Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Uitgaven der Koninklijke commissie voor geschiedenis van Belgie.EEN lichaam dat, onder alle andere, zich, in Belgie, verdienstelijk maakt, is wel zeker de afdeeling der Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten te Brussel, welke zich met de geschiedenis onledig houdt en den naam draagt van Commission royale d'Histoire de Belgique. Althans, zoo voor de personen die er, sedert meer dan eene halve eeuw, deel van gemaakt hebben, of, op 't oogenblik, er nog deel van maken, voor de stoffen welke deze tot onderwerp hunner studien kozen, als voor den geest der meest bevredigende onpartijdigheid, welke zij, over 't algemeen, in de uitgave hunner werken aan den dag legden, is het alleszins en in de hoogste maat aller eerbied en dankbaarheid weerdig. Laten wij, een oogenblik, bij de geschiedenis van dit verwijlen: wij vermeenen dat het der lezers van Het Belfort niet onaangenaam zal zijn den naam dier onverpoosde wroeters - onvermoeibre ieveraars voor de gedenkstukken der geschiedenis van het Vaderland - welke er hunnen naam aan gaven, en de bijzonderste hunner werken, te kennen. | |
[pagina 318]
| |
Als wij het goed voor hebben, werd de koninklijke Commissie voor Geschiedenis, in spraak, tot het leven geroepen in 1827, dus nog onder het Hollandsch Bestuur. Tijdens de Omwenteling van 1830, welke de Noorderlijke en de Zuiderlijke Nederlanden van elkander scheidde, lag zij, althans voor wat hare werkzaamheden betreft, een tijdlang stil, doch hervatte deze weldra en met eenen nieuwen iever onder het spoedig daarop tot stand gekomen Belgisch Bewind welks gunst zij nimmer, sinds dien, welk ook de partij was die de teugels van dit in handen hield, verloor. Mede van de eersten die haar den roem van hunnen naam, geleerdheid en bedrijvigheid bijzetteden, waren Baron de Gerlache, eerste Voorzitter van het Belgisch Congres in 1831, die later zijn naam als geschiedschrijver vestigde door de uitgave in drij deelen zijner Histoire du Royaume des Pays-Bas depuis l'année 1830; Baron de Reiffenberg, die langen tijd een der kostelijkste perels harer ruim voorziene eerekroon was; Gachard die meer dan vijftig jaren lang in haren schoot zetelde en er de vruchtbaarste pen van mag geroemd worden; Mgr de Ram, die insgelijks verschillende boekdeelen in de wereld zond; J.J. de Smet, kanunnik van Sint Baafs te Gent, even gunstig als geschiedvorscher gekend; Dumortier, een der noestste werkers van zijnen tijd, doch wiens veelvuldige bezigheid op allerlei ander gebied hem niet veroorloofde, zich met den iever met welken hij het wel zou verlangd hebben, aan de werkzaamheden dezer toe te wijden en vader J.F. Willems, een der oorstichters, met kanunnik Jan David, onzer thans zoo machtig geworden Vlaamsche beweging, en andere. Van Baron de Gerlache, die, korts na hare herinrichting door het Belgisch Bestuur, voorzitter van genoemde Commissie werd, kennen wij, buiten zijne Geschiedenis der Nederlanden sinds het jaar 1830, welke hij op zijne eigene kosten uitgaf, slechts eenige, | |
[pagina 319]
| |
weinige talrijke bijdragen in de Bulletins de la Commission royale d'histoire. Zijne talrijke bezigheden, zooals staatsman en als rechter, zijn waarschijnlijk de bijzonderste rede waarom hij niet, even als zijne ambtgenoten der koninklijke Commissie, zijn naam aan de uitgave van het eene of andere gewrocht der oudheid verbond. 't Zelfde geldt voor den heer DuMortier, die in 1838, als lid der koninklijke Commissie voor Geschiedenis, den heer Warnkoenig had opgevolgd. Deze bracht eveneens weinig op het gebied, op welk wij ons bevinden, voort. In 1841 werd hij gelast met de uitgave van de Histoire des Troubles des Pays-Bas par Renon de France, van welke hij verschillende handschriften aan zijne medeleden der Academie deed kennen. Ongelukkiglijk, ses études, gelijk de heer Piot zegt, et ses publications concernant les sciences naturelles, ses travanx à la Chambre des Représentants, une activité fébrile dans la vie politique absorbèrent toute son existenceGa naar voetnoot(1), en beletteden hem den noodigen tijd te vinden om zich van de taak, hem opgedragen, te kwijten. Slechts onlangs, zooals men weet, werd deze door den heer Ch. Piot, algemeenen Rijksarchivaris sinds de dood van den heer Gachard, tot een goed einde gebracht. Gelijk van baron de Gerlache tellen wij slechts enkele mededeelingen van hem in de Bulletins de la Commission d'histoire. Anders is 't gesteld met Baron de Reiffenberg en Gachard. Baron de Reiffenberg, onverpoosde zwoeger als hij was, gaf verscheiden hoogst belangrijke werken in 't licht, niet alleen in de Commissie voor geschiedenis, maar ook in verschillende andere geleerde genootschappen van welke hij lid was. Onder andere in de Société des Bibliophiles liet de drij volgende | |
[pagina 320]
| |
