| |
| |
| |
De hoofdkerk van Sint-Baafs.
IN de middeleeuwen was de prijs der gebedenboeken, welke men getijdenboeken noemde, zeer duur, ook worden de zeldzame exemplaren ervan, aan den alles verslindenden tand van den tijd ontsnapt, in de musea bewaard als kostelijke en kunstrijke stukken. Hieruit trek ik het gevolg dat men te dien tijde zocht tot de verbeelding te spreken.
Onnoodig aan te dringen op het belang van den uitwendigen vorm in den eeredienst; godgeleerdheid en wijsbegeerte zijn het er volkomen eens over, doch blijven wij op kunstgebied.
Te veel vergeet men op onze dagen, in de herstellingswerken, dat de kerken, eer zij kunstmonumenten zijn, vooral zijn en moeten blijven hetgeen zij wezenlijk hoeven te zijn, het is te zeggen godsdienstige gebouwen.
Ik wil wel dat het afkrabben, dat in onze kerken woedt maar nochtans onze stadhuizen spaart, waarin officieële hulpgelden reeds de muurschildering aangemoedigd hebben, dat het afkrabben, zeg ik, in sommige gevallen een indrukwekkend karakter aan de kerken kunne bijzetten, doch behalve deze toegeving aan een stelsel, waarmede ik mij bezwaarlijk kan verzoenen, houd ik staan dat de restauraties, zooals men ze heden begrijpt, meest altijd aan onze tempels hunnen godsdienstigen stempel ontnemen.
Mij dunkt, en ik hoop dat men het mij zal willen toegeven, dat de kerken juist niet gemaakt zijn voor de bouwkundigen alleen en hunne leerlingen, enkel
| |
| |
Grondplan.
| |
| |
1 | Hoofdingang. |
2 | Vermetselde bijingangen in 1803 gesloten. |
3 | Trap naar dan toren en de gewelven. |
4 | Trap naar het triforium. |
5 | Middenbeuk. |
6 | Zijbeuken. |
7 | Kapellen (Zuid) van den H. Geest (Noord) der Drie Koningen (Penitentierskapel). |
8 | Kapel van Ste-Coleta. |
9 | Id. id. St-Jan-Baptist. |
10 | Id. id. O.L. Vrouw. |
11 | Oude kapel van het H. Sacrament nu zijingang. |
12 | Ingang van de onderkerk. |
13 | Dienstdeur. |
14 | Kapel van St-Nicolaas. |
15 | Id. id. Ste-Barbara. |
16 | Id. id. St-Gillis. |
17 | Id. id. St-Jan. |
18 | Praalgraf van Jansenius en Lindanus, 1en en 2n bisschop van Gent. |
19 | Kapel van St-Livinus. |
20 | Id. id. het Lam der veropenbaring. |
21 | Praalgraf van J.-B. De Smet, XIVen bisschop. |
22 | Kapel van St-Aubertus (Kapel-Triest). |
23 | Id. id. O.L. Vrouw sterrekransken. |
24 | Praalgraf van P.E. van der Noot, XIIIn bisschop. |
25 | Id. id. A. van der Noot, XVn bisschop. |
26 | Kapel van St-Sebastiaan (Pastoorskapel). |
27 | Id. id. St-Pieter en St-Pauwel. |
28 | Graf van P. Damant, IIIn bisschop. |
29 | Kapel van St-Lieven. |
30 | Sacristij en zaal van het kapittel. |
31 | Kapel van Ste-Catharina. |
32 | Praalgraf van G. van Eersel, XVIn bisschop. |
33 | Kapel van Ste-Margareta. |
34 | Id. id. St-Pieter. |
35 | Parochiale sacristij. |
36 | Oude doopkapel. |
37 | Kapel van O.L. Vrouw ter Engelen (Sint Jozefkapel). |
38 | Id. id. St-Macarius (negentieneeuwsch gothiek). |
39 | Id. id. Landoaldus. |
40 | Preekstoel (Delvaux). |
41 | Koer. |
42 | Trap naar het doxaal. |
43 | Praalgraf van A. Triest, VIIn bisschop. |
44 | Id. id. A. d'Allamont, IXn id. |
45 | Id. id. C. Vanden Bosch, XIIIn id. |
46 | Id. id. C. Maes, IVn id. |
47 | Hoogaltaar. |
| |
| |
opdat die heeren er den bouw zouden van kunnen bewonderen en bestudeeren; eerst en vooral zijn zij opgericht voor de geloovigen, en alles moet er hun spreken van het gebed en van God, tot wien hunne zielen moeten verheven worden.
