Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
Het nieuw lokaal der Koninklijke Vlaamsche Academie.DE Regeering heeft deze instelling met een groot, schoon, uiterst welgelegen, monumentaal lokaal begiftigdGa naar voetnoot(1). Ter zuidzijde van het voorloopig Academiegebouw is het hotel, laatstelijk bewoond door mevrouw de weduwe van Pottelsberghe de la Potterie; het springt in 't oog van minstens 600 meters verre, namelijk van den noordhoek der Lange Munt, is sterlijk van bouwtrant (2e helft der XVIIIe eeuw) en eindigt met een koepelgewelf, waar een overgroote zonnewijzer met wereldbol op prijkt. Men gaat er binnen langs eene rijpoort en 't heeft eenen uitgang in de Baaistege. Het gebouw is, ontegenzeggelijk, het fraaiste, dat Gent uit gezegd tijdvak, en van den Louis XV-stijl, bezit. Vroegertijds woonde daar de machtige familie der heeren van Oombergen, van 't geslacht der Dammans, of oude ammans der stad. Vandaar de naam der huizing in de schepenenboeken: Huus van Oombergen, Steen van Damman. De oudste bewoner, dien wij van het huis kennen, was Rufelaart van der Couderburch en zijne echtgenoote Catharina Damman. Zij verkochten er een deel van aan hunnen zwager en broeder, Simoen Damman, na wien wij als eigenaar geboekt vinden Karel Damman, heer van Oombergen, Warnoise en St.-Pieters-ten-Berge (eene heerlijkheid in Munkzwalm). Deze overleed in 1616, na in huwelijk vereenigd geweest te zijn met Florence de Cambry, die den 19 Januari 1630 ten grave daalde. Toen dezes staat van goed werd opgemaakt, beschreef men de huizing in de volgende bewoordingen: ‘een huys ende stede, zoo datte met alle zijn toebehoorten, vrijheden ende servituyten ghestaen ende gheleghen is inde Conijnckstraete, commende ten voorhoofde rechtover de Cammerstraete’. Eene oorkonde van 1640 geeft aan het gebouw den naam van 't huus van Oombergen, meldt daarbij dat het vroeger uit drie woningen bestond, en geeft er nog den titel aan van den Oraignenboom. Valeriana Damman verkocht het den 4 November 1642 aan Kasper Damman, heer van Oombergen, voor de som van 1,500 pond groote. Een pond groote had de waarde van 10 fr. 88 ct. Aannemende dat de muntwaarde op gezegd tijdstip viermaal grooter was dan heden, komt men tot de som van 65,280 fr. Maar men neme in aanmerking, dat het gebouw, te dien tijde, niet zoo groot en schoon was als heden. | |
[pagina 353]
| |
In den loop ler XVIIIe eeuw ontviel het eigendom aan de Dammans. Mark-Antoon le Preud'homme d'Ailly, burchtgraaf van Nieuwpoort en Oombergen, die gehuwd was geweest met Anna-Maximiliana van Oombergen, had voor erfgenamen zijnen zoon Karel Florens en zijne dochters Mara-Augustina-Coleta en Anna-Jozefa-Nicolle de Preud'homme d'Ailly. Deze verkochten het eigendom bij notariëele acten van 21 Januari er 30 April 1746 aan David 't Kindt, koophandelaar, meester-timm rman ter stede. Drie jaren later werd het voormalige Huis van Oombergen verkocht aan J.-B. de Ghellinck, ridder, heer van Wingene. Bij dien koop waren begrepen twee woningen op de Vlasmatkt (ter plaatse, namelijk, waar het voorloopig Academielokaal is) en van welke huizen één bekend staat onder den naam van Groen huys, nevens het gebouw, dat den hoek der Koningstraat uitmaakte. Thans beliep de koopsom tot 37,000 gulden, boven 100 patacons voor de vrouw des verkoopers, en de kapitalen van verschillige, op de huizen gevestigde renten. Daarenboven was bepaald, dat de kooper aan 't Kindt zou afstaan, ‘by forme van manghelinghe ende in plaetse van voordere coopsomme’, twee huizen in de St.-Jacobs-Nieuwstraat. Van gansch het eigendom deed de timmermansbaas 't Kindt bouwen ‘een groot huys, bequaem om koetsen ende peerden te houden.’ Zóó bestaat het nog heden. Een veertigtal jaren geleden was het vroegere Dammansteen of huis van Oombergen bewoond door Lodewijk-Karel-Jozef Rockolfing van Nazareth, gehuwd met Maria-Francisca Borluut; later ook, gedurende eenige jaren door dezes schoonzoon baron Philip Kervyn van Volkaarsbeke. In de tweede helft der tegenwoordige eeuw was daar gevestigd Camiel van Pottelsberghe de la Potterie, wiens weduwe, mevrouw Florence de Kerchove, eene groote weldoenster der armen en beschermster van alle goede volksinrichtingen, er in het begin dezes jaars overleed.Ga naar voetnoot(1)
