| |
| |
| |
De bewonderaars van Victor Hugo.
POUAILLEURS du lion. Die kiesche benaming heeft fortuin gemaakt. 't Is mode geworden ze in 't aangezicht te slingeren van de beknibbelaars van Victor Hugo, den Man-Oceaan (Dupuy); den Reus (Justice); de Lichtzuil (Rappel); Olympio (Hij zelf); dien God (Figaro). ‘Pouailleurs du grand homme!’ Onlangs raapte een franskiljon-klaroenblazer het sierlijke beeld op om Edmond Biré, auteur van drie merkwaardige boekdeelen op Victor Hugo, bespottelijk te maken. ‘Edmond Biré fait des études chicaneuses sur Victor Hugo. Il déploie une répugnante persévérance à chercher les poux dans la crinière du lion. Quel intérêt littéraire trouve-t-il à cette besogne?’
Welk belang een katholieke schrijver er bij heeft niet het kleine ongediert, maar de kemels op te jagen van den verrader der Bourbons, der Orleansen, van Napoleon III; van den onbeschaamsten waarheidsverdraaier die ooit bestond; van den opgeblazen Don Quichotte die zijne criticussen, het Pausdom, God zelven wou versmachten onder de vracht zijner lasteringen, banvloeken en leugens, op die vraag blijven wij liever antwoord schuldig, immers onze franskiljon mocht ons uitlachen en zeggen: ‘Quand les canes vont au champ, la première va devant’.
Diezelfde franskiljon verheugt zich in den aanhoudend goeden verkoop van Hugo's werken. ‘On n'ignore pas que certains détracteurs de V. Hugo se réjouissent à la pensée qu'on ne lit plus les oeuvres du plus grand
| |
| |
des poètes français. Voici une constatation qui ne manquera pas de leur faire plaisir: depuis cinq années qu'il est mort, la vente de ses oeuvres a produit la bagatelle de sept millions et demi. Pauvre M. Biré!’
De scherts is fijn, wij erkennen het. Geen twijfel of ze werd gevolgd van een zegevierend fribbelen van het wollige der bovenlip. Welke zelfvoldoening straalt niet door de spotternij! Arme M. Biré, met uwe drie mitrailleusen, geladen met gebraden appels. In uw hol, dwerg! Ziet ge niet? De bewonderaars van Hugo zijn talrijk als zijne lezers en deze maken een legioen uit. Hoort gij, nijdigaard? Zeven millioen ½, op vijf jaar!
E Viva Hugo, el maëstro!
Hoe groot het gezag mochte wezen, in 't franskiljonnenkamp, van Hugo's lijfknecht, we zullen het woord niet terughouden dat zijne tergende tirade ons ontrukte: ‘Arme sukkel wien de nieuwere ‘tendances’ het hoofd op hol hebben gebracht! Hoe kunt gij u verheugen in eenen bijval welken de vrome prelaat, Mgr de Ségur beweende met al de tranen zijner blinde oogen? ‘Jongelingen,’ smeekte hij, ‘raakt dit vergif niet aan. Steekt den top uwer vingers niet aan Hugo's boeken; want zeker verderven zij uw geloof en uwe zeden.’ En ‘Hij’ die deze waarschuwing had vernomen, loopt storm tegen den blinden kerkvoogd en hij ledigt razend ‘sa poche au fiel’.
‘Muse, un nommé Ségur, évêque, m'est hostile;
O muse, n'ayons pas contre lui de courroux.
Comme glousse l'oison, comme la vache meugle,
Il s'écria: - mon Dieu! Je voudrais être aveugle!
Ne trouvant pas qu'il fit assez nuit comme ça.
Le bon Dieu, le faisant idiot, l'exauça..’
Zoo vaart de dulle poëet voort, drie kolommen lang.
| |
| |
Maar wie is toch, zal men vragen, die warme vriend van Olympio, deze vroolijke jongen die, voor Hugo's kraam, de ‘Quatre vents de l'esprit’ en ‘les Chansons des Bois et des Rues’ als peperkoeken opeenslaat, het publiek staande houdt en tot koopen aanzet? Mogelijk een geusken uit ‘Gil-Blas’ of den ‘XIXe Siècle?’
