Hikkepatjikken, kinkepinken (De Bo).
Ra.
Rabuisschen, buisschen (De Bo).
Rabotsen, ravotsen, botsen (De Bo).
Radokkeren, dokkeren, herhaaldelijk dokken, kloppen, botsen (De Bo).
Ramutselen(?). Wij kennen murtselen, vermorzelen, mutsen, mutilare (Kiliaen), ramutselen (De Bo), gedruisch maken en s-kr-mutselen, gerucht maken: bestaat er eenig verband tusschen al die woorden?
Sa.
Sabatteren, batteren (De Bo).
Samote, schaap dat een jong heeft vooraleer het een jaar oud is. Vandaar heeft Loquela ook het woord samotelam aangestipt. Motte, mutte beteekent moêr in Oostfriesland.
Sla.
Alhoewel wij het voorvoegsel sla vermoeden in slabakken, slavent, slavetse, kunnen wij maar een woord aanwijzen in hetwelk wij sla als proefix met zekerheid aantreffen, 't is het Westphaalsch woord sladacken, snel loopen en snel spreken. Dacken beteekent rondloopen, vandaar het verkleinwoord daeckeren bij Kiliaan, volitare, motari.
Stra.
Batsen beteekent slaan; vandaar bij Schuermans strabatsen en bij Tuerlinckx stravatsen, afrossen.
Tra.
Trabotsinge, pak slagen, rammeling (Loquela).
Wa.
Wadoel, doel, slordige vrouw (Loquela).
Bij Verdam staan ook de naamreden en de beteekenis van 't oud Dietsch woord caboel aangestipt.
Wat is caboel?
De zin is tumultus, turba, turbatio bij Kiliaan.