Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Aan Hildebrand!Ga naar voetnoot(1)
Voegt het mij wel op pas gespannen snaren
Uw naam en faam te roemen, Hildebrand,
Wat bloemen tot een lauwerkrans te garen,
Te vlechten door mijn onbedreven hand?
Toch hoe beschaamd om 't zwakke van mijn zangen,
Ik kan dien drang van 't hart geen weêrstand biên;
Waag ik te veel, wil in mijn stout verlangen,
Op 't doel alleen, den cijns der hulde zien.
Uw letterroem, hij tart der afgunst slaven;
Gij zijt de trots van Neêrlands jong geslacht:
Door elk om strijd wordt aan uw kunstnaarsgaven
Zoo vol en rijk, der hulde-tol gebracht.
Hoe treft gij 't hart en houdt het als gebonden
Door prozapracht en keur van poëzie,
Waar weelde en druk des levens zich in konden,
Zoo teer van toon, zoo rijk aan harmonie!
De speelsche knaap ziet u hem bloemen strooien,
Hem boeit uw schalk, uw ongekunsteld woord,
Gij zijt hem vriend, en door geen stroeve plooien
Om uwen mond wordt ooit zijn pret gestoord.
Hij leest, herleest u dikwerf met verblijden,
Hij vindt zich in uw schilderingen weêr,
Voelt dartle vreugd in 't jongensharte glijden
Zit bij een vrind als ware 't spelend neêr.
Gij deelt zijn vreugd als hem het beeld van 't leven
In blinden glans zoo hoopvol tegenblinkt,
| |
[pagina 42]
| |
En wars van zorg, hij nog in rozendreven
Den nectar zoet uit gouden bekers drinkt.
Doch al te ras is 't eerste perk verstreken;
Een tweede brengt den strijd ons om 't bestaan:
Geen plaats dan meer voor schalke guitenstreken,
Er breekt een tijd van ernstig denken aan.
Dan ook begint de wet zich te verklaren,
Dat niet alleen het leven bloemen spreidt,
Maar dikwerf ook verdorde en harde blaren,
En van het lief deez aard het leed niet scheidt.
Gij kent en wekt dien ernst bij 't harte boeien,
En 't deelen in het teeder diep gevoel.
En eerbied voegt zich bij het eerst vermaken,
Men voelt zich 't hart als door een hooger hand
Gegrepen, meer en meer van geestdrift blaken
Voor uwen naam, beroemde Hildebrand!
Maar welk gevoel gij wekt in rijper jaren
Als 't hoofd een kroon van grijze lokken siert,
Al kan mijn kunst, de zwakke, 't niet verklaren,
Toch roem 'k er op, dat elk u prijst en viert.
Jozef de Ras.
|
|