Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Westvlaamsch idioticon.Ga naar voetnoot(1)HET is voor ons eene moeilijke taak het Idioticon van De Bo bij de lezers van het Belfort binnen te leiden. Welken lof kunnen wij nog toezwaaien als zoovele geleerde taalmannen hun oordeel hebben geveld, als de grijze hoofdman der Nederlandsche spraakgeleerden sedert lang het eerste en laatste woord heeft gezegd, nadat de dichters op de merkwaardige gedenkdagen van Tielt en Poperingen hunne geestdriftige hulde lieten weêrklinken, nadat zoovele kundige redenaars eene menigte toehoorders uit alle gewesten door hun welsprekend woord hierover deden trillen? Welk gezag kan onze nederige hulde nog hebben? Welke oorspronkelijkheid kan onze eenvoudige keuring nog opleveren? Daarom hebben wij ons gericht tot eenen Zuidnederlandschen en eenen Noordnederlandschen taalkundige, opdat onze bijdrage toch iets meer dan reeds gekende algemeenheden zou bevatten. 't Woord is eerst aan M.J. Vercoullie, taalkundige en hoogleeraar te Gent: ‘Het ware vermetel van mijnentwege met een ander oordeel over De Bo's Idioticon voor den dag | |
[pagina 259]
| |
te komen, dan hetgene door mannen als De Vries en Franck geveld. Ook heb ik in mijne Westvlaamsche Spraakkunst (Onze Volkstaal II) er mij bij aangesloten. Het Idioticon is dus een niet genoeg te waarderen boek, onontbeerlijk voor de kennis van het Westvlaamsch als ook bij de studie van Nieuw- en Middelnederlandsch. Maar het laat in wetenschappelijk opzicht te wenschen over. Dit kan men zien bij de behandeling van phonetische en grammaticale feiten, bij de opgave van etymologische verklaringen en van de ontwikkeling der beteekenissen. Vooral het doel is niet wetenschappelijk. Met dat boek kan men zich geen juiste gedachte vormen van den Westvlaamschen woordvoorraad. Het schijnt alleen te willen geven in zake van woorden en beteekenissen, wat het Westvlaamsch meer heeft dan het Nederlandsch, niet wat het minder heeft dan het Nederlandsch, noch wat het wel heeft zooals het Nederlandsch. In dien zin zal ik het bespreken in het Literaturblatt van Behaghel (2de uitg. nl.), maar ik zal toch vooral den nadruk leggen op de waarde en de vele goede hoedanigheden van het werk.’ Wij hebben ook Dr W.L. Van Helten geraadpleegd. Zie hier het antwoord, dat wij even als het antwoord van hoogleeraar Vercoullie met dankende hand ontvangen hebben: ‘Over 't bedoelde werk oordeel ik over 't algemeen zeer gunstig: als duidelijke en blijkbaar vertrouwbare gids voor de grondige kennis eener “volkssprake” staat het werk gelijk met het beste wat tot nog toe op dit gebied geleverd is; men raadpleegt het boek steeds of althans bijna steeds met succes voor Nederlandsche of algemeen Germaansche taalstudie. Slechts in één opzicht moet de beginner m.i. bij 't gebruik van 't Idioticon voorzichtig wezen: ten opzichte van de etymologische of grammatische verklaringen, die meest van | |
[pagina 260]
| |
dilettantisme getuigen en niet het gevolg zijn te achten van grondige en wetenschappelijke taalstudie.’ Deze beide waardeeringen werden zonder vooroordeel gedaan. Eene waarheid vloeit er uit aangaande deze gewichtige uitgaaf, waaraan de heeren Joseph Samyn en Alfons Siffer hunnen naam hebben gehecht: het Idioticon van De Bo is onmisbaar voor al dezen die de Nederlandsche of de Germaansche philologie beoefenen.
Elk Idioticon is kostbaar voor de taalwetenschap. Elk Idioticon geeft klankwissels die uitnemende dienstbaar zijn om klankwetten op te helderen, of gedaanteverwisselingen die men noodig heeft om een wederbarstig woord te ontleden. Die waarheid blijkt nu zonneklaar en de tijd is lang verloopen dat onwetende lieden de taalschatten der Idiotiken voor nuttelooze straattaal, zelfs in de geleerde Academiën uitscholden. Wij hebben een groot getal Idiotiken op onze schrijftafel liggen, maar wij kennen geen enkel Idioticon dat meer nut voor de spraakgeleerdheid kan opleveren dan het Idioticon van De Bo. Dat hebben de uitgevers begrepen en 't heeft hen opgewekt om eene verbetering in te schuiven, om A B C wijze de uitgebreide lijst der taalverschijnsels mede te deelen die in 't Idioticon aangeteekend staan. Men zou gezegd hebben dat De Bo, alhoewel hij geene wetenschappelijke opleiding mocht genieten, een voorgevoel had van de waarde die de taalvorschers heden, in hunne vergelijkende spraakkunsten aan al die klankverwisselingen hechten. Dr Van Helten schrijft in zijne Middelnederlandsche Spraakkunst, bl. 47: ‘In enkele woorden wisselde een oorspronkelijk | |
[pagina 261]
| |
door i î of j gevolgde en tot onzuivere ü ontwikkelde u nu en dan af met i.’ De Bo drukte: ‘Eenige woorden hebben in 't een geweste eene harde u, in 't ander eene onvolkomen i.’ De Bo hadde die klankwijziging door de Duitschers umlaut genoemd, opgespeurd en aangestipt; 't is hetgeen den taalkundige zal verblijden, terwijl hij weinig zal bekommerd zijn met de wijze op dewelke De Bo de zaak heeft medegedeeld.