werken verschijnen: in 1840 of 1841 een boekdeel in-4o der Correspondance de Marguérite de Parme ei de Philippe II avec les interrogatoires du comte d'Egmont; een tijd nadien zijn Lettres de Malineus sur la vie intérieure de Charles-Quint en in 1843 twee boekdeelen getiteld: Nouveaux souvenirs d'Allemagne. Door het Hollands Bestuur aangeduid om deel te maken der onlangs gestichte Commissie voor Geschiedenis, zond hij, voor de Omwenteling van 1830, de twee volgende gewrochten de wereld in: zijn Histoire de l'ordre de la Toison d'or, depuis son origine jusqu'à la cessation des chapitres généraux, een boekdeel in-4o met atlas en platen, en Thymo's Historia Brabantiae diplomatica, in-8o. Na evengenoemde Omwenteling was hij nog moediger op de bres. Sinds danken wij hem, in 1844, het eerste boekdeel van 't groot werk: Monuments pour servir à l'histoire des Provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg, behelzende een deel der Charters van Namen en Henegouw (in-4o CXVIII - 804 bl.); in 1846, het vierde boekdeel van het zelfde werk met den bijzonderen titel van Légendes historiques et poétiques, - Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon.... un travail et des documents des croisades, in-4o (CLXXXV - 448 bl.); nog het zelfde jaar, het vijfde boekdeel van de meer genoemde verzameling, bevattende de voortzetting van Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon, in-4o (CLXXXI - 592 bl.); in 1847 het zevende boekdeel: Gilles de Chin. - Histoires et Chroniques. - Diverses chroniques monastiques, in-4o (CXXVI - 688 bl.) en, in 1848, het achtste en laatste: Autres chroniques monastiques du Namurois et du Hainaut. Vóór nog echter hij met zijn Monuments pour servir à l'histoire des Provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg aanvang nam, had hij reeds, in 1836, de wetenschap met eene andere uitgebreide kronijk, de Chronique rimée de Philippe de Mouskes, | |
[pagina 321]
| |
- niet minder dan twee en twintig honderd bladzijden in-4o beslaande - verrijkt. Voegt men hierbij dat hij zich inmiddels nog het genoegen en den tijd wist te verschaffen eene Geschiedenis van HenegouwGa naar voetnoot(1) in drij boekdeelen klein in-8o te schrijven voor de Bibliothèque Nationale, door den Brusselschen drukker Jamar, onder 't toezicht van het gouvernement uitgegeven, zal men bekennen dat, zooals het H. Schrift op zekere plaats zegt, ‘hij zijn brood niet in ledigheid heeft geëten’, noch ook dat hij veel rekening voor zijn verloren tijd zal moeten geven hebben. Hoe groot echter ook de bedrijvigheid van den heer de Reiffenberg was en hoe belangrijk het getal en de soort zijner uitgaven, nog verre staat hij, èn onder het een èn het ander opzicht, achter den heer Gachard, bijna vijftig jaren schrijver of schatbewaarder-schrijver van bewuste koninklijke Commissie. Men behoeft slechts een weinig de vier reeksen der verslagen aan de zittingen van evengenoemde Commissie gewijd, te doorbladeren, om zich een klein gedacht van de ongeloofelijke werkzaamheid van dien onverpoosden en onvermoeibren zoeker te vormen. Geen boekerij, geen archief is in de wereld, althans in Europa, dat hem op de eene of andere wijze zijnen tol niet heeft betaald. Zoo zien wij hem b.v. beurtelings naar Rijsel, naar Parijs, naar Dijon, naar de Archieven van Simancas, naar Madrid, naar Boulogne, naar Venetie, naar Rome, naar Napels, Weenen, Frankfort, Munchen, Berlijn enz., enz. gezonden worden. En wat al schatten bracht hij telkens uit al die heiligdommen der geschiedenis mede!.... Met recht, ja, mag de koninklijke Commissie voor Geschiedenis en niet alleen deze, maar geheel Belgie, fier zijn op dien grooten man, die niet slechts hier ten lande, maar | |
[pagina 322]
| |
gansch Europa door, als een der eerste, tevens als een der meest gewetensvolle en onpartijdigste geschiedkenners geeerd en geprezen wordt. - Voor wat de geschiedenis der XVIe eeuw, in 't bijzonder, betreft - buiten kijf, 't belangrijkst tijdvak der geschiedenis van ons Vaderland - is hij ontegenzeggelijk degene die met Baron Kervyn de Lettenhove en den huidigen algemeenen Rijksarchivaris, de meeste zegeteekenen aan zijnen triomfwagen hechtte, ja, om rede dat hij de eerste ontginner derzelve was en zijne nazaten in menig geval den weg wees, welken zij anders misschien nooit gevonden hadden, tusschen beide de eereplaats verdient. Ten bewijze: laten wij den titel van een aantal zijner werken afschrijven. - Aan het hoofd dezer komen natuurlijk zijne drij bijzonderste, voor welke alleen hem de geschiedeniswetenschap eeuwigen dank verschuldigd is, en die - met de Correspondance du Cardinal de Granvelle, gedeeltelijk door den heer Edmond Poullet zaliger en gedeeltelijk door den heer Charles Piot uitgegeven, meteen als de Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre sous le règne de Philippe II, door Baron Kervyn de Lettenhove bezorgd - volmondig, als standaardwerken voor de geschiedenis der Nederlanden onder den zoon van Karel-Keizer mogen geroemd worden. 't Zijn zijn Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas, in-4o; zijn Correspondance de Guillaume le Taciturne, Prince d'Orange, in-8o en zijne Correspondance de Marguérite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II, in-4o. Van de eerste verzameling, welke de briefwisseling van Philips II inhoudt, verschenen zes lijvige boekdeelen, 't eerste in 1848, 't tweede in 1851, het derde in 1858, 't vierde in 1861, het vijfde in 1879 en het zesde en laatste over een klein tiental jaren: die zes boekdeelen, welke duizende stukken of den korten inhoud er van bevatten, verre weg voor 't grootste gedeelte van Philips II uitgaande | |
