Het Belfort. Jaargang 7(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] De lelie. Blanke lelie, 't Puik der bloemen Met uw geuren Met uw kleuren; Laat me u roemen, Blanke lelie, Spiegel rein der schoonste deugd, Edel beeld der zuivre jeugd. Statig staat de witte lelie Onder bloemen rijke en schoone, Op haar rechten ranken stengel, Met haar prachtge bloesemkrone; En niet eene bloem der hoven Haar in luister evenaart: Hare kleur gaat sneeuw te boven En haar geur is balsem waard. Niet in grootsche wonderoorden Spreidt ze schoonst haar breede kelken, Want in 't wijde zonneblaken Zou ze veel te ras verwelken, En in hooge of vlakke streken, Waar de stormen woelend gaan, Zou zoo licht haar stengel breken, Zou de bloem ten gronde slaan. [pagina 119] [p. 119] Maar in 't diepe der valleie, Waar geen storm of winden rukken, Stil geplant, te platten lande, Zal ze schittrend, weeldrig lukken; Wel behoed met teedre zorgen, In het tuintje naast den woon, Tusschen hagen, half verborgen, O! daar prijkt ze rijk en schoon. Daar nog hoeft een waakzame ooge Haar in 't groeien na te speuren, Of verraderlijk gedierte Zal met walg haar stam besmeuren; Noeste vlijt in dagelijksch strijden Moet, voor onkruid en venijn, De edle leliebloem bevrijden, Wil ze gaaf en zuiver zijn. Zoo is ook de maagdenbloeme Kuisch in eenvoud te bewaren: 't Blakend veld der wilde wereld En 't gewoel zijn vol gevaren; Maar, in 't rustig, needrig leven, Wordt de leliebloem der jeugd In haar schoonsten tooi verheven, In de waarborg harer deugd. A. Van Poucke, pr. Sint-Niklaas, 1892. Vorige Volgende