Sneeuwvlokjes.
VLOKJES, daalt in zacht gewemel
Dwarlend om mij heen in 't rond,
Van den dichtbewolkten hemel
Op den hard bevrozen grond.
Heden kom ik u begroeten,
Spreidt een mollig sneeuwtapeet
In triomf voor mijne voeten,
Want ik kom als uw profeet.
Op den Sabbat viel het manna
Nimmer uit den Hemel neer;
Maar gij daalt en wuift Hosanna
Ook op Zondag God ter eer.
Lieve vlokjes, duizendtallen,
Welk vernuft in 't vak vergrijsd,
Heeft uw vlakken, uw kristallen
Zoo kunstmatig gepolijsd?
Zonder feil de Groote Meester;
Vlokjes, vraagt om melodie,
Dat Zijn adem mij begeester'
Lichte veertjes, lelieblanke,
Als geweven kant zoo fijn,
Weert de koude, zwanenslanke,
Zachte pluimpjes als satijn.
Wilt het sluimrend aardrijk dekken,
Met een donzig hermelijn,
't Madelief tot peluw strekken,
Bij gebrek aan zonneschijn.
Winterschoonen, bloezemt neder
Tot de voorjaarszon u weder
Naar den blauwen ether voer'.
Opgenomen door heur stralen,
Van den Zuiderwind begroet,
Zult gij dauwend nederdalen
Tot een rijken overvloed.
Lieve vlokjes, zonder poozen
Stuift gij kwistig naar omlaag,
Als ontkelkte witte rozen
Bij een zoele zomervlaag.
Rijzend sneeuwloof, duizendtallen,
Stijgend bronvocht van weleer,
Wij ook klimmen soms maar vallen
Tuimlend uit de hoogte neer.
Dat ons heengaan, ons verdwijnen,
Blanke vlokjes zalig zij,
Mogen wij voor God verschijnen
|
|