Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Op het veld van onzen buurman.Politie houden is bepaald niet verkwikkelijk. ALTIJD langs dezelfde paden wandelen, al geven zij uitzicht op heerlijke landschappen, is zeker het echte middel niet, om de aandacht te boeien en de verveling te verwijderen. Mag men soms al een zijwegsken inslaan, dan schijnen wij alle vijf voet wat nieuws te vinden,.. nieuws in zoo verre, zeg ik, dat we er toch blijven opstaan, al kwamen wij vroeger nog dingen van denzelfden aard tegen. Beste lezers, komt, laat ons vandaag een wandelingsken te zamen doen door het veld van onze tegenstrevers; we doorloopen de drij eerste nummers van De Toekomst, een liberaal tijdschrift voor opvoeding en onderwijs, taal- en letterkunde, kunst en wetenschappen. Drij leeraars uit het Staatsonderwijs bestieren dat, namelijk de heeren Arth. Cornette, van de middelbare meisjesscholen, Pol de Mont, van het koninklijk athenaeum, beiden te Antwerpen, en H. Temmerman, bestierder der normaalschool van Lier..... Zeggen we op voorhand, dat, in geval hier of daar een spijtig woord uit onze pen valt, wij nochtans geenen personen kwaad willen; wij eerbiedigen iedereen, van welke gezindheid hij ook zij, omdat wij ook willen geëerbiedigd worden; doch den geest en de strekking bedoelen wij, die in de schrijvers van De Toekomst uitschijnen; het geldt dus enkel den inhoud, en niet den uiterlijken vorm of de taal. | |
[pagina 34]
| |
De heer Gustaaf Segers, prof. in de normaalschool te Lier, leverde in de 1e afl. eene studie over Bernard Schreuder, den eersten bestierder van die onderwijzerskweekschool ten tijde van Koning Willem. Handelende over de laatdunkenheid der Hollandsche ambtenaren jegens de Belgen, schrijft de hr Segers (bl. 9): ‘Thans bevonden zij (Hollanders) zich tegenover de afstammelingen der onderdanen van Philips IV, van Karel VI, die gedurende eeuwen geene aanspraak meer hadden gemaakt op nationaliteit...’ Hoe die leeraar het gevoel van nationaliteit verstaat, begrijp ik niet. Hecht hij er den gewonen zin aan, dan onteeren hem die woorden, hem, opvoeder onzer jeugd... Maar mogen wij hem verdenken zoo onwetend of partijzuchtig te wezen op het gebied der vaderlandsche geschiedenis, dat hij de voorouders durft uitschelden als zijnde zonder hert voor het vaderland, zonder vaderlandsche eigenwaarde, zonder gevoel van nationaliteit? Heer Segers, van uw lichtzinnig vonnis beroepen wij ons op eene hoogere rechtbank, namelijk op de historie. Deze getuigt hoe nauwgezet onze vaderen over hunne vrijheden waakten, en ja, nog in de XVIIIe eeuw hun goed en bloed ten offer brachten, om ze te wreken op de verraderlijke aanslagen van Oostenrijkers en Sansculotten... Laat mij u vragen, heer Professor, stond uwe wiege niet op Kempischen grond? Onderzoek maar even de overleveringen uwer geboortegouw! Ons arm vaderland kan tijdens de twee-drij laatste eeuwen de speelbal der mogendheden geweest zijn, eilaas, ja! doch de geest, de vaderlandlievende geest zijner zonen, ontaardde daarom niet. Onze vaderen genoten toen en vroeger vrijheden die geen ander volk genoot. ‘Ce qui distinguait particulièrement la Belgique des autres états de l'Europe, et jusqu'à la fin du siècle dernier, c'était l'ancienneté, la puissance et la permanence de ses institutions communales, qui lui offraient des garanties inconnues chez la plupart de | |
[pagina 35]
| |
ses voisins.’ Dat schrijft baron de Gerlache (Z. Histoire des Pays-Bas, tome I, bl. 5)... - Luistert hoe de Republikanen zelf over onze vaderen spraken: D'Herbouville, prefect der beide Nethen, getuigt in zijn Mémoire statistique des Deux-Nèthes: ‘De inwoners der beide Nethen hebben eenen karaktertrek die hun met al de Belgen gemeen is, namelijk de liefde voor de onafhankelijkheid. Wars van alle juk, staan zij moeilijk iets toe, tenzij men hen door overtuigende middelen daartoe wete over te halen...’ De prefect der Dijle schreef het volgende: ‘Verkleefd aan den grond, waarop hij is geboren, dapper, zonder den oorlog te beminnen, vijand van alle verandering, van alle nieuwigheid, zóo is de Belgische landman.....’ (Z. Geschiedenis van den Belgischen Boerenstand, door Fr. de Potter en J. Broeckaert) - En doofde de Fransche Overheersching alle eigenwaarde in onze voorouders uit? Neen! Na den val van Napoleon, zoo getuigt Jan de Laet in zijn ‘Verslag namens de Commissie van Vertoogen’, (Kamer van Volksvert., zitt. van den 5 Mei 1866) ‘was nog het overgroot getal onzer taalgenooten zoo hardnekkig wars gebleven van het juk, dat reeds in 1814, pas luttel dagen na den val der Fransche dwangheerschappij, toen er nog geene spraak was van het koninkrijk der Nederlanden, 9 opperdekens en 105 dekens der Ambachten van Brussel, vertegenwoordigers van den ouden Derden-Staat, aan den goeverneur-generaal, baron de Vincent, een vertoog indienden ter herstelling onzer moedertaal in hare vorige rechten.’ - Zulk feit, op dát oogenblik, heet ik ‘aanspraak maken op nationaliteit’. En zoude ik nog andere getuigenissen inroepen? Wat de procureur-generaal Faider zoo treffend bekent in zijn ‘Etude sur les constitutions nationales’, kan ik niet voorbij. Zinspelend op het Oostenrijksch tijdvak, schrijft hij: ‘Relativement au temps et comparativement aux | |
[pagina 36]
| |
autres nations, les Belges avaient une constitution digne de respect. Disons-le donc avec confiance, la Belgique était libre, elle l'avait toujours été. Souvent opprimée, souvent révoltée, et toujours victorieuse, elle a déployé dans les luttes intestines un immense courage. A toutes les époques, elle a forcé l'Europe de reconnaître et de consacrer ses droits. Elle n'accepta Charles III qu'après les mémorables capitulations signées par Marlborough vainqueur; elle força l'empereur Léopold à consacrer par le traité de La Haye ses antiques libertésGa naar voetnoot(1).’ ... Onteerend, ik durf het herhalen, is het te beweren, dat onze voorouders ‘gedurende eeuwen geene aanspraak meer hadden gemaakt op nationaliteit’! De heer Segers moge achting en liefde koesteren voor onze Noordnederlandsche taalgenooten, - ik duid hem die niet ten kwade, integendeel; - toch zal het hem goed doen de woorden te herinneren van denzelfden heer procureur-generaal Faider (Z. loc. cit., bl. 9): ‘C'est un patriotisme étroit et faux celui qui rabaisse sa propre nation en l'injuriant. Loin de se replier dans une vaine imprécation, l'ami de son pays redouble d'efforts, il recherche avec une nouvelle ferveur les traditions glorieuses dont l'éclat illumine le présent.’
Gaan wij over tot het 2e artikel dezer aflevering. | |
[pagina 37]
| |
Het is getiteld: ‘Hulpmiddelen bij het onderwijs in de Geschiedenis en Aardrijkskunde’, en werd geschreven door den heer Aug. Gittée, leeraar aan het athenaeum van Luik. ‘De les van geschiedenis en aardrijkskunde wordt heden, in het Vlaamsch gedeelte van ons land, bij middel van het Nederlandsch gegeven’, en, zoo besluit de hr Gittée, het betaamt bijgevolg, dat men den leerlingen eenen atlas in de handen geve, met Nederlandsche kaarten, daar het ‘ook op historisch en geographisch gebied geen noodzakelijk gevolg is, dat hij, die den Franschen term kent, daaruit den Nederlandschen kan afleiden’. Zonder eenige zwarigheid schik ik mij daarin langs zijnen kant; doch wel bevreemdend is het volgende alinea (bl. 22) uit zijne redeneering: ‘Wat bij de vervlaamsching - beter, de vernederlandsching - van ons onderwijs goed moet begrepen worden, is dat wij, Vlamingen, niet het recht bezitten volgens ons eigen oordeel te vertalen. Genoeg moet het zijn, dat een eigennaam of een plaatsbepaling zich niet onder den door ons ge- of verkozen vorm gevestigd heeft, en ons richtsnoer hierin zal, men heeft lang begrepen wat mijne bedoeling is, het Hollandsch taalgebruik zijn. Ik vrees niet hier neer te schrijven, dat wij, Vlamingen, ons moeten buigen, zoodra het Hollandsch taalgebruik gesproken heeft. Wanneer de beschaafde Hollander zegt: het Nauw van Calais, moet dat voor ons genoeg zijn, en moeten wij ons kunstmatig en schoolmeesterachtig Engte van Kales zonder spijt opgeven. De reden waarop ik mij bij deze uitspraak beroep, is van algemeener strekking dan men bij 't eerste inzicht vermoedt. Wanneer de wet voorschrijft, dat voortaan die en die kursus zal in 't Nederlandsch gegeven worden, dan wordt daardoor bedoeld, dat men zich in deze les geheel en al zal aansluiten bij de wijze waarop zij gegeven wordt in Nederland.’ Kras geredeneerd, al te kras! Waar zulke | |
