Zoo er één woord is, dat de taal ontsiert en verarmt en dus de taal helpt ten gronde richten, dan is het ‘daarstellen’, dat als een echte slok-op ik weet niet hoeveel Nederlandsche woorden verzwelgt.
Let maar eens op:
In ‘Handelsbl.’ 26 Dec. 82 stond te lezen: ‘ten behoeve van het rijk is te Utrecht aanbesteed het daarstellen van een loods.’
In ‘Opmerker’ 15 Oct. 82: ‘die verandring was daargesteld omdat mijn uitdrukking allicht andren zou krenken.’
In Feestwijzer Juni 82: ‘Fraaie rosette, door fonkelende zonnen daargesteld.’
Ik heb maar enkele plaatsen en voorbeelden aangeteekend, maar die er lust in heeft, kan ze met vele vermeerderen. Hij behoeft daartoe bij 't lezen van nieuwsbladen en boeken maar eens op te letten, hoe dikwijls deze Duitscher in Hollandsche dracht zeer vredig tusschen zijn nabunrtjes staat.
Wij weten toch allen, dat een loods getimmerd, gebouwd of opgericht, een verandering gemaakt of aangebracht, een rosette gevormd wordt, evenzeer als wij ook weten, dat een wet ontworpen, een werk ten uitvoer gebracht, een bedehuis gesticht, een monument opgericht, een put gegraven, een strik gezet wordt. - Nino, pas op het valstrikje, dat gemakzucht heet! -
Nino gebruikt voorts, waar hij een lansje breekt voor daarstellen, nog een ander germanisme. Hij zegt: ‘niemand durft het meer afkeuren tenzij als een passe-partout, (N.B. een etymoloog uit het volk verklaarde dit woord eens als “pas maar toe”), dien men vervangen moet door een meer geeigende uitdrukking.’
Bedoelt hij er meê een geschikte uitdrukking, dan vraag ik, waarom gebruikt hij niet het Hollandsche, maar wel het Duitsche adjectief? Wil hij er meê zeggen: ‘een uitdrukking, die meer beantwoordt aan de eigenaardigheden onzer taalvorming’, waarom zegt hij dat dan ook niet? Of wil hij er iets anders meê zeggen? En zoo ja, welke is dan zijne bedoeling.
Nog viel mijn oog op een woord, dat voorkomt in dezelfde afl. in welke D. Nino over ‘daarstellen’ onder handen neemt, en dat evenzeer afkeuring verdient.
Op pag. 121 is sprake van een ononderbroken strijd. Ik geloof, dat wij voor het Duitsch ‘unterbrechen’ ons afbreken, in de rede vallen, hebben. Een onderbroken strijd zou alleen verklaard kunnen worden als een strijd, dien men van onderen was gaan afbreken. Maar dat heeft geen zin, en al had het zin, dan is onderbreken toch nog een archarsme. En vooral is ononderbroken leelijk om dat dubbele ‘on’. Onafgebroken is veel welluidender.
Nu moet niemand denken, dat het zucht tot vitten is, die mij er toe aanzet deze regelen te schrijven. Veeleer word ik er toe