Doch verhaasten wij ons klaar ons gedacht uitteleggen want de vloek van eenige oudheidkundigen, die niet willen verstaan, mocht ons treffen. Zoowel als zij, en meer misschien, betreur ik die smakelooze opsmukkingen en die schreeuwende tooisels, waarmede men soms de kerken ontluistert ten believe van eene menigte zonder kunstzin.
Streng zal ik zijn, zooals zij, voor de zoogezegde kunstmeubelen welke men er in voert; gelijk zij zal ik aan de eerwaarde heeren Pastoors en aan de kerkfabrieken aanraden voorzichtig te zijn in hunnen keus, en min gretig om zekere beelden en ramen in gift te aanvaarden, die hunne kerken eerder ontsieren dan versieren.
Die beschouwingen heb ik reeds ter bespreking gebracht op de oudheidkundige congressen, en met genoegen herhaal ik ze, want sterk door de voorbehoudingen welke ik gedaan heb, durf ik bevestigen dat, niettegenstaande eenige misbruiken, er voor de kerken iets beters te doen valt dan ze naakt te stellen en ze te ontdoen van al de bekoorlijkheden welke de christen er in zoekt.
Dit alles, meen ik, is van toepassing op Sint-Baafs.
De herstelling welke de hoofdkerk ondergaat heeft haar ontegensprekelijk eene grootschheid en eene majesteit bijgezet, welke men ongelijk zou hebben in twijfel te trekken. Maar, wie zal er zich vooral rekening van kunnen geven? Wie zal het gevoelen buiten die, welke door hunne bijzondere studiën, geleerd hebben het schoone te lezen in eene lijn, in eenen vorm, in eenen blooten steen? Het publiek, dat de menigte is, en dat de geheimen der kunst niet doorvroet heeft, zal onverschillig blijven, en in plaats van die koude grootsche kerk, waar niets hem boeit, eene lieve en wel opge- | |
| |
smukte kapel gaan opzoeken, waar het op de muren de heiligen vindt welke het kent en welke het lief heeft.
De groote meesters der middeleeuwen, die onzen grond met bewonderenswaardige hoofdkerken als bezaaid hebben, en ons land als de classieke bodem gemaakt hebben van al de kunsten, vreesden niet hunne gewrochten te bederven met de muren te laten beschilderen ten dienste van het volk. Zie overigens hier omtrent het oordeel van den alleszins bevoegden rechter Viollet-le-Duc, dat wij reeds aangehaald hebben in onze studie over de Sint-Jacobskerk.
Stellig zou de volksgodsvrucht der middeleeuwen, zoo vruchtbaar op het terrein der naïeve legenden, zoo gestemd op het wonderbare, zich niet kunnen vergenoegen hebben met de naakte muren onzer would be herstelde kerken. Op de vlakken las men de geschilderde geschiedenis der christene helden, de beeldtenis van eene martelie, en die heilige voorstellingen bezielden het gebed; de wanden spraken tot de ziel en hielpen de geloovigen hunnen geest tot God verheffen. De vensters op hunne beurt herinnerden aan eene deugd of aan een christen feit, en de zuilen en kolommen zelf waren niet onbewoond: beelden van apostels, belijders, martelaars en maagden gaven aan de tempels leven en beweging.
Nu zijn die beelden, gebeiteld en geboetseerd om in de hoogte te leven en in het verschiet in harmonij te werken met geheel het gebouw, van hunnen troon neergehaald om tot model te dienen van andere beelden, welke men alleenstaande en vlak voor de oogen op, voor of naast de altaren plaatst.
In dat misgrijp, dat noch van afstanden rekening houdt, noch van harmonisch samenwerken met bouw, schildering en meubleering, ligt de misgeboorte van zoovele wanstaltige figuren, die potsierlijk grijzen en stuiptrekken, en welke valsch-waar als de prototypen der gothische beeldhouwkunst voorgesteld worden. Met zoo slaafs en onberedeneerd na te bootsen lastert men
| |
| |
de middeleeuwsche kunst, want nooit zou een kunstenaar uit dien tijd een beeld, dat in het onmiddelijk bereik der oogen moest staan, geschoeid hebben op den leest van een ander, dat in de verte moest leven... en omgekeerd. Overigens waarom, als men oude modellen wil navolgen, bij voorkeur die genomen van kunstenaars in de kindschheid hunner kunst, en niet die van meesters opgeleerd in hun vak? Stellig bestaan die typen.