[pagina 323]
| |
of tot hem gericht, zijn onbetwist de kostelijkste goudmijn, in zake van bronnenstudie, over welke wij ons voor de geschiedenis der lange en rampvolle regeering van meer gemelden Spaanschen Vorst in onze gewesten verheugen. De Inleiding welke de gevierde schrijver aan het hoofd van het eerste der aangeduide boekdeelen plaatste, moet door eenieder, die ze las, als een meesterstuk in zijnen aard geloofd worden en verhoogt, zoo mogelijk, nog de weerde van het geheel. De tweede verzameling bestaat insgelijks uit zes boekdeelen, opvolgentlijk in 1850, 1851, 1854, 1856 en 1857, dus schier gelijktijdig met de 3 eerste in-quartos van de Correspondentie van Philips II, van de pers gekomen. De inhoud dezer, telkens door eene uitgebreide Inleiding voorafgegaan, de bijzonderste gebeurtenissen in het Corpus aangeroerd, toelichtend, is insgelijks van de hoogste weerde, voornamelijk tot de karakterkennis van den Zwijger, die, iedereen weet het, een der voornaamste bijzondere oorzaken van de beroerten dier tijden in ons Vaderland was. Wie de brieven in deze vervat, van den Zwijger komend, op zijn toedoen geschreven of aan hem gestuurd, de Correspondance de Philippe II, die van Margareta van Oostenrijk en de Archives de la Maison d'Orange van Groen van Pinsterer, in een waren geest van onpartijdigheid en onvooringenomenheid, zooals het allen gewetensvollen geschiedschrijver betaamt, leest, kent Willem van Nassau, Prins van Orange, om zoo te zeggen, als van binnen en buiten. Eindelijk het eerste deel van de Briefwisseling van Margareta liet Gachard drukken in 1867, het tweede in 1870 en het derde in 1881. Deze begrijpt de bijzonderste brieven van de landvoogdes der Nederlanden aan haren broeder, den koning van Spanje, Philips II en vice-versa, tijdens het bestuur der eerste in de landen van ‘herwaerts overe’, beginnende met den 14e Augusti 1559 en eindigende den 3e Fe- | |
[pagina 324]
| |
bruari 1565. Even als beide voorgaande verdient zij den hoogsten lof en verspreidt zij het klaarste licht over den tijd tusschen de twee pas genoemde datums verloopen - zeker 't minst belangrijke niet dier eeuw. Menige dwaling betrekkelijk den oorsprong der beroerten welke dit tijdvak zoo berucht maakten bij het nageslacht en de tijdgenooten ervan zoo onnoemlijk deden lijden, kreeg er den genadeslag door. Behalve deze groote werken schonk de beroemde man en eerlijke geschiedschrijver bij uitmuntenheid er nog eene geheel reeks andere aan de wetenschap, voor welke hij tot zijn laatsten ademtocht in het strijdperk bleef. Wij laten de meest belangrijke ervan, zooveel mogelijk volgens de orde van den tijd dat zij het licht zagen, volgen. In 1830 liet hij een bundel in-8o drukken, geheeten Analectes Belgiques ou recueil de pièces inédites, mémoires, notices, faits et anecdotes concernant l'histoire des Pays-Bas; en in 1833, 1834 en 1835 eene Collection de documents inédits concernant l'histoire de la Belgique (drij boekdeelen in-8o). De inleidingen welke hij op de aanvraag van het toenmalig Bestuur, bezig zijnde met het stemmen der Provincie- en gemeentewetten, aan het hoofd van den 1en en 3en bundel van dit tweede werk schreef zijn eene bondige en puike geschiedenis van het Provincie- en gemeentebestuurstelsel in de Nederlanden voor de Fransche Overweldiging en onmisbaar voor allen die dezen tak van het politiek beheer onzer streken van af Philips II tot 1792 of 1794 willen kennen. In 1834 nog gaf hij een ander boekdeel uit, den naam dragend van Documents politiques et diplomatiques sur la Révolution Belge de 1790; in 1838 en 1839 twee in-octavos: Documents inédits concernant les troubles de la Belgique sous le règne de l'empereur Charles VI, met eene uitgebreide voorrede over de samenstelling der magistraten en het politiek bestuur | |
[pagina 325]
| |
in Brabant, voornamelijk der vier hoofdsteden van dit gewest; in 1841 en 1843, twee uitgebreide Verslagen over de Archiven der oude Rekenkamer van Vlaanderen te Rijsel en der boekerijen van Dijon en Parijs; in 1846 een boekdeel in-4o getiteld Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint, suivie de trois cent trente documents inédits sur cet évènement; in 1849 een in-quarto: Actes des Etats-généraux en 1600; in 1850, de Correspondance du duc d'Albe sur l'invasion du comte Louis de Nassau en Frise en 1568, in-8o; in 1851 eene reeks Lettres écrites par les souverains des Pays-Bas aux Etats de ces provinces depuis Philippe II jusqu'à François II; nog het zelfde jaar, het eerste en in 1852 het tweede boekdeel zijner Lettres inédites de Maximilien duc d'Autriche... sur les affaires des Pays-Bas; insgelijks in 1852 een Notice historique et descriptivë des Archives de la ville de Gand, in-4o; in 1853 en 1866 de verzameling des Actes des Etats-généraux en 1632 (2 deelen in-4o); in 1854 en 1855 drij in-8os met name Retraite et mort de Charles-Quint au monastère de St Yuste; nog al in 1855 een in-8o behelzende de Relations đes ambassadeurs vénitiens sur Charles-Quint et Philippe II; in 1856, het eerste, in 1859 het tweede, in 1863 het derde en in 1867 het vierde deel zijner Analectes historiques en in 1859 zijne Correspondance de Charles-Quint et d'Adrien VI. In 1860 ving hij de uitgave in folio aan van een Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, loopende van 1700 tot 1794. Vier deelen verschenen hiervan door zijne zorg, het eerste in 1860, 't tweede in 1866, 't derde in 1873 en 't vierde in 1874. In 1861 en 1866 liet hij twee bundels der Actes des Etats-Généraux en 1576-1585 (in-8o) het licht zien. In 1863 leverde hij Don Carlos et Philippe II, twee deelen in-8o; in 1865, Trois années de l'histoire de Charles-Quint, d'après les dépêches de l'Ambassadeur vénitien Bernardo Navagero; in 1874 en 1876 twee deelen | |
