| |
| |
| |
De Westvlaamsche W.
Hare veranderingen.
ONS inzicht is den Westvlaamschen w-klank te behandelen en te onderzoeken in een eerste opstel welke wijzigingen hijzelf ondergaat. Een tweede opstel zal gewijd worden aan de wijzigingen, welke hij door inwerking op de naburige klanken te weeg brongt. Om hetgeen volgen zal beter te begrijpen zal het goed zijn een duidelijk denkbeeld te hebben over den aard van den w-klank, en klaar in te zien welke spraaktuigen bij het uitbrengen van dit geluid werkzaam zijn. Hierover eenige woorden vooraf.
De w is een stemhebbende bilabiale schuifklank.
Bij het uitbrengen der w, zijn drie zaken, die moeten in het oog gehouden worden:
1o | Beide lippen worden in beweging gebracht, min of meer vooruitgesteken en tot elkander genaderd: daarom wordt zij bilabiaal genoemd, evenals de klanklen l, p, m. De v en de f integendeel worden gevormd met toenadering der onderste lip tot den rand der bovenste tandrij, en daarom noemt met ze labiodentaal. |
2o | De min of meer geronde opening tusschen beide lippen is zoo klein, dat de ademtocht, die er al wrijven door henenwaart, daar een zacht geruisch
|
| |
| |
| veroorzaakt: daarom is de w eene spirans, schuif- of wrijfklank genoemd, evenals de v en de f. Bij de b, p, en m integendeel worden beide lippen gesloten. |
3o | De stembanden worden in eene trillende beweging gezet, waardoor een geluid, dat stem of stemgeluid genoemd is, veroorzaakt wordt: dat is de reden waarom men de w eenen stemhebbenden klank noemt. Dit stemgeluid is ook aanwezig bij het uitbrengen der v, der b en der m; afwezig bij het uitbrengen van f en p, die daarom stemloos genoemd worden. |
Spreekt men eene m, dan wordt het week gehemelte gezonken, en een vrije doorgang verleend aan den ademtocht door de neusholten heen: dat maakt dat de m zonder geruisch voortgebracht wordt, en hierin verschilt zij van de andere hier aangegeven klanken. De m is een rein (geruischlooze) stemhebbende bilabiale neusklank.
Maar de klank die nauwst aan de w verwant is, is de u. Eens voor al weze bemerkt dat ik door u den duitschen u-klank versta; wil ik de fransche u verbeelden, dan schrijf ik ü, of de westvlaamsche u in hut, nut, enz., dan schrijf ik ö.
1o Bij de u is de lippenbeweging ten naasten aan dezelfde als bij de w: alleenlijk kunnen de lippen soms meer vooruitgesteken en de opening geronder zijn; in allen gevalle is deze laatste wijder, zoodat de ademstroom ongehinderd en geruischloos er door henenvaart. Doch het gebeurt ook dat bij het uitspreken der w, de lippen op eene mindere engte tot elkander genaderd worden, en dat het kenmerkend geruisch wegblijft: alsdan is de lippenwerkzaamheid bij den eenen en den anderen klank gansch dezelfde, of toch en bestaat er maar een allergeringst en te verwaarloozen verschil meer.
2o Bij de u heeft, buiten de lippenbeweging, ook eene toenadering plaats van den tongwortel, of achterste deel der tonge, tot het week gehemelte. Deze tongen- | |
| |
beweging behoort ook bij de engelsche w, en mij dunkt dat zij niet vreemd en is aan de westvlaamsche w, wanneer deze in de nabijheid komt van eenen u-klank, en alzoo, wat licht verstaanbaar is, aan den invloed van deze u onderworpen is.
De natuur der w alzoo begrepen zijnde, alsook de kenmerkende gelijkenis en verschil tusschen dezen klank en de andere die er naast aan verwant zijn, zoo zullen wij in het overige van dit opstel zoo veel te spaarzamer mogen zijn aan uitleggende bemerkingen.
***
Eerst beschouwen wij de ingaande w, daarna de w binnen de woorden in thoope gegroeide samenvoegingen, en eindelijk de uitgaande w.
