Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Hij dacht aan vrouw en kindGa naar voetnoot(1).Aan prof. S. Overmeer.
HET pinkje steekt in zee, trotseert de wilde baren:
De Visscher wenkt zijn vrouw en 't kind lief aan haar hand,
Die langzaam 't schip op zee zien uit het oog verdwijnen
En roepen; goede reis! al wandlend op het strand.
Het was bij droevig weer, de zon bleef gansch verborgen;
Geen schip was er te zien; men hoorde alleen de wind,
Die meer en meer het schip deed dansen op de golven,
En de arme schipper dacht nog aan zijn vrouw en kind.
Maar zeeman in het hart en op de zee geboren,
Roept hij zijn makkers toe de zeilen dicht te slaan,
Hij spreekt hun moed in 't hart, door bangheid aangegrepen,
Wijl 't schip sloeg op en neêr bij 't loeien van d'orkaan,
‘De zee, zij was mijn wieg, mag ook mijn grafplaats wezen;’
‘Komt makkers zingt uw lied en ledigt uwe pint!’
‘Een zeeman hecht zich niet aan het kortstondig leven!’
Hij sprak; maar zweeg eensklaps;... want dacht aan vrouw en kind.
Het stormweer trok voorbij. Nu leggen zich de baren,
Zij werpen 't net in zee en hebben rijke vangst:
Het schip was vol gepropt, het zeil wordt weêr geheschen,
De mannen danken God, en vreugd vervangt nu de angst.
En dobbrend keert de pink zacht naar de kusten weder,
De zon breekt langzaam door, het zeil zwelt door den wind;
Behouden komen zij aan 't dierbaar strand gedreven,
De visscher lacht en loopt in haast naar vrouw en kind.
Maastricht.
Jozef de Ras.
|
|