| |
| |
| |
Vervlaamsching van het middelbaar onderwijs.
KAN in de vrije gestichten aan de billijke wenschen der Vlamingen, welke ook de wenschen der geestelijke Overheid zijn, geene voldoening geschonken worden zonder dat het Fransch er van te lijden hebbe, ja zoodanig dat het al winst zou zijn voor de degelijkheid van 't onderwijs? Wij hebben daarover ervaren leeraars geraadpleegd, die wel met den toestand onzer colleges bekend staan; wij hebben er het weinige bijgevoegd, wat wij aan ondervinding in 't onderwijs hebben verworven, en wij denken te mogen besluiten, dat er verbeteringen mogelijk zijn, die onder geen opzicht schadelijk, maar alleszins voordeelig zouden werken. Wij willen nochtans onze gedachten niet als onfaalbaar doen doorgaan, maar stellen die voor aan het wijze oordeel van bevoegder vakmannen, leeraars of andere.
De Vlaamschgeboren leerlingen spreken toch nog hunne moedertaal, hoe gebrekkig die ook van hunne tong of van hunne pen kome; ja, in den grond zijn zij gewoonlijk nog meer eigen met de taal hunner kindsche jaren dan met elke later aangeleerde.
Het is dan de vraag of men, bij het onderwijs van al de vakken, de kennis van 't Vlaamsch niet kan te pas brengen om hun het aangeleerde beter te doen begrijpen en om ze tevens aan het gebruik van een gelouterd, beschaafd Vlaamsch te gewennen. Wel te verstaan, het Fransch zal daarom geenszins verdrongen worden.
1o Onderwijs der wetenschappelijke vakken. (Natuurkunde, Wiskunde, Kruidleer, Geschiedenis, Aardrijkskunde, enz.) In den regel wordt, in vele gestichten, slechts één vak door het Vlaamsch onderwezen: de godsdienst. Wij z uden het daar bij laten, slechts wenschende dat ten minste dit ééne vak heel en gansch in 't Vlaamsch gegeven wierde, met inbegrip der Bewijsgronden van 't Geloof; en zelfs om dezen laatsten leergang te vervlaamschen, zouden wij nog geduldig wachten tot eene Vlaamsche bewerking van een degelijk leerboek, b.v. van Mgr Ruttens Apologétique verschenen ware. Voor al de andere vakken zou dus het Fransch de voertaal blijven. Wij zouden
| |
| |
enkel verlangen dat al de vakwoorden in 't Vlaamsch vertolkt werden, iets wat dank aan de verzamelingen door de Academie bekroond, dank ook aan andere uitmuntende werken, geene moeilijkheid zou opleveren. - Nochtans, blijven die Vlaamsche woorden daar tusschen haakskens achter de Fransche staan en wordt er verder geen gewag meer van gemaakt, dan zullen zij ook dra uit het geheugen gewischt en voor het verder gebruik van weinig tel zijn. Daarom komt het ons wenschelijk voor dat iedere maand de leeraar aan zijne studenten eene Vlaamsche verhandeling over het vak tot werk geve. Die verhandeling zou derwijze geschikt worden dat zij eene herhaling ware der uitgelegde stof. Wie ziet nu niet het voordeel dat een leerling zou vinden a) bij het hooren van Vlaamsche woorden die veelal eene bepaling of ten minste een kenmerk der zaak zelve geven, b) bij het herhalen der stof, herhaling niet gedaan door het geheugen alleen, maar met verstand en overweging, vermits hij de stof tot eene korte verhandeling zou moeten schikken, c) bij het omwerken der stof in eene andere taal, wat tot nadenken dwingt. - Ik hoef niet te doen bemerken dat de leeraar zou moeten toezien, die oefeningen niet te moeilijk te maken.
Onder Vlaamsch opzicht ware er veel gewonnen, indien de leerling alzoo ernstige stoffen in onze taal leerde verhandelen.
