| |
| |
| |
De Humanist.
Siffer's bibliotheek der klassieken.
IN het Meinummer van Het Belfort hadden wij het genoegen den vlaamschminnenden leeraars en studenten aan te kondigen, dat wij, tot eer van den Nederlandschen stam en verheffing van ons volk, onze zwakke krachten gingen beproeven aan het uitgeven van Nederlandsche vertalingen van Grieksche en Latijnsche schrijvers bij wijze eens tijdschrifts, met naam ‘De Humanist’.
De talrijke inschrijvingen, welke op het uitzenden van het prospectus zijn ingekomen, bewijzen dat velen in Zuid en Noord nog liefde genoeg over hebben voor hunne moedertaal, om eene onderneming te willen steunen, die niet slechts den vooruitgang des Griekschen en Latijnschen onderrichts, maar tevens de opbeuring van onzen alouden stam door een eigenaardig onderwijs bedoelde: de inschrijvingen, zeg ik, bewijzen dat onze pogingen zouden gelukken.
En toch moeten wij den inschrijvers en den lezers van ‘Het Belfort’ berichten, dat wij ‘De Humanist’ niet zullen laten verschijnen, om bijzondere redenen, onnoodig hier te melden.
Een tijdschrift met naam ‘De Humanist’ zal dus niet uitkomen.
Doch, verhaasten wij ons er bij te voegen: de aangekondigde vertalingen zullen niettemin uitgegeven
| |
| |
worden; alleen de manier van uitgeven ondergaat eene wijziging, welke wij hier doen kennen.
Met de hulp en de genade Gods, zullen wij achtereenvolgens de meeste Grieksche en Latijnsche schrijvers, ten gerieve van leeraars en studenten, in het Nederlandsch overbrengen.
Bij ons eerste opzet waren wij voornemens, ons hoofdzakelijk te houden aan de bewerkingswijze der Duitsche ‘Freund's Schüler Bibliothek’.
Sedert wij onze wijze van uitgeven moesten veranderen, hebben wij beter en voordeeliger geacht, meer het plan te volgen van de ‘Duitsche Muster-Uebersetzungen’ der Langenscheidtsche Bibliotheek. Buiten eene inleiding namelijk, als studie, op den te vertalen schrijver, en enkele bemerkingen over geschiedkundige daadzaken of plaatsnamen, geven wij de vertaling der hoofdstukken het een na het ander.
Wat de overzetting zelve betreft, deze blijft even nauwkeurig en letterlijk; daarover kunnen wij slechts herhalen wat wij reeds aangekondigd hebben.
Verschillende schrijvers zullen achtereenvolgens verschijnen, zonder dat wij daarom telkens een verzoek naar inschrijving zullen uitzenden. Voor alle ruchtbaarheid zullen wij ons bepalen met de naastvolgende vertaling op de verschijnende nummers aan te kondigen, evenals wij, naarmate het werk vordert, de afgewerkte en verkrijgbare overzettingen op den omslag zullen melden.
Onze vertalingen zullen uitkomen in boekjes van 48 bladzijden, soms mogelijk wat min of meer, zoo het mocht noodig schijnen om de vertaling eens schrijvers bekwamelijk in nummers in te deelen.
Nepos, die onze reeks opent, zal waarschijnlijk volledig zijn in 4 afleveringen en in geenen gevalle den inschrijvers meer dan 2 frank kosten.
Wij zullen zoo vrij zijn, het eerste nummer te zenden naar allen, die ons met eene inschrijving op ‘De Humanist’ vereerd hebben, hopend dat zij, die met gewijzigde voorwaarden liever niet ingeschreven hadden, de aflevering ongeschonden naar den drukker zullen weerkeeren.
| |
| |
Voor de overige te vertalen schrijvers zal niemand als inteekenaar aanzien worden, 't en zij die welke intusschen op de naastvolgende vertaling inschrijven, of zich als bestendige inteekenaars aanmelden.
Alzoo opgevat, is het werk bestemd om hoofdzakelijk door uitverkoop zijnen gang te maken. Elke aflevering zou afzonderlijk te verkrijgen zijn aan 0,50 fr. Een leeraar wil uit Corn. Nepos het leven van Miltiades uitleggen; hij kan, uit onze verzameling, zich gansch Corn. Nepos, of enkel de eerste aflevering, welke Miltiades behelst, aanschaffen.