[pagina 326]
| |
in-4o eener verzameling getiteld: Collection des voyages des souverains des Pays-Bas, later door den heer Ch. Piot voortgezet. Eindelijk zijne laatst verschenen werken, buiten die welke wij reeds gemeld hebben voor dit tijdstip, zijn: Les Bibliothèques de Madrid et de l'Escurial. Notices et extraits des manuscrits qui concernent l'histoire de la Belgique, (boekd. in-4o) in 1876 van de pers gekomen; een zelfde werk nog, in 1877 gedrukt over 't Bibliothèque Nationale van Parijs insgelijks in-4o (twee deelen); zijne Histoire de la Belgique au commencement du XVIIIe siècle, in-8o (1880); en, om de kroon op 't werk te zetten, eene onafzienbre rei mededeelingen van allen aard en over alle tijdstippen der Vaderlandsche Historie in de Bulletins de la Commission royale d'Histoire de Belgique. Trekken wij het getal dier boekdeelen samen, dan hebben wij zoo maar iets of wat van 4 boekdeelen in-folio, 17 boekdeelen in-4o en 25 boekdeelen in-8o, zonder van zijne mededeelingen in de Bulletins de la Commission d'Histoire of de andere werken welke wij vergeten hebben of niet kennen, te spreken. En Nota bene: al die werken zijn van 't hoogst wetenschappelijk belang; vele ervan putten de stof welke zij tot voorwerp hebben, om zoo te zeggen, uit. Vergeten wij tevens niet dat niemand misschien, in Belgie, gedurende de XIXe eeuw met minder onbaatzuchtigheid en met meer onpartijdigheid, zoo voor of tegen wie of wat ook, de geschiedenis beoefende en men zal, denken wij, onbeschroomd de verklaring beamen dat, zooniet de grootste, hij toch zeker een der grootste en der roemrijkste geschiedschrijvers onzer eeuw, niet enkel van ons klein Belgie, maar van geheel Europa, is. Oh! mochten immer allen die zijne talenten bezitten zijn voorbeeld volgen! Hoe verschillend zouden in de meeste gevallen de uitspraken der geschiedenis wezen! Wat anders glanzend als tegenwoordig zou de gloriezon van ons | |
[pagina 327]
| |
roemrijk verleden voor het oog der verrukte wereld schitteren! Maar laten wij, om ons niet te lang bij dien reus op te houden, met de lettervruchten der drij overige leden der koninklijke Commissie, boven vermeld, kennis maken: met die van Mgr de Ram, van kanunnik de Smet en vader Willems. De eerste schonk ons buiten een aantal belangrijke mededeelingen in de Verslagen van de zittingen der Commissie, in 1844, in-4o een boekdeel Documents relatifs aux troubles du Pays de Liège sous les princesévêques Louis de Bourbon et Jean de Hornes (XXVI - 964 bl.); van 1854 tot 1857 in vier zwaar boekdeelen, de hooggeschatte en zaakrijke Chronica nobilissimorum ducum Lotharingiae et Braƀantioe ac regum Francorum, van Edmond de Dynter; in 1861, twee boekdeelen van het zelfde formaat, getiteld Joannis Molani Historioe Lovanienscum libri XIV, en in 1856, een Synopsis actorum ecclesiae Antverpiensis et ejusdum dioeceseos status hierarchicus ab episcopatus erectione usque ad ipsius suppressionem;Ga naar voetnoot(1) - van den tweeden verkregen wij een aanzienlijk getal bijdragen over verschillende zaken in de Bulletins de la Commission d'Histoire; een Corpus Chronicorum Flandrioe, vier boekdeelen in-4o, van welke het eerste gedrukt werd, in 1837 (LIX - 734 bl.), het tweede in 1841 (VII, - 1008 bl.), het derde in 1856 (IV, - 742 bl.), 't vierde in 1865; eindelijk het tweede boekdeel van Reiffenbergs Monuments pour servir à l'histoire des Provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg, met name Cartulaire de Cambrai; - ten slotte, Jan Frans Willems als lid der Koninklijke Commis- | |
[pagina 328]
| |
sie in spraak leverde, in 1836, de Rijm-Kronijk van Jan van Heelu (in-4o, LXXIX - 611 bl.)Ga naar voetnoot(1) en, in 1839, het eerste deel (LXIX - 904 bl. in-4o) en in 1843 (XII - 780 bl.) in-4o het tweede deel der Brabantsche Yeesten of Rijmkronijk van Braband door Jan De Klerk van Antwerpen. In de plaats van de heeren de Reiffenberg en J. Fr. Willems kwamen, vermeenen wij, de heeren J.H. Bormans en Adolph Borgnet. J.H. Bormans gaf, als lid der koninklijke Commissie, bij ons weten, slechts een boekdeel, namelijk het derde van de Brabantsche Yeesten, door zijn voorzaat J. Fr. Willems begonnen. Van Adolf Borgnet ontvingen wij drij kronijken: 1o in 1854 de voortzetting van de Reiffenbergs Chevalier au Cygne de Godefroid de Bouillon; 2o in 1861, de Chronique de Jean de Stavelot; 3o de Chronique de Jean d'Oultremeuse, Ie, IIe, IIIe en Ve deel, van de pers gekomen in 1864, 1869, 1873 en 1867.