A. Ingaande w, dat is deze die, hetzij op haar eigen, hetzij in verbinding met eenen anderen, voorgaanden of volgenden klank, een woord begint. - Deze w is in het Westvlaamsch gewoonlijk bewaard, doch valt in sommige gevallen weg, of verandert in m, b of wordt gesproken als v. In enkele woorden komt zij ten onrechte bijgeschoven.
1o De ingaande w kan in het Westvlaamsch wegvallen, en valt werkelijk weg in eenige woorden, als zij voor eenen u-klank komt. De reden hiervan is dat de articulatie, wezentlijk dezelfde zijnde, maar eens uitgebracht en wordt: het is een voorbeeld van inlijking of assimilatie. Vergelijkt het engelsch who, whom, whose, gesproken hū, hūm, hūz. - Den u-klank hoort men in het Westvlaamsch in oe, gesproken ū of ūs en ŭ, en in de scherplange o, gesproken omtrent als ua, zooals uiteen gedaan is in de Philologische Bijdragen, Januari, 1892, blz. 12.
a) Algemeen Dietsch is het verdwijnen der w voor oe, in de woorden hoe, hoesten, zoet en zoel(e, waarnevens toch nog zwoel(e. In het Westvlaamsch valt zij daarenboven weg in de woorden woekeren, woelen, woensdag, gesproken oekeren, oelen, enz...,
| |
| |
alsook in oeneer, hier en daar gebruikt voor wanneer. - Niet verre van Poperinghe ligt eene gemeente, genoemd Woesten, doch door de bewoners der omstreken gewoonlijk Roesten geheeten. Den ouden vorm van dezen gemeentenaam en ken ik niet, en bijgevolg en ben ik niet bij machte met volle zekerheid te kunnen oordeelen; maar ik vermoede dat dit Woesten hetzelfde woord is als Woestyn. Het woord Woestyn immers is het eenige waar de oude uitgang în, door het verspringen der stemzate, gebleven is; in al de andere woorden is deze uitgang en geworden, zooals in houten, gouden, zilveren, enz. De regelmatige vorm ware dan woesten. Dit Woesten dan, gesproken Oesten, zou met toevoeging der r van ter, in de spreekwijze ter Oestene, Roesten geworden zijn. Eene dergelijke vorming hebben wij in den steênaam Rijssel, uit (te)r IJssel. Dit IJssel is het latijnsche woord insula, met uitval der n voor s, z, gelijk in veister nevens venster, peizen nevens peinzen, enz.
b) Voor de scherplange o en ken ik maar twee woorden, waar de u wegvalt. Vooreerst doe ik bemerken dat er woorden zijn in het Westvlaamsch, waar de klinker, gevolgd van eene r, gerekt wordt, terwijl hij in het letterkundig Dietsch kort blijft, en andere waar hij kort blijft, terwijl hij in de letterkundige tale gerekt wordt. De gerekte o voor r is dan in sommige gevallen scherplang geworden (voor nader bescheed hierover, ziet Philolog. Bijdragen, Januari, 1892). Alzoo hebben wij in westelijk Westvlaanderen oord, met scherpe ô, in de plaats van woord, dat in de omstreken van Kortrijk word gesproken is. (Hetzelfde geldt voor antoorden = antwoorden); en omgekeerd in de omstreken van Kortrijk spreekt men oorme, insgelijks met scherpe ô, voor het elders heerschende worm.
Daar nevens de vormen zonder w, ook de vormen met w in gebruik zijn, is het verstaanbaar dat de w soms voorgevoegd wordt bij woorden met oe of oo beginnende. Alzoo hoort men in de
| |
| |
omstreken van Kortrijk dikwijls wook, en met klankverkorting wok, voor ook. Loquela, 1883, blz. 84, geeft woe voor hoe: alhoewel dit woord bij Kiliaen en Van der Schueren aangeteekend staat als behoorende tot de oostelijke grenzen van het dietschsprekende land, dat is in de nabijheid der duitsche stammen waar de w van dit woord (oudtijds hwô) ook bewaard is, toch mag het wel als zeker aanzien worden, dat het bij de Westvlamingen ontstaan is uit hoe (gesproken oe), met voorvoeging eener w. - Op deze wijze zou men kunnen de ‘raadselachtige’ w, van het middeldietsche woester voor oester (Van Helten, Middelnederlandsche Spraakleer, bl. 162) uitleggen; alsook de w van swoene nevens soene (ibid.), aangezien de verwante en oudere talen geenen vorm met ingaande sw aan en bieden. Zoo is het immers ook dat, in de middeleeuwen, de h, die reeds stom was, of bij de eenen gesproken, bij de anderen niet, gevoegd wierd bij woorden, waar zij niet toe en behoorde, en afgenomen bij andere, waar zij vereischt was.