Wie inschrijft voor eene reeks van 12 afleveringen zal in plaats van 6,00 slechts fr. 5,00 betalen.
Onze verzameling zou gekend zijn onder den naam van Siffer's Bibliotheek, en, evenals de Duitschen hunne Freund's Schüler-Bibliothek en hunne Langenscheidtsche Bibliothek bezitten, - ‘een ware schat voor onze natie,’ zooals Duitsche taalgeleerden getuigen - zoo zouden wij onze Nederlandsche Siffer's Bibliotheek hebben, welke voor de Duitsche in degelijkheid niet zou moeten onderdoen.
Dat is alles wat over onze nieuwe richting dient gezegd.
Nog eens spreken wij de hoop uit, dat zij, die onze pogingen, ten aanzien onzer onbeduidende krachten, mochten voor vermetel houden, dan toch onze verhevene inzichten niet zullen misprijzen
Zoo wij onzen besten tijd aan deze niet gemakkelijke noch aangename taak willen besteden, dan is het veel min, omdat wij in geestdriftige bewondering staan voor de schriften der Ouden, dan wel omdat wij overtuigd zijn dat, eene eigen Nederlandsche vertaling te hebben dier werken, niet slechts eene eer is voor de Nederlanders, maar tevens, meer dan een halfdoode Latijnsche of Grieksche tekst, kan bijdragen om het Nederlandsch volk te ontwikkelen, en in kennis te brengen met al wat de Ouden navolgenswaard hebben voortgebracht.
| |
| |
De klassieke Oudheid is zeker niet te versmaden, en bevat, in elk opzicht, merkwaardige voortbrengsels, die onze studie en betrachting mogen wekken.
‘De oude klassieken - zegt Lessing - verdienen onze vereering wegens de degelijkheid hunner denkbeelden, wegens de bevalligheid hunner voordracht, wegens hunne zedelijke wijsheid, wegens hunnen zin voor eenvoud en vriendschap des levens. Zij leeren de echte levenswijsheid; zij zijn de olmen, waaraan, zooals in Italië, de wingerd, de druivelaars onzer nieuwe geleerdheid en letterkunde omhoog ranken.’
Ja, dat zijn zij voor hen, die ze waarlijk kunnen verstaan.
Doch, mij zal men moeilijk overtuigen, dat de studie van Grieksch en Latijn een geschikte weg is tot 's menschen ontwikkeling voor lieden, die, na zes jaar lang zware, nooit verteerde teksten gekauwd en herkauwd te hebben, nog niet verre genoeg gevorderd geraken om, met behulp aller woordenboeken en met de grootste inspanning, een broksken Latijn fatsoenlijk over te brengen; voor lieden die, hunner onwetendheid in het Grieksch zoozeer bewust zijn, dat zij het niet eens waagden te beproeven den eenvoudigsten Griekschen tekst te vertalen.
Men zegt: onmiddellijk nuttige kennissen verschaffen het Latijn en Grieksch gewis minder dan de studie van vele andere zaken, en toch blijft het onloochenbaar dat niet ééne studie zoo geschikt is om de jeugd te vormen - te beelden, zoo de Duitschers zeggen - te ‘humaniseeren’, ‘meer mensch te maken’; en, ja, dat niets de jonge geesten meer ontwikkelt dan de gedurige aanen nadachtvergende oefening, die bij de studie der oude talen veel meer dan bij andere vakken op den voorgrond treedt.
Dat daar veel vergelijkende aandacht en opmerkzaamheid van pas komen, wil ik niet betwisten.
Doch waartoe dient het, zelfs uren lang, opmerkzaam eenen tekst te beschouwen, zoo wij met al onze
| |
| |
inspanning daar niet eens een redelijk samenhangend gedacht kunnen in bemerken?
Mij schijnt het immer, dat, wie intusschen eenige goed begrepen bladzijden in eene eigene taal, bij voorkeur de moedertaal, met aandacht heeft gelezen en overwogen, niet alleen zijnen geest gevormd en ontwikkeld heeft, maar tevens eenen schat van duidelijke denkbeelden heeft opgedaan, die den mensch oneindig verder moeten brengen op den weg des verstandelijken vooruitgangs, dan het kwellend en pijnend omwoelen van woorden, die, veelal niet meer dan wilde klanken, in staat zijn eene helderstralende gedachte aan den teleurgestelden geest te verbeelden.