In 1877, als ons geheugen goed is, vierde de Koninklijke Commissie voor geschiedenis het gouden jubelfeest van haar bestaan. Korts nadien, in 1880, telde zij nog enkel van de bovengenoemde geleerden den heer Gachard onder hare levende leden. Althans ziehier hoe dit hooggeeerd en hoogstgeleerd lichaam alstoen was saamgesteld. Was voorzitter baron Kervyn de Lettenhove; schatbewaarder-geheimschrijver de heer Gachard; waren leden: de heer Alphons Wauters, die Gachard, na dezes dood, in de hoedanigheid van schatbewaarder-geheimschrijver opvolgde; de heer Stanislas Bormans; de heer Edmond Poullet, leeraar aan de Hoogeschool van Leuven; de heer Charles Piot, die Gachard | |
[pagina 329]
| |
als algemeenen Rijksarchivaris verving en de heer Leopold Devillers, bewaarder der Staatsarchiven te Bergen; bijgevoegd lid, de heer Gilliodts-Van Severen, archivaris der stad Brugge. Uit de vruchten van hunnen arbeid, aanstonds op te noemen, zal blijken dat zij, voor deze, noch voor wat bedrijvigheid, keuze der stoffen of wat ook, onder 't zelfde welk opzicht, moet achteruit staan, ja, haar, zoo mogelijk, in zekeren zin, nog overtreft. Trachten wij zulks te bewijzen. Vooreerst, wie en wat was de heer baron Kervyn de Lettenhove? Kervyn de Lettenhove, in 1817, te Sinte-Michiel in West-Vlaanderen geboren, lid der Belgische en verschillende uitlandsche Academiën, Volksvertegenwoordiger gedurende lange jaren voor het arrondissement Eekloo en Minister van Binnenlandsche Zaken van 1870 tot 1871, tijdens het bestuur van den heer baron d'Anethan, was, buiten kijf, met den heer Gachard, de grootste en meest gevierde geschiedkundige van Belgie in den loop dezer eeuw. Verwonderd en als onthutst staat men tegenover de schier ongelooflijke bedrijvigheid van dien beroemden man. Als Volksvertegenwoordiger toch, die aan al de bijzonderste discussies welke er in de Kamers voorvielen deelnam, en bijzonder als Minister van het zoo belangrijk deel van 't Vaderlands bestuur, aan 't hoofd van welk hij van 1870 tot 1871 stond, moest hij noodzakelijk een aanzienlijk deel van zijnen tijd aan zijne geliefkoosde studie der geschiedenis onttrekken; 't zelfde moest hij doen als lid van verscheidene wetenschappelijke, letterkundige en andere genootschappen, tusschen welke hij zijne werkzaamheid moest verdeelen; dit nogthans niet tegenstaande, wist hij, en als lid onzer Koninklijke Commissie voor geschiedenis en als bijzondere schrijver, de gelegenheid en den tijd te vinden zijnen naam te hechten aan een aantal hoogstgeroemde | |
[pagina 330]
| |
geschiedkundige gewrochten, van welke meer dan een een geheelen omkeer in de beoordeeling der gebeurtenissen en instellingen die hij behandelde, teweeg bracht, en de eer der bekroning zoo in Belgie als bij onze zuiderburen genoot. Ontegensprekelijke bewijzen hiervan zijn zijne Histoire de Flandre, zes boekdeel in-8o, die viermaal in 't Fransch en ook in 't Vlaamsch werd uitgegeven, zijne Commentaires de Charles Quint, zijn Etude sur Froissart, in twee boekdeelen in-8o, in 1877 door de Fransche Academie, op een verslag van den heer Villemain, een der grootste letterkundige beroemdheden van Frankrijk dezer eeuw, bekroond, en zijn groot werk Les Huguenots et les Gueux, van 1880 tot 1885, insgelijks in zes dikke boekdeelen, bij Beyaert-Storie te Brugge, verschenen, welk den laatsten grooten prijs van het Institut de France behaalde. Vooral echter als lid der Koninklijke Commissie voor geschiedenis, was het dat hij zich voor het nageslacht zoowel als voor zijne tijdgenoten verdienstelijk maakte. Hier zijn zijne diensten zoo groot dat zij door die van niemand anders - die van zijn beroemd medelid den heer Gachard misschien alleen uitgenomen - overtroffen worden. Zien wij liever de lange reeks boekdeelen welke hij in deze hoedanigheid aan de dankbare wetenschap schonk. Aan 't hoofd dezer schitteren de vijf en twintig in quartos der Chroniques de Froissart, welke in 1878 de eer eener hekelende discussie in de Kamer van Volksvertegenwoordigers van wege den heer Jottrand, toenmaals afgeveerdigden voor de hoofdstad, genoten, doch niettemin den hoogsten lof van een lid der 40 Onsterfelijken, van den heer Desnoyers van het Instituut van Frankrijk en al de voornaamste geschiedkenners in twee landen waar Froissart geleefd en geschreven had, wegdroegen. Volgen drij boekdeelen in quarto: Chroniques relatives à l'histoire de la Belgique sous les ducs de Bourgogne, door Kervyn | |
[pagina 331]
| |