In de verbinding kw, valt de w dikwijls weg in kwam, gesproken kam: dit en geschiedt niet volgens de klankwetten, maar klaarblijkelijk in navolging der w-looze vormen van het werkwoord komen. - Omgekeerd wordt de w, naar analogie der dietsche kw-vormen, soms ten onrechte ingeschreven; bij voorbeeld in kwaarte voor kaarte = fransch carte. Men hoort ook kwart en kart = fr. quart; kwartier en kartier = fr. quartier.
2o Verandering in m. Algemeen Westvlaamsch is me, voor we, wij. In Debo's Idioticon vinde ik nog mijnder = wijlder, wijlieder; mastelle, mostelte = wastelle, fr. gâteau (Loquela, 1888, hlz. 65) Loquela (ibid.) geeft ook aaie-mee (gehoord Gulleghem), als zijnde = aaie-wee; en daarenboven de volgende vormen, die waarschijnlijk moeten Westvlaamsch zijn, alhoewel dat daar niet uitdrukkelijk gezeid en wordt: meêr = weêr, sive, meeschoe = weeschoe
| |
| |
mengweeblad = wengbreeblad, mijdouw = wijdouw, maarschuwen = waarschuwen, moestynig = woestynig, Mostyn = Wostyn.
De w wordt m, wanneer de lippen niet alleenlijk tot op eene nauwe engte van elkander genaderd, maar volkomen gesloten worden, en terzelfder tijde het week gehemelte gezonken en daardoor aan den ademtocht eene opening door den neus gegeven wordt. Deze verandering schijnt klankwettelijk achter n, l, r (misschien ook achter j, zooals in aaie-mee = aaie-wee, aaj-wee). Vergelijkt het algemeen dietsche maar, uit ne ware, en ware, en de verder aan te geven voorbeelden van m uit w binnen de woorden. De vormen met uitgaande m uit w zijn weinig in gebruik (uitgenomen me = we), en het is wel mogelijk dat zij ontstaan zijn onder den invloed der gevallen, waar zij in de samenhangende rede, van eenen der voornoemde klanken voorgegaan waren; mogelijks ook zijn eenige dezer vormen alleenlijk in zulkdanige redeverbindingen ter oore gekomen, en door de zanters als zelfstandig bestaande woordgedaanten opgeteekend.
Me voor we is niet alleenlijk westvlaamsch, maar heerscht ook in vele streken van Zuid- en Noorddietschland, alsook in vele gewesten van Duitschland. De m zal hier wel haar ontstaan vooral te danken hebben aan den invloed der vormen van het enkelvoud mij, me. We, onder den vorm w, is nochtans bewaard in ja'w, gesproken jow, uit ja wij, en in den uitroep ga'w, gesproken gow, uit gaan wij! = fr. allons! Daar het onaaneemlijk is dat gow rechtstreeks uit gaan w' zou samengetrokken zijn, mogen wij redelijk veronderstellen dat de n van gaan, zooals voor eenen wrijfklank nog al dikwijls het geval is, en om reden dat in deze spreekwijze de vervoeging van het werkwoord aan het gevoel ontging, al vroeg zal weggevallen zijn. Het ondervragende gaan wij? fr. allons-nous? is regelmatig ga'me geworden.
| |
| |
3o. Verandering in b. - Dit gebeurt heel zelden. De voorbeelden die ik hier aanhaal komen uit Loquela, 1890, hlfz. 57, seq. Hier ook zou men kunnen aannemen dat de w tot b geworden is wanneer zij in de samenhangende rede achter l, r of n kwam (ziet verder voorbeelden in de samengestelde woorden). Alzoo zou men het ontstaan kunnen uitleggen van baarhedig = waarhedig, en van bel, be', of waar el als al gesproken wordt, bal, ba', in de plaats van wel. In bestelle = mastelle (wastelle en is bij De Bo niet gekend) be = we (gehoord te Denterghem, waar de tale meer Oostvlaamsch is) zal de b wel ontstaan zijn uit m, gelijk in beshanden = mishanden. In beerwolf = weerwolf vermoede ik eene volksetymologische vervorming, het woord in verband gebracht wordende met beer.