Hier hapert onze pen, zij stronkelt en houdt den inkt op. Eilaas, we schrijven het al blozende.... die jongen is een Vlaming, een... katholiek die de letteren beoefent Pro aris et focis! Gemeenzaam ommegaan met fransche... leeuwen, hoe bedenkelijk is het niet voor 't betrappen van fransche... l..zen.
De begaafde fransche criticus Pater de la Porte, zal den ‘armen Biré’ wreken en ons wat troosten. ‘Personne n'a étudié V. Hugo, de plus près, avec plus de soin, de courage, et de talent que M. Edmond Biré. Parmi les personnages célèbres du dix-neuvième siècle qui ont manqué de vraie dignité, de caractère, de fierté, disons le mot, de coeur, V. Hugo tient le premier rang: primus inter pares. S'il mérite, comme poète, la première palme, il ne mérite, comme individu, que le mépris. C'est ce qu'il fallait démontrer. Mr Edmond Biré l'a fait avec autant d'à propos que de succès; son livre n'est pas seulement le travail d'un érudit et d'un lettré, c'est bien l'oeuvre d'un justicier. Le critique a surpris V. Hugo et ses compagnons en flagrant délit de fourberies et de falsifications; il a crié: au voleur! et tenant en main toutes les pièces à conviction, il a bravement traduit tous ces faussaires, avec leur immense Fra Diavolo, à la barre du bon sens public. Son oeuvre durera autant que les plus beaux poèmes de V. Hugo, c'est-à-dire, longtemps encore.’
De liberale ‘Journal des Débats’ is van hetzelfde gevoelen. ‘Hugo, pour se fabriquer sa propre légende, a tenté de mystifier la postérité par les moyens les plus déloyaux.’
| |
| |
‘Ta, ta, ta, études chicaneuses’ grijnst de vlaamsche Aristarque, die niets schijnt te waardeeren behalve ‘l'intérêt littéraire’. Hoogere en edeler belangen dan ‘kunstig gebeitelde verzen’ kent men niet, al roeme men hoog zijnen eerbied voor geloof en zeden. En men beveelt ‘Hugo’ aan, die als Quinet, de Kerk poogt te verstikken in 't slijk. Wij hebben nergens gelezen bij Hugo's uitventer dat hij zich verheugt in den klimmenden roem van Bossuet en den aanhoudend goeden uitverkoop van L. Veuillot. Middelerwijl beproeven onze franskiljons hunne eigene krachten. Zij hebben aan hunne schouderbladen lichte vederen gesnoerd om naar verhevener sferen op te vliegen; zwevende in onbekende hemelruimten, speuren zij nieuwe zonnen en nieuwe geestenwerelden op, onder voorwendsel van voor het verfijnde publiek fijnere specerijen op te zoeken. Sommige, met of zonder zwemgordels, duikelen tot op der Oceanen afgronden; enkelen dringen tot het centraalvuur der aarde. Wie zou voor die vliegers en duikelaars het lot niet vreezen van Icarus en Plinius? Onvoorzichtig zijn zij bovenmate: ze spelen met vuur; loopen op duistere wegen; dringen, zonder Ariane's draad, in doolhoven; ze maken bokkensprongen (en, laat ons het beelderige daarlaten om zelf niet onze vleugelen te verbranden of in 't water te vallen), zij nemen ongemeene vrijheden; verminken en verduisteren eene volmaakte, zwierige en klare taal die de hunne niet is; zwijgen de klassieken dood en slaan hunne wijze lessen in den wind, terwijl zij onze ooren doen tuiten van den lof van zekere baanbrekers ‘des plus connus comme ignorés’ die tot nu niets anders braken dan de hoofden hunner lezers; zij schetsen, onder het zoeken naar 't ideaal, uiterst gewaagde tooneelen, onnatuurlijke toestanden; ze houden zoutelooze samenspraken, paaien ons met droomen en symbolen, dit alles in eene gemeene en platte taal, dezelfde voor koningen
en dienaars, prinsessen en meiden, heeren en knechten, hovelingen en koewachters; personen totaal overbodig brengt men twee
| |
| |
drie seconden te berde alleén om wat vuile woorden te doen braken, en dit alles wordt betiteld: ‘shakespearien’. Wij treden in geen bijzonderheden. Ja! Naar eenen reebok schieten en eenen kemel treffen; een splinternieuwen weg inslaan en in een' turfput vallen!