in 1870, in 1873 en in 1876, bezorgd. Ook om dit werk verwierf hij onbewimpeld, de vleiendste gelukwenschingen van al degene die zich, zonder aanzien van denkwijze, met geschiedenis bezig houden. Na deze komt het Codex Dunensis sive diplomatum et chartarum medii oevi amplissima collectio, dat hij in 1875 in 't licht gaf en met uitgebreide aanteekeningen versierde. Daarna prijken twee volumen getiteld Istore et chroniques de Flandre en een andere: Documents relatifs à l'histoire du XVI siècle, alle drij als de vorige in-4o, gedrukt in 1879, 1880 en 1883; eindelijk tien boekdeelen der Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre sous le règne de Philippe II, een werk van zulke gehalte en zooveel innerlijke weerde voor de beroerten der XVI eeuw, dat het onbetwist met het Correspondance de Philippe II en de Correspondance du cardinal de Granvelle op eene lijn mag geplaatst worden, en dat, al had hij nooit iets anders voortgebracht, bekwaam zou geweest zijn, hem wereldberoemd te maken. Vijftien boekdeelen, door hem als bijzondere schrijver uitgegeven, vijf en twintig van Froissarts kronijken, en achttien in-quartos even vermeld, dat maakt samen acht en vijftig! En misschien hebben we ze nog alle niet genoemd!... Of het voor zijnen iever, zijnen vlijt, zijne onverpoosde werkzaamheid getuigt! en of hij onzen dank, dien van al zijne landgenoten, verdient! Doch daar treedt een andere reus te voorschijn! De geachte schrijver neme ons de vergelijking niet ten kwade: 't is de heer Alphonse Wauters, sinds de dood van den heer Gachard, schatbewaardergeheimschrijver der Koninklijke Commissie. Eveneens bezitten wij verschillende en der voortreffelijkste werken van zijne hand. Onder andere, wie kent het groot en puik werk Histoire de Bruxelles et de ses environs niet, welk hij met den heer Alex. Henne, schrijver van de Geschiedenis van Keizer Karel, | |
[pagina 332]
| |
uitgaf?Ga naar voetnoot(1) Zoo er ooit eene onuitputtelijke bron, niet alleen voor Brussel en omstreken maar voor geheel het Belgisch vaderland bestond, is het wel onbedongen deze. En zijne geschiedenis betrekkelijk de opkomst en de uitbreiding der gemeentevrijheden: Les libertés communales, essai sur leur origine et leurs premiers développements en Belgique, dans le Nord de la France et sur les bords du Rhin, in 1878, aan 't licht gekomen! Is het het eenigst grondig werk niet welk over die stof in België bestaat, zoo is het toch zeker het grondigstGa naar voetnoot(2). Wat echter gezegd van zijn Table chronologique des chartes et diplômes imprimés concernant l'histoire de la Belgique, van welk de zes eerste boekdeelen van 1868 tot 1884, het zevende, in twee deelen, in 1885 en 1889 verschenen en het achtste onder pers ligt? Ziehier het antwoord welk de heer Poullet, iemand voorzeker wiens oordeel niemand die zijne kennis op geschiedkundig gebied kent, zal wraken, op deze vraag in de Februari-aflevering van 1879 der Revue Catholique gaf! Sprekende over het evengemeld werk in twee boekdeelen, Les Libertés communales, zegt hij: ‘Cet ouvrage a obtenu le grand prix royal, fondé par Sa Majesté Léopold II et décerné par un jury dont le rapporteur était M. Faider. En remuant une des questions fondamentales de notre histoire, l'écrivain (de heer Alph. Wauters) s'est montré par une érudition du meilleur aloi et par de vastes connaissances, à la hauteur du sujet qu'il abordait et qu'il grandissait jusqu'à y comprendre presque tout le mouvement social du XIIIe ou XIVe siècle. On retrouve dans ses deux volumes ('t volgende staat vooral op 's mans Table chrono- | |
[pagina 333]
| |
logique enz.) l'homme, peut-être, unique en Belgique, qui a lu et résumé tous les documents et toutes les chartes concernant l'histoire du pays, pour construire la Table chronologique, éditée sous les auspices de la Commission royale d'histoire, table qui est devenue le vade-mecum de tous ceux qui veulent étudier, pièces en mains, notre passé national!’ Behoeven wij er iets bij te voegen, om de weerde dier twee gewrochten, de vrucht van een leven zwoegens en nacht-brakens, te doen vatten?... Wij vermeenen van neen! De getuigenis van een man als de betreurde Leuvensche Hoogleeraar ten opzichte van den heer Wauters, die dezes gedachten noch op godsdienstig noch op staatkundig gebied deelde, is meer dan afdoende. Niettemin laten wij hem nog een stond aan 't woord. Na den hooggeachten en eerlijken opsteller van genoemde Table chronologique den bovengemelden en alleszins verdienden lof toegezwaaid te hebben, stelt hij zich op zijne beurt de vraag: ‘Toutes ses appréciations générales ferontelles loi?’ En zijn antwoord luidt: ‘Ici nous disons non: et nous faisons des réserves formelles pour ce qui touche aux rapports de l'Eglise et de l'Etat et à certaines manifestations de l'Eglise. Que l'on ne se méprenne pas, au surplus, sur notre pensée. On ne trouve dans l'oeuvre de M. Wauters ni dénigrement systématique, ni édition nouvelle de calomnies contre le catholicisme. L'action chrétienne et les actes de la papauté, des grands-moines et des grands-évêques sont même souvent nettement dessinés. Mais nos réserves portent sur un ensemble de vues, d'impressions, de tendances et de sentiments qui apparaissent ça et là et qui prouvent que M. Wauters ne juge pas les faits au point de vue des principes éternels du catholicisme. Au fond nous appliquerons volontiers à M. Wauters une pensée que feu le Cardinal Wiseman exprimait dans un langage magnifique. L'Eglise est comme une cathé- | |
[pagina 334]
| |
drale gothique aux vitraux splendides; on peut de l'extérieur deviner l'ensemble de ses proportions, on ne peut, que de l'intérieur de ses nefs, saisir l'harmonie complète de ses lignes et de ses couleurs. Si, avec ses talents, ses connaissances et son érudition énorme, nous insistons sur le mot, l'écrivain entrait dans l'Eglise, bien des choses changeraient d'aspect pour luiGa naar voetnoot(1).’ Hoogst dankbaar ook zijn wij den heer Stanislas Bormans, der Hoogeschool van Luik, voorzitter der koninklijke Commissie, sinds de dood van den heer Kervyn de Lettenhove, voor de diensten, welke hij door zijne uitgaven aan de wetenschap bewees. Alhoewel nog zoo talrijk niet als die van zijn voorzaat op den voorzitterstoel, ook niet als die van den heer Wauters en andere zijner hooggeachte medeleden, zijn zij allerbelangrijkst, inzonderheid voor de geschiedenis van het gewest in welke hij verblijft. Althans in 1877 en 1880 leverde hij het vierde en vijfde boekdeel van de Chronique de Jean d'Oultremeuse, door den heer Adolf Borgnet begonnen en in 1887 eene lijvige inleiding en uitgebreide inhoudstafel van het zelve; in 1886 een boekdeel genaamd: Mémoire du Légat Onufrius sur les affaires de Liége (1468); en in 1887, op dezelfde wijze als voor de Chronique de Jean d'Oultremeuse, een uitvoerige inhoudstafel en aanteekeningen op de Chronique de Jean de Stavelot. Eindelijk volgens een der laatst verschenen afleveringen van het Bulletin de la Commission royale d'histoire meldt, heeft hij op 't oogenblik een Cartulaire de l'Eglise de St-Lambert de Liége op touw dat eerlang zal van de pers komen. Edmond Poullet in 't midden zijner loopbaan, | |
[pagina 335]
| |
welke zooveel voor de geschiedenis beloofde, door de onverbiddelijke dood, aan de wetenschap en de liefde zijner familie ontrukt, was, zooals wij reeds zegden, Hoogleeraar te Leuven. Even als zijne medeleden der koninklijke Commissie voor Geschiedenis was hij een nooit vermoeide arbeider. Vooraleer tot de Commissie voor Geschiedenis te behooren schreef hij de twee volgende memories, welke beide de eer hadden door de Academie met goud bekroond te worden, de eerste getiteld: Mémoire sur l'Ancienne Constitution Brabançonne, de tweede: Histoire du droit pénal dans le duché de Brabant, depuis l'avènement de Charles-Quint jusqu'à... la fin du XVIIIe siècle. Als lid derzelve werd hij, in 1875, door zijne medeleden met de vereerende taak gelast de briefwisseling van den beroemden kardinaal de Granvelle uit te geven. Met de hem gewoone gewetensvolheid ging hij onverwijld zijne nieuwe en zooveel belovende taak aan. Ongelukkiglijk, de nijdige dood, die jongen zoowel als ouden wegmaait, liet hem de gelegenheid niet deze te voltrekken. God riep hem tot zich, toen hij nog amper het vierde boekdeel zijner verzameling had in 't licht gegeven. De heer Charles Piot, algemeene rijksarchivaris, zette de uitgave dezer voort. Wij vermeenen ons niet te bedriegen als wij zeggen dat de Correspondance du Cardinal de Granvelle, vervolg der Fransche uitgave Papiers d'Etat du Cardinal de Granvelle verschenen in de groote Collection des documents inédits sur l'histoire de France, naast de Correspondance de Philippe II van Gachard en de Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre sous Philippe II van Kervyn de Lettenhove, de kostelijkste en de zaakrijkste bronnenverzameling is die wij voor de regeering van Philips II in de Nederlanden bezitten. Schier geen feit, geene gebeurtenis tot dit tijdvak behoorend, namelijk van 1563, toen Granvelle Brussel | |
[pagina 336]
| |