4o De ingaande wr wordt in Westvlaanderen overal gesproken als vr; alzoo wreed, wraak, enz., gesproken vreet, vrake, enz.
B. De w binnen samengegroeide woordvoegingen. - 1o Achter het voorvoegsel ver, gesproken vr, valt de w weg in verwonderd (doch niet algemeen), verworgen en verwoed. Dit laatste woord verandert de Poperinghe, wel door misverstand, in vergoed.
2o In samengestelde woorden, achter eenen medeklinker, gaat de w soms verloren; bij uitneminge verandert zij in b.
a) Wanneer, in samengestelde woorden, het tweede lid, met eene w beginnende, den klemtoon verloor, was de w achter eenen medeklinker, in het middeleeuwsch Dietsch reeds dikwijls weggevallen. Hetzelfde geldt reeds voor het Oudhoogduitsch. Alzoo hebben wij de eigennamen op -old en -olf uit -wald en -wolf, alsook den vorm Boudene als regelmatige voortzetting van een ouder Baldwini. Op gelijke wijze kan boekeet (Loquela, 1881, hlfz. 2) uit ƀoekweet(e verklaard worden. Daaruit misschien (h)eetekoeke. Doch weete, niet meer begrepen zijnde,
| |
| |
kan in dit woord, door misverstand, wel rechtstreeks door heete vervangen geweest zijn. Eene andere vervorming van dit woord weete hebben wij in Witten donderdag voor Weetendonderdag.
Nevens weêr = sive, geeft De Bo ook eêr, gesproken ēr. Misschien is de w hier ook weggebleven onder invloed der gevallen waar dit woord, in de samenhangende rede, achter eenen medeklinker kwam en onbeklemtoond was.
b) In het Hoogduitsch is de oudere w veranderd in b achter l en r; bij voorb. Schwalbe, Narbe, uit Middelhoogduitsch swalwe, narwe. Dit verschijnsel hebben wij in het Poperingsche winkelbare = winkelware (Loquela, 1885, hlz. 15). Loquela, 1890, hlfz. 58, geeft nog twee woorden, zonder aan te duiden of zij Westvlaamsch zijn; te weten errebette = erwete, erwt, en harrebarren = harrewarren. Te bemerken dat de e, als men een weinig ras spreekt, zelfs niet meer als onduidelijke overgangsklank uitgebracht wordt, maar teenemaal verloren gaat, zoodat de tonge van de r-stelling, rechtstreeks tot de w-, resp. b-stelling overgaat.
3o Achter eenen klinker is in het zuid-oostelijk deel van West-Vlaanderen de w veranderd in v, in de woorden ievers en nievers. Hier hebben wij de verandering van wr in vr. De Bo heeft ook ieuwers en nieuwers. In het westelijk gedeelte heeft men nouwers in de plaats van nievers; en ievers is er vervangen door etwaar. - De woorden vliebouter en vliewouter (Loquela, 1890, hlz. 58), waar overigens een of meer medeklinkers kunnen uitgevallen zijn, en zijn, peis ik, geen Westvlaamsche, en alleszins zijn beide gedaanten volksetymologische vervormingen.
C. De uitgaande w, dat is de w die kan op het einde van het woord komen, doch in werkelijkheid, daar deze woorden gewoonlijk in eenen verlengden vorm voorkomen, staat zij meest binnen het woord, gemeenlijk eene onbeklemtoonde lettergreep beginnende. Hier zullen terzelfder tijde eenige woorden aangehaald worden, waar zij nooit als uitgangsklank voorkomt.
| |
| |
Eene bemerking vooraf. In den strijd om het eenvormig afwerpen of behouden der w van de substantivische en adjectivische wa-stammen, is de zege in het Westvlaamsch niet altijd aan denzelfden kant gebleven als in de gewone geschreven tale. In het zuid-oosten van het westvlaamschsprekende deel van West-Vlaanderen en, zooals ik weet, ook in het middelgedeelte heeft men snee voor sneeuw; algemeen westvlaamsch is de w (natuurlijk met hare wisselgedaanten) in geluw; De Bo geeft nog scheluw (Loq. 1891, hlfz. 71, scheruwe), kaluw, paluw, valuw, waarvan ik nooit anders dan de w-looze weergade gehoord heb.
