zijn de dooden, die in den Heere sterven; van nu voortaan, zegt de Geest, dat zij rusten van hun arbeid, want hunne werken volgen hen.’ (Apoc. XIV, 13.)
Ook op de later gedrukte van het eerste vierde onzer eeuw zijn ten hoogste twee teksten uit de Gewijde Boeken, zinspelende hetzij op het leven des overledenen, hetzij eene verwittiging behelzende voor den lezer aangaande de onzekerheid der dood en de noodzakelijkheid om zich voor de groote reis, van welke niemand ooit is teruggekomen, gereed te maken.
Dichtjes komen eerst voor in de tweede helft onzer eeuw. Behalve van Gezelle, vinden wij er van pastoor Claeys en andere dichtlievende priesters, die elken dag in de gelegenheid zijn er naar gevraagd te worden.
Wij beamen ten volle het zeggen van Gezelle nopens het nut, dat de doodbeeldekens aanbieden. Opgesteld door de naastbestaanden of de beste vrienden dergenen, die herdacht worden, houden zij de zekerste biographische en geslachtkundige inlichtingen in, welke men wenschen kan. Ik raadpleeg mijne verzameling schier elken dag, meest altijd met vrucht.
Mogen wij uit het merkwaardig opstel van den heer Gezelle twee puntjes bespreken? Hij zegt, dat men de doodbeeldekens te Gent, gelijk te Ieper en elders, heet: zerkskes, zarkskes. Gentenaar ‘gewonnen en geboren’, moet ik bekennen dat woord, in bedoelden zin, hier nooit gehoord te hebben. Eenieder te Gent noemt ze: doodsantjes (plat Gentsch: doôsijntjes).
Verder zegt onze geleerde vriend: ‘Tot in 't jaar 1830 en was 't maar voor de priesters en voor de leden van de aanzienlijkste geslachten dat men doodprentjes uitdeelde: dertig, veertig, vijftig ten hoogsten, en ter gelegenheid van groote uitveerden.’ Dit gebruik bestond in Oost-Vlaanderen vroeger, met dit onderscheid, dat men, in de steden, de beeldekens tehuis bestelde, zooals nog heden plaats heeft.
Nu drukt men ze niet met dozijnen, maar in vele gevallen met honderden. Ongelukkiglijk zijn, naast de Dopter-dingetjes, uit Parijs gezonden, nu ook allerlei afbeeldingen, als van kerken, kapellen, kerkhoven, grafsteden enz., door Belgische teekenaars op steen gezet, grof en leelijk genoeg om, enkel bij 't zien, scheelhoofdpijn te krijgen. Onze drukkers zouden wèl doen, dat bederf van den kunstsmaak tegen te werken en slechts beeldekens te leveren, die, wat teekening en druk betreft, waard zijn gezien te worden.
Ten slotte zij nog gezegd, dat het drukken van beeldekens, met of zonder verzen, ter herinnering aan de eerste communie, aan eene priesterwijding of 't uitspreken der kloosterbeloften slechts dagteekent van onzen tijd, of niet verder gaat, meenen wij, dan 1860 of daaromtrent. Ook van zulk ‘aandenken’ bestaan reeds groote verzamelingen, daar 't gebruik in de laatste twintig jaren schier algemeen is geworden.
D.