Ook voor de afleidkunde komen zijne waarnemingen dikwijls te stade. 't Woord stoom zegt M. Vercouillie is verwant met 't Angels. steam: 't zou wel kunnen 't zelfde woord zijn, aangezien 't Eng. ea onze zoogenoemde scherplange o vertegenwoordigt. M. Vercoullie drukt: oorsprong onbekend. Wij lezen in Paul, Germanische Philologie I bl. 329: ‘Over de Indogermaansche spraken is het verschijnsel verspreid dat verschillende woorden nu met s, dan zonder s als ingaande klank voorkomen. In 't Germaansch zijn ook dusdanige dubbelvormen meermaals waar te nemen.’ Is het nu min wetenschappelijk als De Bo drukt: De schuifelende consonant, bij 't volk esse genaamd, staat aan 't hoofd veler woorden die ook zonder die letter gebruikt zijn? Onder de voorbeelden die De Bo geeft, komt het volgende: doom - stoom. Staat die afleiding niet vast en zeker? De twee woorden hebben dezelfde bediedenis. 't Verschil der klanken is klankwettelijk uitlegbaar door eene verwisseling die in de Indogermaansche talen en ook in de Dietsche taal verneembaar is. | |
[pagina 262]
| |
De overgang van doom tot stoom is al zoo eenvoudig als deze dien wij aantreffen in de twee Westvlaamsche gedaanten, daas en staas (dwaas). Wij zeggen niet dat de afleidingen van De Bo wetenschappelijk zijn, maar wij beweren dat de wetenschap bij zijne gissingen veel kan vernemen: de wetenschap, lijk de bie, trekt haren honing uit al de bloemen. 't Enkel woord van De Bo over stoom zegt ons meer dan de geleerde bokkesprongen van Skeat, in zijn groot Woordenboek, bij 't woord steam. Wij worden daar naar den wortel van staan verzonden en kunnen niet nalaten, eens te denken, - in 't geheim wel is waar, - dat wij onder den grooten naam der wetenschap soms vele harde noten moeten kraken. Brugmann zal ook maar zijnen tijd duren; zijne spraakkunst is nog niet voltooid en reeds gaat men verder en velen zijn er, maar zij durven het nog niet luide zeggen, die de huidige leerstelsels als gangbare munt niet meer aanveerden.
't Is onzeggelijk welke bedrijvigheid en welke geestdrift er heden heerschen op het gebied der oudheidkunde. Dat getuigen de plechtige oudheidkundige landdagen waar de geleerden jaarlijks in groot getal bijeenkomen. Dat getuigen de toogzalen waar de overblijfsels van de werken der vaderen bewaard worden, ja tot de minste stukken, een slot of een hangsel, waar een kunstgezinde arbeider van de Middeleeuwen met den vluggen hamer zijne ziel heeft in gedreven. Dat getuigen de opsporingen der geschiedschrijvers die ons met al die kleine bijzonderheden een levend tafereel scheppen van de beschaving der voorgaande tijden! Maar, nomina sunt signa rerum! | |
[pagina 263]
| |
Elk voorwerp droeg zijn Dietschen name in de rijke tale der Middeleeuwen. De geschiedschrijvers en de oudheidkenners die de geheimen der tijden willen ontsluieren moeten al die benamingen leeren kennen. Zonder de kennis der benamingen, geen kennis der verdoken schatten van de perkamenten uit wier stof het glanzend beeld van 't verleden moet verrijzen! De spraak van 't volk is eene ware goudmijn. Oude benamingen gansch vergeten en onuitlegbaar zijn wonderwel bewaard op de lippen van 't volk. De Bo heeft het volk afgeluisterd. Van daar dat de opsteller van een oudheidkundig woordenboek gestadig De Bo raadpleegt. Van daar dat Verdam in de laatste aflevering van zijn Middelned. Woordenboek in een twaalftal der merkwaardigste artikels op De Bo gesteund gaat.
Om de waarde van 't Idioticon te schatten, behoeft men enkel na te gaan dat er reeds twee andere woordenboeken uit gesproten zijn. Gij hebt het Kruidwoordenboek van De Bo dat ook bij onzen uitgever verscheen en dat overal zoo gunstig onthaald wierd, en ge hebt nu de lijst der fransche woorden die in 't Idioticon verdietscht worden; de uitgevers hebben ze in de nieuwere uitgaaf gelascht, zoodat zij merkelijk de waarde dezer nieuwe uitgaaf vermeerdert. Deze lijst is ook afzonderlijk te verkrijgen (fr. 3,00). Niemand zal ze willen missen, (inzonderheid die welke de oude uitgave bezitten want deze woordenlijst volledigt ze) omdat iedereen begrijpt hoe dikwijls men een passend Dietsch woord van doen heeft en hoe moeilijk het soms te vinden is: men ziet van hier welk nut die woordenlijst zal aanbieden | |
[pagina 264]
| |
als het er op aankomt de lijsten der vakwoorden op te stellen en de verdietsching velerhande benamingen te bewerken, door de Koninklijke Vlaamsche Academie op touw gezet.
Geene hulde genoeg zouden wij kunnen brengen aan de zelfopoffering waarmede de E.H. Joseph Samyn deze uitgaaf heeft bereid, en de nauwkeurigheid waarmede de heer Alfons Siffer dit duurbaar gedenkstuk heeft opgericht! Een enkel woord weze voldoende: Zij hebben de verdienste 't schoonste Idioticon te hebben tot stand gebracht dat er bestaat.
J. Claerhout. |
|