De Vlaamsche beweging.
Naschrift.
DAAR ik in mijne voordracht ‘de Vlaamsche Beweging’ melding heb gemaakt van de beschuldigingen des Heeren Prayon tegen den Heer Willem de Vreese, acht ik het mijnen plicht, als onbevooroordeeld en onpartijdig toeschouwer, eveneens melding te maken van het antwoord des Heeren de Vreese, dat in de Nederlandsche Dichten Kunsthalle (jaarg. 14, afl. 12) verscheen - jammer genoeg, slechts na het afdrukken mijner redevoering - en waarin hij zich verweert tegen de beschuldigingen van zijnen tegenstrever.
Bij name - wat het door mij aangeraakte punt betreft - bevestigt de Heer de Vreese, volstrekt niet de politieke richting der Vlaamsche Beweging te hebben aangerand, wel echter beweerd te hebben, dat zij ‘moet eene wetenschappelijke beweging worden, in dezen zin namelijk, dat ieder Vlaamschgezinde, vooral de letterkundige... van zich moet vergen: kennis zijner taal en kennis zijner letterkunde,’ en dat ‘de toestand moet anders worden, vooral in dit opzicht, dat onze letterkundigen eerst hunne taal goed leeren, en dan aan 't schrijven gaan.’
Tot eigen rechtvaardiging moge ik hier bijvoegen, dat ik, bij het aanhalen van dezen pennetwist, er geenszins aan dacht, eenig oordeel in de zaak te vellen tot wiens voor- of nadeel ook, maar er enkel een geleidelijken aanvang in vond, waardoor ik tevens uitlegde, hoe ik aan het onderwerp mijner voordracht kwam. Vandaar dat ik, met voorbedachten rade, te eenen male hypothetisch sprak en er aan hechtte, uit eigen naam den heer de Vreese niet in 't minste te beschuldigen, met uitdrukkelijke verklaring, dat ‘ik de gewraakte artikels zelf niet gelezen had, en dus niet kon borg staan voor het min of meer juiste der samenvatting van den Heer Prayon.’
Rechtschapenheid - dunkt mij - onpartijdigheid en goede trouw eischten mijnerzijds deze mededeeling.
S. Daems.
Tongerloo.