Weet gij, geeerde lezer, wat ik voor lectuur in een eenvoudig huisgezin vond? Ik vond daar afleveringen van de ‘Brooddraagster’, het ‘Roode Testament’, de ‘Twee Wiegen’, het ‘Huis des Duivels’, ook nog afleveringen van de ‘Twee Weezen’, de ‘Geheimen van het Hof van Madrid’. Wil ik zeggen dat er onder die werken geene zijn die mogen gelezen worden? Neen dat zal ik niet beweren, doch hetgeen zeker is, is dat al die vertalingen van Fransche romans (vooral de ‘Twee Weezen’, en de ‘Geheimen van het Hof van Madrid’) geene goede lezing voor onze goede Vlaamsche lieden bevatten. Onze Vlaamsche jongelingen en meisjes hoeven in al die Fransche zeden en gebruiken niet ingewijd te worden; hunne vlugge inbeelding moet zich met al die tooneelen uit de bedorvene Fransche modewereld niet bezig houden. Ik spreek nog niet van die Fransche zedelooze en goddelooze romans die men ook nog hier en daar zou kunnen aantreffen, maar die men, God dank, toch nog zelden bij onze goede en eenvoudige buitenlieden vind: Wat onze Vlaamsche aangename en nuttige leesboeken aangaat, die boeken zijn vreemd in de handen van onze dorpelingen, tenzij hier en daar een werk dat men in de eene of de andere prijsdeeling heeft gekregen.
En wat zou daar wel de oorzaak van mogen zijn? Waarbij het komt, geëerde lezer, dat juist die Fransche vertalingen gelezen worden en onze Vlaamsche boeken in den vergetelhoek geraken, dat is omdat de bewoners van onze buitengemeenten gemakkelijk en goedkoop die vertalingen van Fransche romans kunnen bekomen. De propaganda die met die romans gemaakt wordt is door iedereen gekend. Het is niet noodig hier te zeggen hoe de uitventers van die uitgaven des Zondags hunne waren aan den man doen en hoe gretig die prullen door de dorpelingen gezocht worden. Het kost hun bijna niets, enkel eenige centiemen om hunnen leeslust te voldoen. Verwondert het u dan dat die uitgaven zulken aftrok hebben en dat onze echte Vlaamsche werken niet gelezen worden!
Over eenige weken sprak ik met eenen persoon, die een hartstochtelijke lezer was, van het werk ‘De Twee Weezen’. Het gesprek kwam natuurlijk op zijnen geliefkoosden roman.
- ‘Mijnheer, zeide hij, weet gij hoeveel mij dat werk in het geheel zal kosten met zijne 175 afleveringen?’
- ‘Neen, hoe zou ik dat weten.’
- ‘Ik reken dat het zoo iets als 12 fr. zal zijn!’
- ‘Zoudt gij, vroeg ik hem (want het was maar eene arme duivel), uw geld niet aan iets nuttigers kunnen besteden? 12 fr. is eene mooie som voor u.’
- ‘Het is waar, Mijnheer, 't is veel; ook indien ik dat in eens moest betalen zou het er niet van komen, maar lijk het werk nu verschijnt in afleveringen, wordt men dat niet gewaar; het is alle weken maar eenige centiemen.’