[pagina 38]
| |
‘slaafschheid’ vereischt wordt om wel te staan met Noord-Nederland, daar geef ik den brui van hare jonste. De hr Gittée oordeelt, dat wij, Vlamingen, in eenen toestand van ‘achterlijkheid en halfheid’ verkeeren, ‘welke de Vlamingen steeds van de Noord-Nederlanders onderscheidt’; maar, hemel! om 150 bastaardwoorden op 14 bladzijden - zooals mijn vriend in margine van zijn Toekomst-nummer aanstipte, - tegen te komen, dat is niets ongewoons. Men vare er wel mede! Hoe groot ook mijn eerbied zij voor Noord-Nederland, en mijne toegevendheid zijn zoude, om eene behoorlijke en redelijke eenheid op taalgebied tusschen Zuid en Noord te bewerkstelligen, o nooit toch zoude ik bekennen, dat Zuid-Nederland geene rechten te doen gelden heeft, en dat alles wat hier tiert maar louter onkruid is. Mij dunkt, dat het volle waarheid blijft hetgeen Albrecht Rodenbach in de voorrede van zijn Gudrun neerschreef: ‘De geschrevene taal ontstaat uit eene keuring in de volkstaal gedaan... Het verstaanbaarste dus, het schilderachtigste en het oorspronkelijkste uit alle de gewestspraken eener taal gekozen, alzoo luidt de echte formula eener geschreven taal.’ Ook op het gebied der vaktermen moet dat stelsel gelden; - en ja, dat zal gebeuren kost wat kost, want tegen heug en meug zich iets onbekends laten opdringen, als het alreede een bekend woord voor die zake bezigt, o dat zal het volk nooit lijden! 's Heeren Gittée's inschikkelijkheid jegens het Noorden gaat waarlijk verre. Jammer dat men ze ginder met geene gelijke munt betaalt! ‘De wensch’ zegt hij (bl. 25), ‘reeds meermaals op de congressen uitgesproken, dat de kursus van vaderlandsche geschiedenis in het middelbaar onderwijs, zoowel in België als in Holland, zou bedoelen de geschiedenis der zeventien Nederlanden, is ten volle gerechtveerdigd.’ Voor de ‘geographie’ drukt de heer leeraar denzelfden wensch uit, en al geve hij toe, dat de Noorderbroeders ‘ook veelal maar weinig van Vlaanderen | |
[pagina 39]
| |
kennen’,... ‘op ons’ - zegt hij, - ‘drukt de plicht zwaarder dan op hen (het afgescheiden deel der XVII provinciën te kennen;) wij, immers, hebben veel te leeren. Waar het op volksontwikkeling aankomt, zijn wij, wegens onze verfranschtheid, slechts kinderen.’ - Wat moet men in het Noorden bij zulke... bij zulke fleemerij schokschouderen!... Maar men wete, dat al de Vlamingen deze niet onderteekenen, o neen! De heer Gittée moge schrijven: ‘Het bewijst voor de leeslust, dus de beschaafdheid van het Noorden, dat, volgens een uitgever mij onlangs mededeelde, in Gelderland alleen 700 ex. der volledige uitgaaf van Darwin werden geplaatst, terwijl in gansch België... 20, zegge twintig, exemplaren waren verkocht geworden.’ - Welnu, weerde heer, dat bewijst geenszins wat gij wilt bewijzen. Ik, ik juich België toe met zijne twintig afdruksels, maar huiver eenigszins voor de toekomst van Nederland, daar mij die 700 afdruksels doen besluiten, dat het materialisme reeds diepe wortelen in de Noordnederlandsche maatschappij moet geschoten hebben: 700 afdruksels, meestal verspreid onder de ontwikkelde klasse! O zeker zal die materialistische geest van het Darwinisme tot den protestantschen volksstand gauw overwaaien... zoo hij reeds niet overgewaaid is. Daarmeê leg ik de 1e aflevering ter zijde, en neem de 2e op.
Het eerste artikel, van den hr H.T., draagt als opschrift: Gelijkheid voor allen! Het is een pleidooi grootendeels tegen de aangenomen normaalscholen van het vrij onderwijs gericht. Zagen we er geene strekking in, waar het liberalisme met het onderwijs andermaal naartoe wil, wij zouden er bij schokschouderen; nu doen ons zulke zaken nadenken; voorzien is immers bestieren. Daarop volgt het antwoord van den hr Professor Claes ‘op Cato Schabletter, antwoord aan M.H. Meert’. | |
[pagina 40]
| |
Wij zullen ons hier niet verder met dien pennetwist inlaten; dat wij echter den hr Meert ook een' apostel der ultra-vernederlandsching heeten, zal hij ons niet euvel opnemen.