Het binnenste van het gebouw beantwoordt ten volle aan de verwachting, welke een aandachtig beschouwen van den gevel laat opvatten. De breede keetspoort ingetreden, leidt een hooge smaakvol versierde gang tot de opene binnenplaats, waaf een kleine fraaie tuin zou van kunnen gemaakt worden, tot de benedentrapzaal, op welke een viertal eikenhouten met snijwerk versierde deuren toegang verleenen tot vier schoone, groote kamers. Eerst heeft men, ter rechterzijde, naast de ingangpoort, een salon, met zwarten schoorsteenmantel en zwarte deuren, waarnevens een ander veel grooter, versierd met geschil- | |
[pagina 354]
| |
derde bas-reliefs, vermoedelijk het werk van den gekenden schilder van Reysschoot. De muren dezer plaats zijn bekleed met prachtige roode zijde. De plaats, of zaal, daarnevens, is behangen met kostelijke tapijten van Ingelmunster, bloemtafereelen, gevat in gebeeldhouwde eikenhouten beschotten. Prachtige tapijten, groote heerlijke kroonluchters en spiegels, meubelen van groote waarde versieren de beide plaatsen, die ten volle waardig zijn van een prinselijk paleis. De vierde kamer van het gelijkvloersch is bijna geheel in eikenhout, met fraai geschilderd gewelf. Zicht gevende op de groote binnenplaats, afgelegen van de straat, is dit gezellig, lief vertrek als 't ware voorbeschikt tot vergadering van het bestuur en tot bureel van den bestendigen Secretaris. Een breede, gemakkelijke trap leidt naar boven. Het snijwerk in eikenhout wordt te recht bewonderd. 't Was een knap kunstenaar, die dat beitelde! Op het eerste verdiep zijn weer vier schoone groote kamers, van welke ééne genoeg omvang heeft om tot bibliotheek der Academie te dienen, en twee andere, door 't enkel inslaan van den scheimuur, eene voldoende zaal zullen geven tot het houden der jaarlijksche openbare vergaderingen. Het tweede verdiep is de herhaling van het eerste. Al de vertrekken van het gebouw zijn ‘hoog van steke,’ dus luchtig en gezond. De zolderingen zijn merkwaardig door hunne stevigheid: met het daar verwerkte eikenhout zou men, in onze eeuw, wel een paar huizen bouwen. Op het opperste des gebouws, onder den zonnewijzer, is een uitkijk op geheel de stad. Men ziet er tot aan de Brugsche poort, Oostakker, Ledeberg, St.-Pieters-buiten en Gentbrugge. In 't kort - de Regeering heeft, het mag gezegd zijn - de Vlaamsche Letterkunde een nieuw bewijs gegeven van rechtzinnige bezorgdheid en toegenegenheid. De Academie is nu gevestigd in een schoon, duurzaam, alleszins waardig lokaal, waar zij hare buitenlandsche Eereleden, of andere vreemde geleerden, Z.M. den Koning, de heeren Ministers, Gouverneur en andere hooggeplaatste personen zonder blozen zal kunnen ontvangen. Ook is de tijding van den aankoop des ouden Dammansteens niet alleen in onze stad, maar in geheel het Vlaamsche land met de levendigste voldoening ontvangen. Algemeen spreekt men het eere aan den heer Minister de Burlet, die den aankoop heeft gedaan, na het hotel bezocht - en bewonderd te hebben. Eene opmerking, of wil men, een wenk aan de Academie: De voorgevel van het gebouw is van witten en blauwen hardsteen. Wierd de olieverf er afgekrabt, het gebouw zou een nog meer monumentaal uitzicht en gansch zijnen ouden stempel weer bekomen. De uitgave voor zulk werk ware gering. |
|