2o Vertalingen uit Grieksch en Latijn. Wij laten nu de opvoedkundige betwisting ter zijde, of zulke vertalingen aan te bevelen zijn en of zij niet beter wegbleven overeenkomstig met de Duitsche schoolstelsels; wij nemen alleenlijk het feit: zij bestaan en zullen nog eerlang niet verdwijnen. Zie hier hoe een leeraar, uit onze schooljaren het Vlaamsch bij die vertalingen benuttigde: Hij splitste zijne klas in twee afdeelingen: afdeeling A zette in 't Fransch, afdeeling B in 't Vlaamsch over; 's anderendaags was het omgekeerd en zoo ging het op beurt. In de klas verbeterde hij evenveel Fransche en Vlaamsche vertalingen. De verbeterde overzetting werd in 't Fransch gegeven; maar seffens daarop las de leeraar ('t was in de Poësis) eene Vlaamsche vertaling genomen uit Vondels proza-overzetting van den OEneis, of uit Bilderdijks omwerkingen op Horatius' Lierzangen. Onder het lezen stond hij herhaaldelijk stil en vroeg de Latijnsche weersplete van de eigenaardige en schilderachtige Vondelsche of Bilderdijksche uitdrukkingen: ik weet nog met welke fierheid
| |
| |
wij gezwind, zonder nog onzen boek te bezien, het Latijnsche woord naast het Vlaamsche legden. Soms ook moesten wij oordeelen of er niets aan de overzetting schortte.
Het nut van zulke leerwijze zal aan eenen deskundige niet ontgaan: in 't Fransch verloren wij weinig; hadden wij ook in 't Vlaamsch overgezet, wij hoorden toch de Fransche overzetting van de andere helft der klas en kregen de verbeterde vertaling in 't Fransch; doch bij de Vlaamsche vertaling leerden wij nadenken en min slaafsch het woordenboek afschrijven; wij verstonden beter het Latijn als wij het in twee talen hoorden overbrengen; sommige eigenaardigheden en tusschentinten van het gedacht kwamen ons beter voor in 't Vlaamsch dan in 't Fransch, en eindelijk, de les was meer afgewisseld, levendiger en belangrijker. Dat wij er Vlaamsch bij leerden, spreekt van eigen.
3o Uitleg van Latijnsche en Grieksche spraakleer, van schrijvers, enz. Dat ons Vlaamsch veel gelijkenis heeft met Latijn en Grieksch, werd door den heer Roegiers in het Belfort, door Pasco in zijne Zustertalen en door anderen in andere werken klaar betoogd. Wij mogen daar uit besluiten dat het Vlaamsch veel beter geschikt is dan het Fransch om als voertaal bij het aanleeren der Oude Talen te dienen; maar... Keulen en Aken zijn op éénen dag niet gebouwd. Intusschen zou het zonde zijn voor eenen Vlaamschen professor, indien hij, vóór Vlaamsche leerlingen staande, hun niet bij middel der moedertaal deed verstaan wat door het Fransch min klaar is, indien hij niet gedurig de aandacht riep op de gelijkenis van het Vlaamsch met Grieksch en Latijn in woorden en vooral in vormen en zinbouw. Maar ook bij den letterkundigen uitleg der meesterstukken van de Oudheid zullen de vergelijkingen een krachtig middel bieden om oordeel en schoonheidsgevoel te scherpen. Kon het zijn, de leeraar zou nevens de Latijnsche en Grieksche voorbeelden er andere moeten leggen uit de Fransche, Vlaamsche, Duitsche en Engelsche Letterkunde; in 't Duitsch en Engelsch zijn ongelukkig de leerlingen niet genoeg gevorderd; maar Fransch en Vlaamsch verstaan zij bij de lezing; de leeraar putte dus overvloedig uit de Vlaamsche goudmijn: de Vlaamsche studenten, die twee talen machtig zijn, hebben onder opzicht van smaakoefening veel voor tegen hen, die het Fransch alleen kennen: oordeelen is vergelijken en eene eenzijdige ontwikkeling is altijd schadelijk. De leeraar wete dus nut uit dit voordeel te trekken.
| |
| |
4o Voordrachten en Spreekoefeningen. De Vlaamsche uitspraak onzer studenten moet gezuiverd worden, iedereen voelt het gemis aan eene beschaafde spraak. Het uitgalmen, declameeren, mag dus niet worden verwaarloosd: eene halve uur te week, aan Vlaamsche uitgalming besteed, zal zeker niemand te veel vinden. Maar in Poësis en Rhetorika mag het bij het declameeren niet blijven. Zeggen wij het rechtuit: de dusgenoemde Rhetorika of Redenaarsschool is soms wel wat kinderachtig en belachelijk. Een student komt uit Rhetorika, hij zou dus toch wel iets of wat redenaar mogen zijn; wat heeft hij gedaan om het te worden? Eenige redevoeringen of verhandelingen op het papier geschreven, veelal volgens een door den leeraar gegeven plan, en verders.... declamatiestukskens van buiten geleerd en opgezegd, gewoonlijk nog wat stijver dan de leerlingen der achtste of negende, die hunne fabeltjes voordragen. Een student van Poësis of Rhetorika zou, naar onze bescheiden meening, zijne eigene voortbrengsels moeten ten gehoore brengen. Is dit zoo moeilijk? Wij denken het niet. Een student heeft, b.v., een verhaal, eene verhandeling, eene letterkundige studie, of iets dergelijks als werk aangebracht en is er tamelijk wel in gelukt; de leeraar roept hem, maakt de noodige aanmerkingen en spreekt: ‘Herzie nu uwen arbeid, doe er bij of af; schaaf nog wat, en zulken dag zult gij uw werk zelf voordragen zonder behulp van uw schrift.’ De student zal misschien eens in zijn haar krabben, en schoorvoetend heentrekken; in zijnen schrik zal hij, de eerste malen, letterlijk zijn opstel van buiten leeren; maar allengskens zal de bevangenheid plaats maken voor meer vrijheid, hij zal er al iets uit de vuist durven bijvoegen en eer de Rhetorika ten einde is, zal hij zich losweg durven werpen in weerstrijdige besprekingen, waar hij enkel door ernstige studie der stof op voorbereid is.