Deze roekelooze jacht op ‘nieuws’ gaat gepaard, bij onze franskiljons, met een onverpoosd uitventen van boeken waar de katholieken in 't algemeen worden uitgescholden voor ‘cafards, pieds-plats, crétins, grimauds’ en Pius IX, Mrs Sibour, de Ségur, Bracq en onze leeken-voorvechters ijselijk worden bezwalkt.
Ongetwijfeld wordt onze critiek door de ‘baanbrekers’ met een medelijdend schokschouderen en knevelfribbelen onthaald. Immers wij zijn Beötiers, aanbidders van verouderde meesters; wij stellen boerenkost boven fransche specerij; wij knipoogen voor het jongste licht en zijn kinderachtig bevreesd voor genieën welke Rome niet ijkte!
Het zij zoo. Laat onze Argonauten zoeken vrijelijk naar het Gulden Vlies. Mochten zij het te huis brengen! Wij blijven aan den heerd
vlaamsch of vreemd, van goed allooi, dat onzen geest zóo voedt, zóo verheft, zóo verheugt, zóo begeestert, dat wij niet den minsten lust gevoelen voor de spijskaart van den dag. Wij lezen wat wij mogen lezen, wij durven wat mij mogen durven, maar nooit geven wij lof aan wat verderft, nooit scheiden wij de kunst van de zedelijkheid, de waarheid en den goeden smaak, nooit branden wij wierook voor valsche goden, nooit noemen wij ‘remarquable’ en ‘mystérieusement
| |
| |
tragique’ zeker berucht drama dat wij neêrlegden niet in dezelfde stemming met dewelke Chateaubriand Bossuet's Condé uit zijne handen liet vallen. Dát nieuw! Dát schoon! Dát ‘suggestif’? Van wat? Van hetgeen niet deugt.
Leconte de Lisle was ook een ‘baanbreker’. Hij zocht insgelijks, met vreemde woorden en beelden, Racine, Corneille, Voltaire te onttronen. ‘Chez M. Leconte de Lisle, il y vraiment de la surprise.
On se trouve en plein baroque, mais ce baroque simule l'étrange et l'éclatant. Il semble qu'on n'a jamais rien vu ni entendu de pareil; à chaque instant des mots inouis éclatent comme de monstrueux pétards. On croit qu'il va arriver quelque chose. Rien n'arrive. Ce char attelé de vingt paires de boeufs, est chargé d'une plume que le vent enlève; ces soleils et ces volcans concentrent leurs feux pour couver un oeuf qui n'éclôt pas. Il n'y a rien..... (L. Veuillot, Mél., t. III, p. 666.)’
Tolle et lege Veuillot, jonge letterkundige. Zeker loutert hij uwe taal en uwen smaak en hij wordt u eene balie die u weert tegen den afgrond.
De heer Tilman, een klassiek die nog steeds wacht op een meesterstuk der jongste school, schrijft: ‘Egarés par un sot amour propre de caste, emportés par le courant qui porte tout esprit exalté vers les extravagances de la folie, les meilleurs Jeunes-Belgique s'embourbent de plus en plus dans de solennelles énigmes. Je ne parle pas de leurs disciples et affidés; depuis quelques années ils se font même illisibles, et toutes leurs phrases, même prises par charretées et pressées jusqu'à la moëlle, laisseraient tomber à peine une goutte de lumière et de vie.’
Onze franskiljon echter zegeviert met iets dat vloeide, spijts Aristoot, uit de hersenpan van een
| |
| |
troetelkind, en stoutweg stempelt hij: ‘Chef-d'oeuvre’. Hij schertst mooi, denkt hij, met de pedagogen die liever het ei verpletten dan een kieken te laten uitbroeien dat niet het volmaakte kroost zij van moeder kip en vader haan. Hij steekt den draak met de zoogezegde formuul: ‘Quand une chose est bonne, il faut l'imiter, et s'en tenir là’. Wie balkte zoo? Mr X. zegt het niet. Hij duwt te hard op de pen, de driftige jonker en ‘par inadvertance’ gebruikt hij een klassiek recept om zijne tegenstrevers te belachen.