In de maart-aflevering leidt de hr professor P. de Mont eenen nieuwen schrijver bij het publiek in, namelijk den hr Lod. Smits, ‘een nederig, doch bekwaam Antwerpsch onderwijzer’, en opsteller van Uit het Leven. Ik sta het woord af aan den hr de Mont: ‘In elk zijner opstellen trekt Smits te velde tegen een vooroordeel, of neemt hij de verdediging op zich van eenen of anderen verworpeling onzer tegenwoordige maatschappij. Eene Heks is een warm pleidooi tegen het in alle roomsch-catholieke landen nog steeds onuitroeibaar voortwoekerende bijgeloof, dat in oude en arme menschen handlangers des duivels, lotwerpers en heksen doet herkennen. De Heispaaier en Eene Fout in de Rekening is een welsprekend kommentaar op de bewering der sociaal-democraten, dat loon en duur des arbeids niet geëvenredigd zijn met de eischen der menschelijke natuur. In Nonnekens op ons dorp zien wij, in al zijne.... heerlijkheid, den invloed der kloosters op eene plattelandsbevolking ontleed en toegelicht. In Eene Begrafenis maken wij kennis met de luttel christelijke houding, welke de inwoners van een roomsch-catholiek dorp tegenover eenen zelfmoordenaar aannemen, enz.’ Luistert hoe Pol de Mont zijn artikel sluit: ‘Twee dezer schetsen, Eene Heks en Eene Begrafenis, hebben, benevens hunne letterkundige, ook nog eene wezenlijk kultuurhistorische waarde. Naast In onze Vlaamsche Gewesten van Loveling en Arm Vlaanderen van Teirlinck-Styns, bezitten wij daarin twee uitmuntende bijdragen tot de kennis van die “animaux farouches, mâles et femelles”, zooals die, in de Vlaamsche provintiën van België, onder den invloed van een ontaard en vervalscht christendom geworden zijn.’ | |
[pagina 41]
| |
Achtbare lezer, dat schrijft Pol de Mont, een leeraar van het Antwerpsch athenaeum, hij.... doch, neen! het kan, het mag uit de pen niet! Ontaard en vervalscht christendom!... O dichter! Bedoelt gij daardoor hetgeen vroeger uw eigen godsdienst was? Zekeren dag, al koutende met den apostaat Renan, zeide Xavier Marmier tot den geloofshater: ‘Gij kent de legende van den koning van IJsland, die met zijn gansch koninkrijk in de diepte der zee begraven ligt. Als ge bij helder weder over de golven bukt, dan zoudt ge zeggen, dat ge nog de kruisen der kerktorens ziet opsteken, en, luistert gij wat nauw, dan hoort ge nog den bimbam der klokken. Ik geloof,’ sprak de eerzame en gemoedelijke man tot den oud-Seminarist, ‘dat, in geval gij met het oor over uw hert ligt, gij somtijds ook nog de klokken van uw vorig geloof moet hooren luiden!’ - En, zoo verzekert men, Renan antwoordde weemoedig: ‘C'est vrai! gij hebt gelijk!’ O Pol, waar zijn de dagen van vroeger? Denk op de tranen eener moeder, eer ge den godsdienst uwer moeder zoo meineedig durft beschimpen! Ik wilde u wel een laatste woord van Royer-Collard - gij kent dien denker? - herinneren: ‘Il n'y a de solide, dans ce monde que les idées religieuses; ne les abandonnez pas, ou, si vous en sortez, rentrez-y!’ - en... doch leggen wij liever de pen ter zijde; de verontweerdiging zou haar soms in de gal doen steken.
Hetzelfde meert-nummer levert mij nog een artikel van den hr Gittée over Frits Reuter, den grooten Platduitschen dichter. Wat ik aanteekende, staat boven reeds opgegeven: de hr Gittée ziet er niet op, zijne landgenooten bij elke gelegenheid zoo diep te vernederen, als hij de Hollanders zoekt te verheffen. Vindt hij daar schik in, welnu storen wij hem dan niet verder meer in zijn eerlijk werk. Daarop volgt eene reeks boekbeoordeelingen, en bij deze is er eene onderteekend Frans Van der Schelden, over Paul Ador's historischen roman: Jezus van Nazaret, | |
[pagina 42]
| |
in het Nederlandsch bewerkt door P. Van der Veen. Tweede, herziene druk. - Leiden, A.H. Adriani, 1891. - Een vriend had hier bij aangemerkt: ‘Goddeloos! gemeen! laag! en....!’ Eilaas, ja! - Arm Nederland, waar zulke schriften twee uitgaven beleven! Arme onderwijzers, die geestesvoedsel zoeken en smaak vinden in een tijdschrift met zulke.... onhebbelijke godslasteringen!
Mechelen. Muyldermans. |
|