Hier voorzeker geldt het woord van Humboldt:
‘Eene goede overzetting, wel begrepen, doet ons tienmaal meer deugd, dan een ontoereikend begrip van het oorspronkelijke.’
Wij houden het niet verborgen, dat wij met de studie der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers, in oorspronkelijken tekst, niet hemelhoog oploopen. Wij meenen, ja, dat het mogelijk is den jongelingen al het wetenswaardige der klassieke oudheid te laten doorgronden in springlevende talen, en hen aldus niet alleen een dieperen blik te doen werpen in het klassieke voorbeeld, maar tevens hunnen geest te verrijken met honderdvoudige taalkennissen, die in het dagelijksch verkeer, zooniet onmisbaar, dan toch van een onmiddellijk en belangrijk nut zijn.
Nu, het is hier de tijd noch de plaats, om het minder of meerder voordeel der Grieksche en Latijnsche studiën te bespreken; ook zou onze stem niet bekwaam zijn, om te dien opzichte eene omwenteling in ons schoolwezen te verwekken.
Alles laat voorzien, dat nog lange, zeer lange jaren onze jeugd zal veroordeeld zijn, om zich op een dooden Griekschen en Latijnschen tekst vruchteloos af te matten.
Het zij zoo!
| |
| |
Doch, waarom zou men niet eens beproeven, of de oude talen niet anders, op meer doeltreffende en, ja, nuttigere wijze kunnen aangeleerd worden?
Waarom zou men niet de leerlingen verplichten eene goede overzetting der te studeeren stof bij de hand te hebben, opdat zij, met eigene vinding, den oorspronkelijken tekst bij middel hunner vertaling leeren doorgronden, om daarna van de vrucht huns persoonlijken arbeids rekening te geven aan de leiding hunner leeraars?
Wij sluiten ons volkomen aan bij de woorden, welke wij op den omslag der Langenscheidtsche Bibliothek aantreffen, en welke wij hier aan de rechtzinnige overweging aller gestudeerde lieden in bedenking geven.
‘Wat de leerlingen onzer colleges betreft, zoo zal ieder, die opvoedkundige ervaring en openhertigheid bezit, toegeven, dat de aard en wijze, waarop hier een scholier bij de overzetting der oude schrijvers zich afmartelt, in 't geheel niet vruchtopbrengend zijn. Traagzaam en met groot tijdverlies zant hij de noodige woorden bijeen, en welken kostbaren tijd verliest hij bij het beproeven, om verwikkelde wendingen op te lossen! Ten slotte komt, trots den lastigsten arbeid, in den regel toch een slechts middelmatig werk voor den dag. Hoe geheel anders de uitslag, wanneer de scholier eene zingetrouwe, met wetenschappelijke ophelderingen voorziene overzetting ter hand heeft, en met hulp dezer het woordelijk bedied des oortekst met zin en verstand kan doordringen.’
Nu, dat stelsel te volgen, ware voor de meeste leeraars misschien onmogelijk, daar zij wellicht, om hun durvend proefstuk, bij andersdenkende ambtgenooten als omwentelaars in ongenade vielen.
Doch, waartegen zich wel niemand zal verzetten, wat zelfs algemeene goedkeuring zal meedragen, is dat de leeraar zijnen studenten eene nauwkeurige vertaling of voorleze, of opgeve.
En, ja, hier in Vlaamsch-België, daar zelfs waar
| |
| |
de slenter ons voorschrijft de oude talen door het vreemde Fransch aan te leeren, wie zou het den leeraar euvel nemen, dat hij de overzetting van het verklaarde ook eens voorlaze in de moedertaal, in die taal, die toch honderdmaal beter den weg vindt tot den geest en het hart, dan even welke vreemde, al ware zij ons door aanhoudend leeren nog zoo eigen geworden.
Indien wij, met al ons pogen, iets kunnen bijbrengen tot de herwording en eervolle ontwikkeling van onzen bloedeigen Nederlandschen stam, zoo zullen ons geene offers te duur noch te lastig schijnen.
A. Verdoodt.
|
|