Ja, te dien tijde had de kerk eene bijzondere spraak, en die spraak was de taal van de godsdienstigheid. Overal kon de blik een rustpunt vinden omdat er overal iets stichtends tot de oogen sprak.
Met het protestantisme brak men af met den eeredienst der heiligen, en alle zinnebeelden en figuren werden uit de kerken verbannen. Het is in de landen waar de volgelingen van Luther de overhand behaalden dat de kerken het meest te lijden hadden. Zie Holland, al de kerken begraafden onder het witsel het leven hunner heiligen; het was uit haat voor het verleden en om spoediger aan het volk het gedacht van zijnen ouden godsdienst te doen vergeten, dat men alles overkalkte en de katholieke kerken herschiep in die naakte en koude zalen, welke men de protestantsche tempels noemt en dewelke, ware het niet hun ontzettelijk stoelgevaarte, wel zouden gelijken op hallen, danszalen of ruime schuren.
Vroeger in onze Wandelingen hebben wij eenige der algemeene aanleidingen gezocht tot het witten der muren, dit is eene andere eigen aan zekere streken, maar die toch ons den sleutel kan geven van vele bijzondere feiten.
Slechts in het voorbijgaan kunnen wij hier van de wijzigingen gewagen, welke het christelijk gevoel onderging in zijne uitdrukking en zijne veropenbaring, doch het is buiten twijfel dat zij alle invloed uitgeoefend hebben op de christene kunst. Natuurlijk bedoel ik die zoogezegde christene kunst niet, welke zich ten onrechte met dien buitgemaakten naam getooid heeft, - neen de kerk heeft nooit eene kunst als de hare in het bijzonder aangenomen - ik bedoel de kunstuitdrukking in het breedst genomen, van alle christen gevoel.
| |
| |
Al die gedachten kwamen
weder mijnen geest bestormen bij het bestudeeren en het grondig onderzoeken van het krabberstelsel. Mij wil het uit den geest niet, dat het verbannen van alle muurschildering het gevolg niet kan zijn van eene christene gedachte. Het spreekt van zelf dat wij de goede inzichten niet verdenken van die welke onze meening niet deelen, en gaarne gelooven wij, dat huns erachtens, er niets beter tot de ingetogenheid stemt dan hunne zoogezegde herstelde kerken. Dat zij mijn laatste woord over het beschilderen der huizen Gods.
Alhoewel wij inzonderheid de inwendige versiering van Sint-Baafs willen bespreken, mogen wij toch de merkwaardige herstellingen niet onverlet laten, welke het buitenste der kerk sedert eenige jaren ondergaan heeft.
Zeker heeft de Gentsche hoofdkerk meer dan eene mededingster in België voor den prijs van schoonheid, maar toch lokt de eenvoudige doch grootsche stijl van haren toren met recht de bewondering uit van iedereen.
De plaat hiernevens verbeeldt den huidigen toren van Sint Baafs door den welken men in 1461 een ouderen vervangen heeft. In 1602 vernielde een brand de slanke
| |
| |
naald en deze is nooit meer weder opgebouwd; nu toch schijnt dit gedacht te berde gekomen te zijn, hopen wij dus dat het verwezenlijkt worde.
Tien jaar geleden had de kerk van buiten slechts haar prachtigen toren te toonen, nu is de groote statige ingang herbeiteld, het linker portaal van den kruisbeuk is vernieuwd en opvolgenlijk herplaatst men in de vensters de steenen kruisen er vroeger baldadig uitgenomen. Al deze werken zijn meesterlijk uitgevoerd en strekken tot eer der bouwmeesters en der ondernemers, spijtig dat de drie standbeelden welke men in het groot portaal geplaatst heeft niet monumentaal genoeg van maaksel voorkomen en zich te weinig vereenzelvigen met den Balegemschen steen, waarin hunne nissen uitgehouwen zijn. Van kunstwaarde zijn zij geenszins ontbloot, daartoe verantwoordt de wel verdiende faam van den beeldhouwer België door gewaardeerd, maar toch moet men bekennen dat onze voorouders ons vóór waren in de monumentale beeldhouwkunst.
Zulke bekentenissen zijn altijd lastig voor ons eergevoel van einde 19e eeuw, en bij het zien der drie beelden denkt men onwillekeurig aan de beelden van de O.L. Vr. kerk te Parijs, aan die van Keulen, Amiens, enz. waar de groote kunst, zou men zeggen, alles gegeven heeft wat zij kon om daarna uitgeput den geest uit te blazen.
