Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Handboeken en Fransche klemtoon.IN het laatste Decembernummer van het Belfort gat Dr. Stille een uitvoerig verslag over mijn Historische Grammatica. Ik denk er niet aan, dat verslag hier te bespreken; wie publiceert, moet laten critiseeren; ten andere, waar zou het heen, indien ook de recensenten moesten gerecenseerd worden. Met vele van Dr. Stille's aanmerkingen kan ik instemmen en ben hem overigens zeer dankbaar voor zijn waardeerende beoordeeling van mijn werk. Maar ik wenschte, met de toestemming van de redactie van het Belfort, de gelegenheid die Dr. Stille mij hier aanbied, waar te nemen, om een paar punten te bespreken, die door hem in zijn verslag werden aangeraakt, en van algemeener belang zijn dan een historische grammatica van onze taal. | |
I.
| |
[pagina 120]
| |
uit de historische en vergelijkende grammatica, die den leek tot niets helpen en den vakman overbodig zijn. Want hij geeft nergens bronnen noch bewijsplaatsen op, zelfs niet waar hij citeert. Ook mag men zich tegenover zijn boek, evenals tegenover Kluge's, zijn voorbeeld, afvragen voor wien het wel geschreven is: voor den onderwijzer en den beschaafden man geeft het te veel, voor den vakman niet genoeg. En zie, nooit heeft iemand aan Franck of aan Kluge verwetenGa naar voetnoot(1) dat ze geen bronnen aanhaalden; maar aan mij, die slechts een vulgarisatiewerk maakte, werd dat wél verweten door twee recensenten, bij wie Franck's en Kluge's boeken als werken voor geleerden doorgaan. En zie nog, daar begint Tamm naar 't model van Kluge en Franck een Zweedsch Etymologisch Woordenboek, waarin hij zorgvuldig de bronnen aangeeft - en zijn eerste Duitsche recensent zegt hem vlak weg dat dat niet noodig is. Zoo moeielijk is het de contenter tout le monde et son père. De eene houdt zich tevreden met resultaten, de andere wil resultaten en discussies, een derde wil resultaten, discussies en bewijsplaatsen. Grappig is het daarbij, hoe weinig ze weten voor wien ze dat verlangen. Kluge's boek heet nu ‘een Duitsch boek voor het Duitsche Volk,’ - omdat er geen eenvoudiger bestaat; Franck's heette ‘een boek voor den onderwijzer en den beschaafden man’ - totdat het mijne verscheen; sindsdien heet het mijne zoo, en nu is het zijne ‘meer voor den geleerde bestemd.’ Stellig is het nochtans dat de critiek moet uitgaan van wat de schrijver heeft willen leveren. Bouwt iemand een hut, dan is er slechts tweeërlei critiek mogelijk: of wel de hut is niet goed, of wel het moest niet een hut zijn, maar een paleis. Dikwijls echter wordt geen van beide toegepast en men verwijt aan de hut dat er noch schilderijenverzameling, noch receptiezaal, noch troonzaal in is! Toch zijn er maar twee soorten van boeken mogelijk: geleerde werken met al het wetenschappelijk apparaat, en handboeken, schetsen of vulgarisatiewerken, die alleen resultaten geven. De eerste soort blijft binnen een beperkten kring; de andere verspreidt de uitkomsten der wetenschap onder de menigte, is den leerlingen een gids of dient den vakmannen die zich in een specialiteit afzonderen, als memorandum. Beweren dat er nog te veel onzekers is, om een dogmatische voorstelling van een wetenschappelijk systeem toe te laten, is beweren dat de vulgarisatie van de natuurkunde, de natuurlijke wetenschappen, de heelkunde, de geschiedenis voor de nijverheid, de openbare gezondheid, enz., enz., slechts nadeelig geweest is. Met aan die bewering gehoor te geven, hadden we niet eens een grammatica of een handboek | |
