Indien onze twee voorbeelden in 't middeln. stonden iedereen zou zeggen: de twee voornaamw. en en er die er in komen zijn twee gedaanten van 't middelned. voornaamw. dat als volgt verbogen wordt:
Mann. |
Vrouw. |
Onz. |
Meerv. |
N. i |
|
et |
|
G. es, s |
ere, re, er |
es, s |
ere, re, en. |
D. em, en |
ere, re, er |
em, en |
|
A. ene, ne, en |
|
et |
|
Dat voornaamwoord bestaat ook in 't oudfr. en 't oudsaksensch; 't behoort tot den pronominalen stam i en 't heeft hoegenaamd geen uitstaans met het voornaamw. waarvan de meerv. genit. dier luidt.
Als die twee voorbeelden nu in de hedendaagsche friso-saksensche spreektaal te voorschijn komen, zal iemand aannemen dat den accus. en van den eenen kant tot hetzelfde voorn. blijvende behooren, de genit. er niet meer gelijk in de middeleeuwen den pronominalen stam i zal vertegenwoordigen om de vorm te worden van een ander voornaamwoord?
Jan Bols drukt in zijn werkje: Verschil in Uitspraak tusschen de Zuivere en Gemengde e en o op bladz. 2:
‘De klinkers e en o bestonden niet altijd in de Indo-Germaansche talen. Slechts a, i en u zijn oorspronkelijk; al de overige klinkers en tweeklanken zijn er wijzigingen van.
De e is eene wijziging van i, a of ai en de o van u, a of au.
Verder blijkt, dat de lange heldere of opene e's en o's, uit de enkelvoudige, oorspronkelijke a, i en u ontstaan, juist diegene zijn, waaraan algemeen, behalve natuurlijk in de twijfelachtige gevallen, de zoogenaamde zachtlange klank wordt toegekend; terwijl de ineengesmolten tweeklanken ai en au aan erkende scherplange e's en o's beantwoorden.’
Dat wordt nu geheel anders uitgelegd:
Het Oorgermaansch bezit o.a. de volgende vokalen: i, î, ù, û, è, eu, ê, a, ai, au, ô, um, un, ur, ul, ar, al.
Welnu de korte i en de korte e zijn in opene lettergrepen tot eene gerekte e bedegen; 't is deze die onze zachtlange e genoemd wordt.
De klank ai is eene lange e geworden en wordt bij ons de scherplange e geheeten.
De korte o is eene gerekte o geworden in opene lettergrepen: 't is onze zoogezegde zachtlange o.
Au wierd uitgeweerd voor w eene lange o: in onze spraakkunsten komt zij onder den naam van scherplange o.
Heute wird von Gebildeten in der Aussprache gar kein Unterschied mehr gemacht: alle sprechen gedehntes o, zegt J. Te Winkel in zijne Geschichte der Niederländische Sprache.
Hij leze het werkje van Jan Bols. (Gent, A. Siffer.)
Jul. Cl.