verlietGa naar voetnoot(1), tot 1583, viel er voor dat er niet in besproken en herbesproken wordt, en onder al zijne opzichten beschouwd. Negen zware boekdeelen in 4o liggen er reeds van voor ons, de vier eerste in 1878, 1880, 1881 en 1884, door den heer Poullet zaliger uitgegeven, en de vijf laatste in 1886, 1887, 1889, 1890 en 1892 door den heer Ch. Piot. Het tiende ervan, meldt ons de buitenbladzijde van het onlangs geschreven negende boekdeel, ligt onder druk en zal binnen kort, insgelijks onder het toezicht en door de zorgen van den heer Piot, het licht zien. Verschillende andere en niet der minst rijke perels hechtte de geleerde algemeene Rijksarchivaris van Brussel aan de kroon der koninklijke Geschiedeniscommissie. Dezelfde, nimmer een oogenblik talmende werkzaamheid, die wij met zooveel recht bij de heeren Gachard, Kervyn de Lettenhove en Wauters bewonderden, bespeuren wij in hem. Zoo leverde hij ons, buiten de werken die hij in zijn eigen naam en op eigen kosten schreef, voor de Geschiedeniscommissie, in 1870, het eerste en, in 1875, het tweede boekdeel van zijn Cartulaire de l'abbaye de Saint Trond; in 1879 een in 4o Chroniques de Brabant et de Flandre (in 't Vlaamsch); in 1880, met Gachard, het derde en, in 1882, alleen, 't vierde boekdeel eener Collection des voyages des souverains des Pays-Bas; in 1886, 1887, 1889, 1890 en 1892, gelijk wij daar aanstonds gezien hebben, de vijf laatste boekdeelen van de Correspondance du Cardinal de Granvelle; nog in 1886, 1889 en 1891, de drij boekdeelen van de Histoire des Troubles des Pays-Bas, par Renon de France, en op 't oogenblik dat wij deze regels schrijven (alsof hij geroepen was al de onvolledigde werken zijner ambtsbroeders te voltrekken) houdt hij | |
[pagina 337]
| |
zich onledig met het drukken van twee in-quartos te gelijk: het tiende deel der Correspondance de Granvelle en het elfde der Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre sous Philippe II!... Dat maakt zoo wat 15 boekdeelen in 4o, alle zes, zeven, acht tot negen honderd bladzijden groot, op amper twee en twintig jaren tijds! Of het werken heet en tellen mag! Met eerbied, voorwaar, doch vooral 't hert vol dankbaarheid buigt men het hoofd voor zulke zwoegers! De laatste der leden van de koninklijke Commissie voor Geschiedenis, in 1880 van deze deel makend, wiens werken als lid derzelve wij nog moeten aanhalen, is den heer Leopold Devillers, bewaarder der staatsarchieven te Bergen. Met Baron de Reiffenberg zal hem het nageslacht een der grootste geschiedschrijvers van Henegouwe roemen. Behalve een aanzienlijk getal mededeelingen in de Bulletins de la Commission royale d'histoire, drukte hij in 1874, als uitgave der veelvermelde Commissie, het derde boekdeel der Monuments pour servir à l'histoire des provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg, onder den naam van Cartulaires du Hainaut; in 1881, 1883, 1886, 1889 en 1891 de vijf eerste boekdeelen in 4o van het Cartulaire des comtes du Hainaut; en het zesde deel dezer verzameling, welk reeds gedeeltelijk is gedrukt, zal eerlang zijne intrede in de wereld doen. Mochten wij boven, de namen aanhalend der leden welke in 1880 van de koninklijke Commissie voor geschiedkunde deel maakten, beweren dat zij den roem, door hunne voorgangers verworven, staande hielden, zoo mogelijk nog overtroffen? Ons erachtens, kan het antwoord van wie ook, die eene kleine vergelijking tusschen beide wil daarstellen, niet anders dan ten volle bevestigend luiden. Diensvolgens, om te sluiten, geven wij nog de namen der leden welke op 't oogenblik, in 't jaar | |
[pagina 338]
| |
des Heeren 1892, dit hooggeacht en zoo geleerd lichaam uitmaken. Het zijn de heeren Stanislas Bormans, die de plaats van den heer Kervyn de Lettenhove als voorzitter innam; Alph. Wauters, die het ambt van Schatbewaarder-Secretaris bekleedt; Karel Piot, Leopold Devillers, Gilliodts-van Severen, Leon Vanderkindere en jhr. Napoleon de Pauw, wezenlijke en Pieter Génard, Godfried Kürth, L. Mathot en Hendrik Pirenne, bijgevoegde leden. Door de zeven laatste, als leden der Commissie in spraak, werd bij ons weten, nog niets uitgegevenGa naar voetnoot(1), behalve door jhr Napoleon de Pauw, die verleden jaar het Obituaire de l'Eglise de St-Jean de Gand (een boekd. in 8o) liet verschijnen, en op 't oogenblik een Cartulaire généalogique des Van Artevelde onder druk heeftGa naar voetnoot(2). Het lijdt evenwel geen twijfel - hunne persoonlijke werken staan er ten volle borg voor - dat, even als hunne voorzaten, zij nimmer de schitterende gloriezon welke op 't oogenblik 't hoofd der Commissie voor geschiedkunde met zulke pracht omstraalt, in 't minst zullen laten verdooven; integendeel, elken dag haar stralenbosch met een nieuwen gloed doen opschieten!
P.-J. Goetschalckx.
Schooten, 12 Nov. 1892. |
|