[pagina 121]
| |
van vaderlandsche geschiedenis voor onze volksscholen of een tekstuitgave van een klassieken schrijver voor het middelbaar onderwijs. Welke moet nu de vorm zijn van dergelijke handboeken? Zonder te gelooven dat de mijne het ideaal zeer dicht komen, zonder zelfs te ontkennen dat ze wel wat minder beknopt kunnen zijn, denk ik toch dat ze niet anders moeten gemaakt zijn dan bij voorbeeld een Rekenboek der volksschool, dat zonder hulp van een onderwijzer of zonder eenige voorafgaande kennis door den schooljongen toch ook niet te gebruiken is. Een gewoon omschrijvend of vertalend woordenboek heeft men moeten leeren gebruiken. Waarom ook niet een etymologisch woordenboek? Een handboek van natuurkunde legt geen dingen uit die de gebruiker moet kennen, of die hij kan vinden in andere boeken, welke hij geacht is te moeten raadplegen. Waarom zou een historische grammatica dat doen, daar zij toch door het etymologisch woordenboek en de speciale spraakkunsten der verschillende taalperioden aan te vullen is? Ik blijf bij mijn overtuiging dat vulgarisatiewerken zeer nuttig en in onze toestanden onontbeerlijk zijn, en druk den wensch uit dat onze Neerlandici hunne wetenschap wat meer, dan nog toe het geval was, zouden vulgariseeren. | |
II.
| |
[pagina 122]
| |
Wie kent niet: Amís, la má tinée est bélle.... et dés vents brá vez lé courróux, - en: Regárdez, íl s'appróehe.... trémblez, - en Aída? Sedert eenige jaren is daar wel een reactie tegen ontstaan, maar die is kunstmatig en wèrd bijna uitsluitend door vreemdelingen in 't leven geroepen. In geenen gevalle is zij in de koupletliederen vol te houden, want dan zouden de dichters de klemtonen in elke strofe op dezelfde plaats moeten herhalen, ie:s waaraan ze niet eens denken. Ik raap uit den Bonhomme van Nadaud: vóus ne sávez pás - quatré-vingts áns - áprès ún si lóng - ón a cónnu - sí par hásard - jé laissé tournér - j'ávais ássez dé richésse - ét le sóeil dú bon Dieu. Hetzelfde verschijnsel hoort men in de Waalsche, in de Spaansche en Italiaansche volksliederen, en kwam men tot op het einde der 16e eeuw bij de Spaansche en Italiaansche toondichters tegen (Zie Gevaert, Hist. de la Mus. II, 102). Het verschijnsel is dus zoo zeldzaam niet, en is in geenen gevalle eene uitzondering, daar er noch tegen noch voor een regel bestaat. In de Trésor des Écoles, recueil de 50 morceaux de chant, par. J.L. Battmann, leest men op blz. 3: ‘Il arrive parfois que les paroles des autres couplets ne se placent pas facilement sous la musique du premier; cela provient de ce que les syllabes longues et brèves ne se trouvent pas placées dans le même ordre, ou de ce que les hémistiches correspondants n'ont pas le même nombre de syllabes. Il faut alors que le chanteur change la valeur des notes, mais toujours sans altérer la mélodie.’ Hij geeft als voorbeelden: in plaats van naar het model der 1ste strofe te zingen in II, 2, 2 peut éviter, in IV, 3, 1 il faut sávoir, in XXXVI, 3, 4 la prière ést, moet men zingen: peut éviter, il faut savóir, la priére est. Heel wel! Maar hoe zet de man zelf de eerste strofe van ieder lied op de melodie? Luister: IV vite fáisons, XIV vas né crains rien... laisse ta voilé fidèle s'ébattre à la brisé des cieux, XXIV chántons, chántons... vive le chant un pláisir quí délasse áprès l'étude et lés longués leçons, enz., enz.!!!
Gent. J. Vercoullie. |