honderd Garibaldiers zaten verdoken in de wijngaards aan beide kanten van de baan. Rap gelijk de bliksem, vliegen de Zouaven de wijngaards in, vallen met de bajonet de vijanden op het lijf, en loopen al door een met hen tot in de poorte van Monte-Libretti. Het is daar dan, in den donkeren avond, dat die bloedige slachting begint, dat hardnekkig gevecht van 1200 Garibaldiers tegen 80 Zouaven, 120 Garibaldiers tegen 8 Zouaven, zestig tegen vier, dertig tegen twee, vijftien tegen eenen! De bajonetten wemelen lijk de schichten van den weêrlicht, en de kogels vallen lijk eene hagelbui die de velden verplettert. Het is bloed om bloed, en moord om dood, en lijf om leven, met eene onuitsprekelijke kracht en geweld, onder het daverend geroep der Zouaven: Viva Pio nono! Het is daar dat de serjant de la Begassière het hoofd verbrijzelt van den major der Garibaldiers en zijnen rooden en groenen kepi op zijn eigen hoofd stelt tot teeken van triomfe. Viva Pio nono! Het is daar dat Nouguès van Marsilje met een donderend geschreeuw rond hem vermoordt al wat hij vindt, tellende de mannen die hij doodslaat, tot dat hij, gekwetst aan het hoofd, eenen kogel in den eenen arm, eenen kogel in den anderen arm, en twee vingers afgeschoten van de rechter hand, den slag moet verlaten. Viva Pio nono! Het is daar dat een Engelsche caporaal wonderen van heldhaftigheid verricht, wanneer hij, op eenen muur geschoord, tegen zes Garibaldiers vecht tot der dood. Viva Pio nono! Het is daar dat een Romeinsche klaroen-blazer, de rechter hand van eenen bal doorschoten, altijd maar voort den aanval blaast, houdende zijn klaroen met de andere vast. Viva Pio nono! | |
[pagina 238]
| |
Het is daar dat een Duitsche serjant major onder zijne mannen verschijnt geheel met bloed bedekt en bedropen, als hadde hij er een bad in genomen; maar 't is bloed van de Garibaldiers: hijzelf heeft wonde noch schribbel. Viva Pio nono! Het is daar dat een Hollander, Petrus Dejonghe, groot en kloek lijk een reus, bloothoofds en de kleederen gescheurd, veertien Garibaldiers den eenen achter den anderen doodknotst met de kolve van zijn geweer, en dan, moede en afgemat, nederknielt op het slagveld en al biddende van zijne vijanden vermoord wordt. Viva Pio nono! Het is daar dat een Vlaming, Rebry van Iseghem, drie steken krijgt al worstelende tegen vijf Garibaldiers die hij op de vlucht drijft. Viva Pio nono! Het is daar, binnen de poorte zelve van Monte-Libretti, dat er twee andere Vlamingen, Deroeck van Melsen in Oostvlaanderen, en onze Leopold De Coester, nevens hunnen dapperen luitenant Guillemin met eenen alverdelgenden arm vechten, gelijk eens de engelen des hemels nevens den aartsengel Michaël, waneer zij de oproerige geesten versloegen en in den afgrond nederbliksemden, omdat zij op den troon van God wilden klimmen, gelijk hier nu de Garibaldiers op den troon van Pius IX. Michaël et angeli ejus praeliabantur eum dracone. Michaël en zijne engelen vochten tegen de drake, en de drake met de hare vocht tegen Michaël; maar de drake wierd overwonnen, neque locus inventus est eorum amplius in caelo, en de plaats van de booze engelen was in den hemel niet meer te vinden. - En de poort van Monte-Libretti wierd gesloten, en het bloedig gevecht hield op, en 't was nacht, en de stille maan blonk aan 't firmament. Het sacrificie was voltrokken. Te Deum laudamus! Leopold De Coester met de twee officieren en tien andere zouaven klom triomfantelijk omhoog, en de deuren der Hemelen schoven open, en Michaël met zijne engelen kwam hun te gemoet, en hij leidde ze voor den troon van 't Lam dat geslachtofferd is voor de zaligheid der wereld, en er was groote blijdschap in den hemel, en het koor der Martelaren zong het hooglied van den zegepraal, en