at over de noodzakelijkheid voor den hoogen stand om de volkstaal aan te leeren, ten einde de klove, die sedert 1830 tusschen de grooten en de minderen bestaat, niet wijder te maken, ja, langzamerhand aan te vullen. Het blad voegde erbij dat het Congres van Mechelen uit dien hoofde het Vlaamsche vraagstuk onderzoeken zou onder een van zijn verhevenste en nieuwste (?) standpunten.
Dat was misschien het tiende artikel, dat de Bien public, met lange tusschenpoozen, in dien zin afkondigde. Wij nemen, zonder aarzelen, aan: met het loffelijkste inzicht, gansch rechtzinnig, maar het blad mag nog honderd zulke artikelen schrijven, nog honderdmaal de edelen en rijke burgers aanzetten om de taal des volks te leeren, zonder dat de minste verbetering in den toestand zal op te merken zijn, wanneer namelijk die verklaringen niet gepaard gaan met bepaalde voorstellen, krachtdadig herhaald tot den dag, dat die zullen aangenomen zijn.
Wat bedoelen wij?
Verbetering van het onderwijs.
Dat de Bien public zich aansluite bij ons, die sedert jaren bij de geestelijke overheid, gelijk bij de burgerlijke, er op aandringen om het Vlaamsch in de school den rang te geven, welken de taal des volks verdient; dat, van hunnen kant, de Bestuurders der scholen het oude, onvlaamsche stelsel laten varen, en onbevangen den eenig redelijken weg inslaan, waar vruchten te rapen zijn, die baten zullen.
Die het einde wil, wil ook de middelen!
Waar komt het op uit, het onderwijs der Vlaamsche taal aan te prijzen, als men zijne kinderen, bij voorkeur, naar de scholen zendt, waar men zeker is dat zij juist Vlaamsch genoeg zullen leeren voor het ‘débraillé des conversations familières’, of liever, juist genoeg om de meid, met gebroken woorden en verkeerde klemtonen, te zeggen, wat op de markt gekocht moet worden?
Waar komt het op uit, zijne eigene kinderen onophoudelijk uitsluitend in het Fransch toe te spreken, en de volkstaal geene plaats te gunnen aan den huiselijken haard? Waartoe strekt het, niets dan Fransche boeken op de leestafel te leggen, en bij den schoolbestuurder nooit ééns te beduiden dat de kinderen evengoed in het Vlaamsch als in het Fransch moeten onderwezen worden!
Laat het nu, Mijnheeren, niet blijven bij woorden, bewijst dat uwe aanbevelingen rechtzinnig zijn.
Herinnert u, vaders en moeders, ook gij, heeren Schoolbestuurders, dat weldra niemand in Vlaanderen tot eene openbare bediening zal worden geroepen, die niet behoorlijk de volkstaal spreekt en schrijft, en - dat geen lid van den richtenden stand, al stroomde in zijn aderen graven- of prinsenbloed, nog de minste kans heeft op de keuze van het volk (dat morgen in de voorbereidende kieswerkingen de uitgeleefde politieke vereenigingen vervangen zal), wanneer hij zich niet zal gewaardigd hebben de taal van het volk aan te leeren.
D.