Het Belfort. Jaargang 8(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] Kinderoogen. LAAST gij ooit in kinderoogen? Nu dan, zeg, wat laast gij daar? Is 't geen onbewolkte hemel, Als een zee van licht zoo klaar? Zal ik 't beter vergelijken Met een klaren sterrennacht? Waar der mane zilvren schemer Vriendlijk door het luchtruim lacht? Is het geene reine bronne, Waar de zonne vrij door speelt? Die met dartelend gekabbel 't Gladde kiezelsteentje streelt? Glimt het niet als eene blomme, 't Oogje, vol naïeve pret? Zaagt ge fraaier kleuren bloeien In het rijkste bloemenbed? Wie toch leî dat zoet getoover In het kinderoogje neêr? Waarom kaatsen alle trekken Niet dezelfde glansen weêr? Valt den mensch, het kind ontwassen, Dan een andre ziel ten deel? Of verduistert met de jaren 't Helderfonklend ooggestreel? [pagina 241] [p. 241] O! het is der onschuld parel, Die in 't kalme hartje rust, En die weerschijnt in het oogje, Harer schoonheid onbewust. Als ik 't lachend rozenmondje, 't Zorgeloos gezicht beschouw, 't Is of straalt de vree mij tegen Van het stoorloos hemelsblauw. Zelfs de kleine kindersmarten Schenden 't lief gelaatje niet! Als een dauwdrop in de zonne Blinkt het traantje dat er vliet. Wat bij 't kindje nog in knop staat, Bottend roosje in lentegroen, Moest op zomerdag ontluiken, Rijpen in het naseizoen! Wilt gij gulden vrede smaken, Leven rustig, blijgezind, 't Oog betrouwvol opwaarts heffen, Blijf dan, blijf dan eeuwig kind! (Naar het Duitsch.) O. Loosen, S.J. Vorige Volgende