Het Lievevrouwbeeld van het linker zijportaal voldoet beter; ofschoon wat gezocht, te weinig breed in de kleederenplooien en niet edel genoeg van uitdrukking voor de Moeder Gods, levert dit beeld in zijn geheel genomen toch een goed decoratief uitzicht op.
Doch treden wij eindelijk binnen. Nutteloos de geschiedenis der kerk te verhalen, een gedenksteen in den muur van het groot binnenportaal gemetseld, meldt haren geboorteakt en de lichtende punten uit haar leven. Zoó werdt zij begonnen in 941 door Lausus, op de plaats en in vervanging van eene houten kapel aan Sint-Jan-Baptist toegewijd, doch het is slechts
| |
| |
in den loop der eeuwen dat zij van lieverleede door bijbouwen, wijzigingen en herbouwen, het grootsche monument werd, dat wij nu bewonderen.
Na de slechting der Sint-Baafsabdij die moest plaats inruimen voor de beruchte sterkte ‘Het Spanjaardskasteel’, werd zij in 1540 in collegiale herschapen onder den naam van Sint-Baafs; Keizer Karel ontving er het heilig doopsel in 1500, twee kapittels van het Gulden vlies werden er gehouden, het laatste in 1559 onder voorzitterschap van Filips II; beeldhouwwerken zijn er in voor handen van Delvaux, Duquesnoy en meestertafereelen van Craeyer, Pourbus, Rubens, Veen, Coxie, Van Eyck broeders en zuster, enz. enz. Zeggen wij dat het werk van Lausus in 941 de kerk was welke nu de crypte of onderkerk heet, en als de grootste van België mag geroemd worden. Het is overigens de voorlaatste hier te lande gebouwd, St-Hermes te Ronse heeft de lijst gesloten.
Sint-Baafs vormt eene mengeling - eene harmonieuse mengeling wel te verstaan - van verschillende bouwtranten; iedere eeuw heeft er haren kenmerkenden stempel op nagelaten. De XIXe eeuw moest er noodzakelijk haar spoor in klampen in 't rood.
Deze bonte mengeling, schaadt zij aan het geheele der kerk? Die vraag is dikwijls geopperd, en meer dan een beweert dat het statig opzicht van den grootschen tempel juist te vinden is in dat harmonievol mengsel. Diepen wij voor het oogenblik dat twistpunt niet uit, maar, alhoewel groote partijganger voor eenheid van stijl, zie ik zonder leedwezen niet dat men medoogenloos de rijke en grootsche marmeren zuilen en bekleedsels uit den kruisbeuk afbreekt om ze te vervangen door armzaligen naakten rooden baksteen. In der waarheid, het volstaat niet af te breken, men moet ook kunnen heropbouwen. Dat prachtig marmer zouden wij nog zonder leede oogen zien verdwijnen hebben, had men het vervangen door kunstrijke gothische
| |
| |
Onderkerk.
1 | Ingang langs de bovenkerk. |
2 | Oorspronkelijke kapel van 941. |
3 | Oud koor. |
4 | Pilaren onder het hoogaltaar der bovenkerk. |
5 | 1ste kapel. |
6 | 2e id. oude voorzaal. |
7 | Zuiduitgang. |
8 | 4e kapel, praalgraf van Stephanus Solu. |
9 | 5e id., praalgraven van S. Van Lummene en S. Borluut. |
10 | 6e id., graf van Margareta van Ghistel. |
11 | 7e id. genaamd St-Lievens kapel. |
12 | 8e id. aan O.L. Vrouw toegewijd. |
13 | 9e id. |
14 | 10e id. |
15 | 11e id. |
16 | 12e id., oude ingang noorderkant. |
17 | 13e kapel. |
18 | 14e id. |
19 | Boog der 13e eeuw. |
20 | Pilaar id. |
| |
| |
eiken beschotten, of beter nog door beeldhouw- of schilderwerk, maar helaas! het is een naakte muur, waarvan de steenen in een wanorder, dat het effect der kunst niet mag genoemd worden, grof en zwaar, naar en koud het oog onaangenaam aandoen. Het is daarbij een ellendig houten schutsel, dat zelfs de geloovigen tegen den wind der straat niet beschut. Troosten wij ons ten minste met de hoop dat het spreekwoordelijk gezegde leugenachtig zal gemaakt worden: ‘alleen het voorloopige is van duur’.
Meermalen in de oudheidskundige congressen heeft men storm geloopen op mijne voorliefde voor de muurschildering. Laatst had ik het genoegen de bekeering te mogen bijwonen van eenen mijner hevigste en bevoegdste bekampers, bij een bezoek dat ik met hem bracht aan onze hoofdkerk. Hij zelf teekende luid protest aan tegen de wansmakelijke plompheid der gewelven in de zijkapellen; hij zelf, bij het zien van die akelige grijze, blauwe en roode steenen, die het deerlijkste vertoon opleveren, hij zelf vroeg kleuren om al dat onhebbelijke te verduiken.