Corneille, Racine, Shakespeare, Hugo, Lamartine, Berlioz, Wagner, Van Eyck worden voorgesteld als oproerlingen tegen de ‘eeuwige schoonheidsleer’, als voorloopers der huidige ‘Jeunes-Belgique’. Hadden die geniëen het schooljuk niet afgeworpen, hunne vrijheid bevochten, nooit waren hunne slapen met gloriekronen omvlochten geworden.
Heeft onze franskiljon het recht Racine, Corneille... in éénen en denzelfden bundel te binden met zijne lettervrienden? Bestaat er volle equatie tusschen de oudere ‘vates’ en de jongste? Wij denken het niet. De handeling en de produkten van hooger genoemde dichters onderscheiden zich van deze der nieuwe muzezonen op eene te veel gevoelige wijze opdat wij geen protest aanteekenen tegen de beproefde gelijkstelling. Boileau doemde hij ‘Athalie’ als iets monsterachtigs? De ‘Cid’ werd hij in den ban geslagen door de ‘pedagogen’ om het nieuwe schoone dat er in glanst? Het heerlijkste bij Shakespeare, Hugo, Lamartine wordt het niet bewonderd door de klassieken en dat heerlijkste is het niet de geniale schepping volmaakt strookend met de schoonheidswetten? Spot maar met de pedagogen! Jubel met door u geijkte ‘chefs-d'oeuvre!’ Verbind uw lot met dat der verhevenste schrijvers, 't is al boter aan de galg zoolang gij blijft ‘nieuwigheden’ voortbrengen, in plaats van ‘schoonheden’. Gij zegt: ‘Les pédagogues s'exténuent, depuis tant de siècles, à inculquer aux
| |
| |
éphèbes, par l'étude des modèles, les règles éternelles du bon goût. N'est-ce pas uniquement de crainte qu'un étourdi ne s'expose, en dépit des recettes nécessaires, à perpétrer par inadvertance quelque intempestif chef-d'oeuvre non conforme?’ Ewel, wees die losbol, maak een meesterstuk onaangezien Aristoot en zijnen sleep; drijf op uw eigene wieken, vlieg hooger dan Lamartine, bevalliger dan Racine, schep helden grootscher dan deze van Corneille, schilder met krachtiger koloriet dan Hugo, met zachtere tinten dan Van Eyck, uwe luit schokke en roere onze zielen dieper dan Wagner, en, wees ervan verzekerd, de pedagogen zullen u geestdriftig toejuichen en u voeren in den glorietempel der onsterfelijken, want, onbedacht, zult gij hulde gebracht hebben aan de ‘recepten’ met dewelke alléén meesterstukken worden voortgebracht.
Vlamingen die zwoegen en zweeten om eene nieuwe fransche letterkunde tot stand te brengen, dat zou stof kunnen leveren voor een blijspel. Voor ons is dat verschijnsel monsterachtig. Deze, onze bloedeigen broeders, waarom vinden wij ze niet onder den Vlaamschen Standaard? Om welke reden worden die rijke, invloedhebbende en talentvolle medeburgers onze aanvoerders niet tegen allen vreemden kwaden invloed? Niemand zal ons het recht betwisten het verlies dezer knappe jeugd, voor de vlaamsche zaak, te beweenen.
Ach, werden de pogingen en opofferingen der ‘minderen’ niet steeds tegengewerkt en verijdeld door de ‘meerderen’ reeds lang waren onze taalgrieven erkend en België, door het onderwijs, rechtmatig vervlaamscht, in een Eldorado herschapen. Wij sluiten met den wensch dat het kuddeken onzer verdwaalde broeders niet de geringste aanwinst zou doen onder de studeerende jeugd. Deze luistere nimmer naar de tam-tamslagen en het bazuingeschal der franskiljons ten voordeele van doenweerdige
| |
| |
boeken; zij volge onze ‘baanbrekers’ niet op gevaarvolle nieuwe wegen; ze neme nooit voor klinkende munt, wat zij trompetten over zekere onlangs verschenen tooneelstukken; zij verkieze steeds het gezonde kloeke vlaamsch voedsel en de gezonde kloeke vreemde spijzen boven de gepeperde en onreine gerechten van vreemde gaarkoks.
Wat waalsch is, valsch is!
Kerkxken.
E. Pauwels.
|
|