Door een half uur van zulke Vlaamsche spreekoefeningen zouden wij in de twee hoogste klassen het declameeren willen vervangen zien (diezelfde oefeningen zijn even aanbevelensweerdig in 't Fransch). Dan zouden de studenten later niet met den mond vol tanden staan, als er ergens een spreekgestoelte te beklimmen is tot verdediging der goede zaak. En men merke op dat zulke oefeningen den student dwingen van ook onder het schrijven beter na te denken en zijnen stijl te verzorgen: men heeft schrik van
| |
| |
eene dwaasheid te schrijven als men weet dat men die misschien zelf zal moeten ten blakke brengen; het gevoel der verantwoordelijkheid wast aan.
Voor het opdisschen van uitgebreider stukken en besprekingen zijn de Letterkundige Genootschappen; het is zeker te wenschen dat er een Vlaamsch Genootschap naast een Fransch besta of dat in het éénig Genootschap beide talen dezelfde plaats innemen.
5o Nu hebben wij nog niets gezegd over de eigentlijke lessen van Vlaamsch; twee uren wekelijks, gelijk in vele gestichten er aan besteed worden, zijn zeker niet te veel; maar, goed gebruikt, kunnen zij volstaan. Mochte ook de Geschiedenis der Vlaamsche Letteren ernstig gegeven worden! Het handboek van Everts is een voortreffelijke leidraad voor den leeraar, maar er ontbreekt eene Bloemlezing uit onze oude Letterkunde; de heeren Bols en Muyldermans hadden ons die beloofd en van hen mochten wij iets goeds verhopen; ongelukkiglijk laten zij ons te lang wachten. Van zulk eene Bloemlezing hangt het welgelukken van dien leergang af; want de groote aantrekkelijkheid ervan bestaat in de voorlezingen; moet nu de leeraar zelf de uittreksels uit onze aloude dicht- en prozawerken bijeengaren, dat kost veel geld en tijd; dan, onder het lezen, zal hij ze moeten verminken om ze doen te verstaan, ofwel de lezing door gedurige ophelderingen afkappen; en met dit alles zal de student nog geen gedacht hebben van de spelling in vroeger eeuwen. Het is dan volstrekt noodig dat de leerling de stukken vóór hem hebbe liggen.
6o Laagste klassen der humaniora. Wat wij tot hiertoe verhandeld hebben, slaat bijzonder op de vier hoogste Latijnsche klassen. Nochtans ook in 6de en 5de zouden wij het tweetalig stelsel van overzettingen aannemen, maar met dees verschil dat wij de klas zouden verdeelen volgens den graad van vordering, dien de studenten in het Fransch gedaan hebben; het is immers bekend dat sommige studenten gebrekkig hunne studiën beginnen omdat zij gebrekkig Fransch kennen; indien die studenten reeds gevorderd zijn in jaren en anderszins genoegzaam ontwikkeld, zouden wij, liever dan hen terug op het Fransch te duwen, de vertalingen in 't Vlaamsch laten doen (de Epitome en De Viris Illustribus bestaan met Latijnsch-Fransch-Vlaamsche woordenlijsten), de uitleg der spraakleer en andere oefeningen
| |
| |
zouden zooveel mogelijk in twee talen gebeuren. In de klas zou de leeraar er zich op toeleggen om de leerlingen in 't Fransch te doen hernemen wat zij gehoord hebben, en hen alzoo van lieverlede aan 't gebruik van 't Fransch gewennen.