De w, waarvan hier sprake is, blijft onveranderd, of verandert, in sommige gevallen en volgens de streken, in m of in v, resp. f, of eindelijk valt weg.
1o Zwalme, gesproken zwolme, voor zwaluw, is, peis ik, algemeen westvlaamsch en fransch-vlaamsch. Zenuw verandert gewoonlijk in zeelm, zelme, zeerm, zerem, doch De Bo geeft ook zeelw, zeluw, zeerw, zeruw. In de omstreken van Kortrijk heeft men murme = murw. Bij De Bo vinde ik nog malm = maluw, meelme = meeluw, murm, pulm = peuluw. In al deze gevallen komt de w achter l, r, n. Een zonderlinge vorm is wenk-, wink- enz. brame, die bij De Bo aangehaald staat als fransch-vlaamsch, Veurn-Ambachtsch voor wenkbrauwe.
2. In westelijk, en ook, peis ik, in geheel noordelijk West-Vlaanderen, doch niet in de omstreken van Kortrijk en in het midden onzer gouwe, verandert deze w achter l en r in v, f. Alzoo hebben wij in het Westen gelf, gelve; merf, merve; verf, verve; terve, enz. nevens Kortrijksch geluwe, murme, varuwe, terwe, enz. Hoeverre dit verschijnsel, van den Westen weg, langs de Waalsche grenzen zuid-oostwaards verbreid is, en weet ik niet te zeggen; doch zekerlijk is het aan denzelfden invloed te danken dat wij Wervik of Werveke hebben in plaats van Werweke, uit Viroviacum, gesproken Wirowiacum.
| |
| |
Te Brugge is deze w, niet alleenlijk achter l, r, maar ook achter eenen klinker, veranderd in v, f; bij voorb. leef, leven; sneef, het sneeft; nief, nieve; enz. voor leeuw, leeuwen; sneeuw, het sneeuwt; nieuw, nieuwe; enz.
3. Achter u (= ü) kan de uitgaande w afvallen; bij voorb. u, gru, lu voor uw, gruw, ruw, luw uit lui. In de verbinding uw + klinker, kan de w uitvallen, of door j, als overgangsklank tusschen de twee klinkers vervangen worden; bij voorb. uwe, uë, uje; duwen, duën, dujen; spuwen, spuën, spujen; schuwen, schuën, schujen; enz. Omgekeerd kan de w, zoowel als de j, ingeschoven worden, als overgangsklank, tusschen ü en eenen volgenden klinker. Hier zijn menigvuldige voorbeelden waar eene oudere d tusschen twee klinkers weggevallen is. In het Kortrijksche spreekt men luwen, luwe, of lujen, luje; in het Westen meest luiden, luide (= lüden, lüde). (Door analogie is in ruide (= rüde), voor en nevens ruë, ruwe, eene d ingeschoven). De verwisseling van u, uj, uw heeft ook de w te wege gebracht in luw, nevens lu, luj, voor lui. Vergelijkt le Dialecte flamand de France, par D. Carnel, blz. 47.
In het Rouselaarsche komt het woord uil = vlinder, voor onder de vormen uwel en uigel. In uwel kan de w van oudtijds bewaard zijn; Oudhoogduitsch ûwila. Het zou ons te verre leiden, moesten wij onderzoeken of uigel, nevens duigen = duwen, spuigen = spuwen (Westvl, ui = ü) klankwettelijk ontstaan, of enkel analogievormen zijn.
Ten slotte geven wij nog eenige alleenstaande voorbeelden. In West-Vlaanderen hoort men veelvuldig daas, dat reeds middeleeuwsch dietsch is, nevens dwaas. Te Kortrijk heb ik dikwijls vierook gehoord voor wierook, klaarblijkelijk door het verband dat men meende te zien tusschen dit woord en vier = vuur. In Loquela, 1881, hlz. 20, staat suiven (gesproken süvn) aangeteekend als Veurnambachtsch, nevens het anders westelijk Westvlaamsch suwen = ophitsen.
A. Dassonville.
|
|