Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Taalpolitie.DIE noordnederlandsche cultuur door den heer H. Meert op vlaamschen bodem overgeplant, tiert door zijne zorgen reeds in de, Toekomst, in 't Belfort en elders. Hij is er zelfs in gelukt door kruising met eenen anderen bastaard, er den titel taalpolitie-commissaris uit te kweeken, dien hij mij ‘welwillend’ vereerd heeft. Ik, die in taalwetenschap tot aan de knie, tot aan den hiel niet reik van H. Meert, ik dacht hem niet beter dankbaar te kunnen zijn, dan met hem te erkennen als den oppersten schabletter. En dat is hij! Wel wat voortvarend; - als hij op uwen grond eenen kwaaddoener weet, dan vervolgt hij hem onverpoosd en slaat, zoo wat in den blinde, rond, met gevaar van uw eigen volk te treffen; ja in zijne driestheid ontziet hij niet eens zijn eigen kroost! In het ophoopen van beschuldigingen tegen iemand heeft hij zijns gelijke niet. Mij, dien hij nochtans hoogacht (hij zegt het zelf!), mij legt hij 135 overtredingen te lastGa naar voetnoot(1) (hij heeft die zelf geteld!), waarvan ik, om te beginnen, de vijf zesden weerlegd heb. Hij bekent, zonder blozen, dat ik slechts 94 zijner beschuldigingen heb vernietigd! maar dit belet hem niet in de Vlaamsche Kunstbode van die beschuldigingen te gewagen, alsof ik er niet aan getornd had, en ze als bewijs te doen dienen, dat mijne taal allergebrekkigst is. - Iets dergelijks waagt hij vandaag weer in het Belfort. Hij kleeft aan me, gelijk eene klis, hij volgt me op, gelijk eene daas, omdat ik een woord anders schrijf, dan zijn woordenboek, omdat ik aan een woord een ander geslacht of eene andere beteekenis laat, dan zijn woordenboek, omdat ik eene uitdrukking gebruik, die nog in zijn woordenboek niet staat! Hij neemt niet aan, wat de Noord-Nederlander J.W. Muller (en vele taalkundigen met hem) zegt: ‘Eerst wanneer iets in geenen enkelen tongval, in geen enkelen kring meer gezegd wordt, en dus nergens meer leeft, mag men iets afschaffen.’ (Taal en Letteren, 1891, blz. 228.) Helaas! (dit woord is volgens hem ook al verkeerd!) ik heb geene ‘degelijke nederlandsche opleiding genoten’, gelijk hij! ik ben slechts een Vlaming uit één stuk, wiens opvoeding vlaamsch, wiens opleiding zoodanig was, dat hij steeds meer eerbied koestert voor al het goede, dat onze vlaamsche voorouderen ons hebben nagelaten; meer overtuigd is, dat de taal der Vlamingen moet deel maken van de nederlandsche taal, en dat zij zoo min ‘een onhebbelijk iets, | |
[pagina 31]
| |
een gedrochtelijk uitspruitsel des onverstands’Ga naar voetnoot(1) is, als welke taal ook. Dit wordt nader ontwikkeld in eene der volgende afl. van de Toekomst. Hier wil ik slechts een woordje zeggen over enkele verkeerdheden, welke H. Meert mij hier, à propos de bottes, te laste legt, en hem met zijne eigen wapens bestrijden, hem die..... jong genoeg is om te durven schrijven: ‘Maar, Mijnheer, ik ben niet zoo lichtzinnig, dat ik niet tot op een prik verantwoorden kan, wat ik schrijf.’ (Toekomst, 1892, blz. 157.) Ik neem, ja, met uw verlof aan, en schrijf daarbij op verlof gaan! Wij mannen van Neerlinter, wij hebben wel veel aan onze taal moeten verbeteren, maar we zijn gewoon na te denken eer we spreken. Gebeurt het dan ook al, dat wij ons vergissen, en dat ons zulks op eene fatsoenlijke wijze onder de oogen wordt gebracht, gelijk, b.v., door Biekorf, dan zijn we dankbaar voor de gegeven wenken. Is er iets, wat ons verkeerd schijnt, dat zeggen we van gelijke. Ik schreef dus: ‘Met uw verlof, heer de Bruyne (niet De Bruyne, gelijk H. Meert me doet schrijven), onze echt vlaamsche jongens gaan op verlof, gelijk mijn oude Meester (zóó, en niet meester) zelf in zijnen jongen tijd, naar antwerpsch gebruik, zeker op vacantie ging.’ Met uw verlof wil in beschaafd neerlintersch zeggen: avec votre permission; op verlof is en permission = en congé. Als 't daar kermis was, zag men altijd eenige lotelingen, met verlof van kapitein of commandant, op verlof komen; ik heb er zelfs al weten komen zonder verlof, wien 't later bitter berouwde! Hoe 't zij, met of zonder verlof van H. Meert, houd ik op verlof gaan voor de beste uitdrukking, die moet onderscheiden worden van met verlof, waar altijd eene bepaling bij hoort. Zal H. Meert dat aannemen? Ik geloof het niet; want hij is toch zoo..... onvatbaar! In de mei-aflevering der Toekomst bepaalt hij het standpunt, van waar hij me zegt te bestrijden, als volgt: ‘Het taalgebruik bij degelijke Noordnederlandsche schrijvers zal ons een toetssteen zijn voor het gehalte van uitdrukkingen en wendingen.’ Nino heeft omtrent denzelfden maatstaf; alleen zegt hij nederlandsche, waar H. Meert noordnederlandsche zegt, - en dat is volgens dezen ‘onvolledig’! De zuidnederlandsche uitdrukkingen dus, die in 't Noorden niet gebruikt worden, deugen bepaald niet, - dat is natuurlijk! Wat de noordnederlandsche betreft, die b.v. niet weergeven, wat men ermee bedoelt, of anderszins te wraken zijn, daar moet men eclectisch mee te werk gaan! | |
[pagina 32]
| |
Daarom wordt daarstellen door H. Meert voor de 100ste maal veroordeeld, - en daar heb ik ook niets tegen. Maar..... In het Voornaamwoord Du door H. Meert, 1890 (een Woord vooraf, blz. IV) lees ik: ‘Al deze omstandigheden dus doen aan de syntaxis van ons voornaamwoord, zooals wij ze daarstelden, geene afbreuk.’ Nino keurt onder dit opzicht niet af; daarom, en omdat hij het elders reeds afkeurde, acht H. Meert zich gehouden het hier nogmaals plechtig te veroordeelen! - Maar..... In het Voornaamwoord Du door H. Meert, (een Woord vooraf, blz. II) lees ik: ‘Onder dat opzicht heerscht de grootste verwarring.’ En op blz. IV: ‘Als er onder dit opzicht taalperioden te onderscheiden zijn.’ In november 1891 schreef H. Meert in de Toekomst een lang artikel om den lezer te waarschuwen, dat wie zijnen stijl op den mijnen wilde regelen, ‘met den duivel zou te rade gaanGa naar voetnoot(1)’, alsof ik ooit verwaand genoeg geweest ware om ‘mij boven mijne gelijken’ te stellen! (Zie de Inleiding mijner Aanmerkingen.) En verder zegt H. Meert: ‘Ettelijken zullen wellicht spreken van purisme: ik schrab dit uit mijn woordenboek; eene zaak is goed of... ze deugt niet; er is goed en er is slecht Nederlandsch; geen Nederlandsch van tweede klas; geen middelweg.’ Onder welke soort is nu, volgens de staaltjes, die ik aanhaalde (door hem zelven veroordeeld!), het nederlandsch van H. Meert te rangschikken? ‘In hoeverre is zijne taalpolitie te vertrouwen’Ga naar voetnoot(2)? - Neen, die twee vragen stel ik niet, gelijk hij; dat zou al te dwaas zijn. Iemand kan het zeer goed voorhebben met taalpolitie te oefenen en toch flaters begaan, niet met onder dit opzicht te schrijven b.v., dat zoo goed is als in dit opzicht, ja wel iets beter! - maar met uitdrukkingen te gebruiken, die hij bij anderen afkeurt! Doch de toon maakt het lied! Wie verklaart, ‘dat hij tot op een prik verantwoorden kan, wat hij schrijft’, moet zijn werk - en ook zijne brieven tweemaal herlezen, eer hij die uit zijne handen laat gaan. Ik eindig deze bemerkingen met eene aanhaling, die bewijst, dat ook Noord-Nederlanders onder dit opzicht gebruiken: In de Handelingen van het 9de Congres, te Gent in 1867 gehouden, leest men, blz. 119 (en ik doe opmerken, dat de redevoeringen door den spreker zelven worden nagezien, vooraleer onder de pers te worden gelegd): ‘En onder dit opzicht verdient hij wel onzen dank.’ Die Noord-Nederlander was Prof. Vreede.
Namen, den 6 juni 1892. D. Claes. |
|