Jesus zeide tot Leopold en zijne krijgsgezellen: ‘Gij hebt Mij bemind, met eene volmaakte liefde bemind, tot de storting van bloed en leven bemind, ut animam suam ponat quis pro amicis suis; daarom zal u mijn Vader beminnen, diligetnr a Patre meo, en zal Ik u ook beminnen, et ego diligam eum, en mij aan u veropenbaren in de glorie, et manifestabo ei meipsum. Gij hebt den goeden strijd gestreden, bonum certamen, gij hebt uw Geloof bewaard, fidem servavi, komt dan in mijn rijk en ontvangt de kroon van 't eeuwig leven voor alle eeuwen der eeuwen, corona justitiae.’ Neen, o moeder, stort geene tranen meer omdat het kind van uw heit u ontnomen is; of wilt gij tranen storten, ah! stort tranen van heilige blijdschap! Sla uwe oogen opwaarts; aanschouw hem daar. in zijne glorie, bij Jesus, Maria en Joseph! het is waar 't geen hij u schreef in eenen van zijne brieven (uit Terracina 2 Dec. 1866): ‘Moeten wij sterven, wij zijn voor altijd gelukkig: wij sterven mar- | |
[pagina 239]
| |
telaar en gaan recht naar den Hemel.’ En daar is noch smerte noch kommernis, noch moeite noch arbeid, noch kwelling noch tegenspoed, noch ziekte noch dood meer; maar overvloed van vreugd en wellust, liefde en waarheid, licht en leven zonder palen van tijd of van ruimte! Neen, o broeder en zusters van Leopold, maakt geen verdriet over hem! Gij hebt hem teeder bemind in zijn leven; gij bemint hem nu nog meer in zijne triomfe. Welaan hij vraagt het u dat gij hem uwe liefde zoudet toonen, niet met hem te beweenen, maar met den Heer uwen God te beminnen uit gansch uw herte! Hij herhaalt u nu hetgeen hij op aarde u zoo dikwijls vermaande van deugdzaam en heilig te leven om eens in den hemel verzameld te zijn. Hij is u daar voorgegaan, maar 't is voor niet lang: hij verwacht u bij uwen deugdzamen vader in het hemelsch Paradijs. En gij, kloekmoedige jongelingen van de Maatschappij van den H. Joseph! verheugt en verblijdt u! Leopold was uw medelid en vlijtige secretaris. Heeft hij op de wereld veel gedaan voor den bloei van de Maatschappij, nu in den hemel zal hij nog veel meer doen! Bemint Jesus gelijk hij Jesus bemind heeft, met wakker te strijden tegen den geest van het kwaad; en ja voelt gij u dien roep van God, volgt zijn voorbeeld na tot het einde toe. Vele zouaven zijn gesneuveld: gaat dan en toont - zoo verledene week eene stervende moeder zei aan haren zoon die naar Roomen vertrok - toont aan de brigands dat, hoe meer Zouaven zij vermoorden, hoe meer er nieuwe zullen opstaan. De twee en veertig maanden van de beeste duren nog, maar zij zullen haast uit zijn; laat u die keur niet ontstelen. En gij allen, B.C., die mij aanhoort, neemt eenen spiegel aan dien edelmoedigen jongeling, die, nog geen dertig jaren oud, reeds alles voor Jesus geslachtofferd heeft, jeugd, gezondheid, bloed en leven. Weest gedachtig dat gij op de wereld zijt, niet om geld en goed te vergâren, om plezier en vermaak te zoeken; maar om Jesus te beminnen, en uwe onsterfelijke ziel zalig te maken. De tijd vliegt snel voorbij; dum tempus habemus, terwijl gij nog den tijd hebt, doet goed zooveel gij kunt. Bemint uwen God met nauwkeurig zijne geboden te onderhouden. Bemint uwen God met kloekmoedig te strijden tegen den duivel, de wereld en het vleesch. Bemint uwen God met de H. Kerk en hare dienaren te eeren. Bemint uwen God met te bidden voor den Paus, en kunt gij uw leven voor hem niet ten beste geven, doet uwe beurzen open, en geeft uw geld met milder hand; kunt gij zelve geen zouaven worden, geeft geld om zouaven te maken: de Zouaven van den Paus zijn de soldaten van God, de verdedigers van Recht en Deugd, de redders van den Godsdienst en van het Geluk van de wereld. Leven de Zouaven op de aarde als in den hemel! Amen. |
|