Voorwaar, het is eene droeve omlijsting voor dat meesterstuk der middeleeuwen: ‘De aanbidding van het Lam’, tenzij men ook van gedacht ware dat het goed en prijsbaar is de schilderijen in de kerken aan de oogen te onttrekken bij middel van gordijnen. In dat stelsel dienen de schilderijen niet meer om te stichten, te veredelen en te verheffen, zij zijn enkel curiositeiten, waarmede de kerkbedienden geld slaan, daargelaten het feit, dat die voorhangsels in plaats van de doeken te beschutten, ze eerder schaden, met de zuiverende lucht niet te laten vloeien en golven op de kleuren en de geweefsels van het doek.
Meer dan eens bezocht ik den koor van Sint-Baafs op het uur dat de zon door de beschilderde
| |
| |
ruiten kwam spelen, en geheel den omtrek met gekleurde stralen van geteemsd licht verlichten. Welk leven dan in deze doodsche natuur, welke warme verlevendiging, die aan alles een lachend en jeugdig aanzien gaf! Thans zullen de vochtige rechterkapellen van den koor, die echte vochtige ijskelders waren, verstoken van licht en lucht, ook hun aandeel in die weldoende stralen genieten, daar men het prijzenswaardig gedacht gehad heeft de deels toegemetselde vensters weder open te breken.
Onlangs nog roemden de bladen de grootsche indrukwekkendheid welke de herstellingswerken aan Sint-Baafs terug gegeven hadden; ja, het opzicht van gansch het schip der kerk is verruimd sedert het witsel verdwenen is, dat toch bij machte niet was geheel de statigheid weg te nemen. Doch dat onze bewondering niet half weg blijve, vergenoegen wij ons niet met den algemeenen aanblik, dalen wij ook tot de bijzonderheden af en beelden wij ons niet in ten einde te zijn na een enkel misbruik uitgeroeid te hebben.
Men heeft reeds het arlekijnspak van de schreeuwenste steenen uit den kruisbeuk weggehaald; de lustrienen doeken in de beneden kapellen wachten nog steeds op hunne vervanging door men weet nog niet opperbest wat; sommige beelden en versierselen voelen zich nog altijd niet op hunne plaats en kunnen het niet eens worden met hunne omgeving; de ruwe en onregelmatige steenen van zuilen, muren en gewelven roepen nog voortdurend naar een kunstbelegsel om hunne kale naaktheid te bedekken!
Nooit zijn wij opgetreden als advocaat van hetgeen men in de 16de eeuw de kunstherleving heeft genoemd, nochtans moeten wij bekennen dat, ofschoon die kunstbeweging de eenheid van stijl der hoofdkerk gebroken heeft, deze haar toch haren heerlijksten rijkdom en hare weelderigste pracht te danken heeft gehad. Een- | |
| |
heid van stijl is zeker in beginsel het nec plus ultra, doch een smaakvol eclectisme moet uit den grond der zaak zelf niet veroordeeld worden, en kan, wat er ook de versteende classiekers van zeggen, schoonheden opleveren van het beste allooi. Zóó ben ik overtuigd dat om die reden Sint-Baafs nooit zal beroofd worden van hare rijke ballustraden, hare heerlijke marmeren en koperen hekwerken en afsluitsels. Overigens de marmeren koor vormt hier eene kerk in eene kerk.
De materialen door de Renaissance gebruikt waren rijk en kostbaar, in een woord waardig van dezen majesteitvollen tempel. De vermaarde proost Viglius en de edele prelaat Antonius Triest, wier overblijfselen hier rusten, hebben hunne fortuin vrijgevig bestemd tot het opluisteren dezer kerk. Om tred te houden met die verlichte en edelmoedige Mecenassen der kunst, schijnen wij, - uit contrast ongetwijfeld! - niet anders meer te kennen dan den armzaligen boerensteen!
Geen gebeitel meer op de steenen, geen gedreven koper, geen snij- noch paneelwerk meer! Is het dus kwaad spreken van onzen tijd met te zeggen dat hij in zijne pogingen om aan onze kerken hun oorspronkelijk karakter weer te geven, hij zich geenszins bekreunt om ze op te luisteren en hun een godsdienstig karakter te geven?
G. Van den Gheyn, pr.
Gent.
|
|