Een woord over de Spraakleeren. Wie, die iets met het onderwijs der humaniora bemoeid was, heeft desaangaande de klachten der heeren professors niet gehoord? De studenten hebben bijna gelijktijdig vier spraakleeren in handen: eene Vlaamsche, eene Fransche, eene Latijnsche en eene Grieksche, alle vier door gansche verschillige uitgevers, die elk volgens eigen plan en eigen begrippen hebben gewerkt; geen sçhijn van verband of overeenkomst: dezelfde bestanddeelen van den zin, dezelfde bijzinnen worden bij hen op verschillige manieren gedoopt; is het wonder dat de student er in verloren loopt? Wat gemak, indien al die spraakleeren volgens één en hetzelfde plan bewerkt waren? Dat is dan eene hervorming, die zeker op éénen dag niet gebeuren, maar die toch met den tijd tot rijpheid komen kan. Wij durven daar de aandacht op inroepen der geestelijke overheid, die den vooruitgang van het onderwijs zoo zeer behertigt, verders van de heeren schoolopzieners, en van andere opvoedkundigen: moesten eenige ervaren mannen van 't vak daar een deel van hun leven aan toewijden, 't ware wel besteed. Hoe eenvoudiger de spraakleeren hoe beter! In de spraakleeren nu zouden wij de Vlaamsche, als zijnde de eerste, tot grondslag nemen; de regels van 't Latijn zouden wij in 't Fransch en in 't Vlaamsch drukken, en gedurig, zoowel in 't Grieksch als in 't Latijn, tot de begrippen van 't Vlaamsch terugkomen. Zoo doende, zou men het gedacht van den heer Roegiers grootendeels verwezentlijken zonder al te schielijke en gevaarlijke sprongen; maar nog eens, het is geen werk van éénen dag.
7o Betrekkingen met de ouders: Moeten wij er nu op drukken, hoe gevoeglijk het is, dat Vlaamsche ouders, die niets dan hunne moedertaal verstaan, in 't Vlaamsch ingelicht worden over al wat hunne kinderen betreft? Hoe heeft toch het tegenovergestelde misbruik kunnen wortel schieten, jaren en jaren duren? Wij weten wel dat de ouders veelal niet durven bekennen dat zij het Fransch onkundig zijn; maar dit neemt het aanstootelijke niet weg eener handelwijze, die de weerdigheid der ouders miskent en ze verkleint in
| |
| |
de oogen hunner kinderen. Welk redelijk mensch zal dan niet verlangen dat de Vlaamsche ouders de rekeningen, inlichtingen en verdere briefwisseling in 't Vlaamsch ontvangen, dat de programs der Prijsuitdeelingen in twee talen zijn? Wij denken niet daar verder te moeten op uitweiden.
8o In die gestichten, als in Brussel en voorsteden, waar een groot getal leerlingen ongelukkig geen Vlaamsch verstaan, zouden natuurlijk al de opgenoemde veranderingen geene toepassing vinden. Maar men kan hun toch grondig Vlaamsch leeren; drij uren te week, dit ware zeker niet te veel besteed aan eene taal, welke die jongelingen later in hunnen maatschappelijken omgang dagelijks zullen noodig hebben. Daarbij, het is er vooral om te doen, de vooroordeelen tegen onze taal weg te nemen. De Brusselsche gestichten kunnen onder dat opzicht een onschatbaren dienst aan het vaderland bewijzen. Ten dien einde ware het ook wenschelijk, in de Geschiedenis der Letterkunde eene ruime plaats aan onze Nederlandsche schrijvers te zien vergunnen en aan de leerlingen de Nederduitsche meesterstukken ten minste door vertalingen te leeren waardeeren; zoo zouden zij eerbied krijgen voor eene taal, die
‘reeds toen een Maerlant vond,
Toen op den boord der Seine een nieuwe taal ontstond.’
Verder kan men de Vlaamsche leerlingen afzonderlijk oefenen in de zuivere uitspraak en hen bij gelegenheid Vlaamsche stukken vóór al hunne medestudenten doen voordragen. Ook zouden op de feesten ten minste de Vlaamsche zangstukken onzer groote meesters kunnen klinken. Dit alles zou onze taal in aanzien brengen.
Daarmee sluiten wij onze losse gedachten over de vervlaamsching van 't middelbaar onderwijs. Nogmaals wij willen ons oordeel aan niemand opdringen, wij wenschen niets beters dan dat anderen onze aanteekeningen volledigen en desnoods terechtwijzen. Vooral zouden wij geerne zien dat een andere naginge wat er te doen is in de nonnekensscholen, die wij hier onverlet lieten, niet omdat zij minder onze aandacht verdienen, maar omdat wij er minder mee bekend staan.
Antwerpen.
Een Oud-leeraar.
|
|