Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorsprong der Vlaamsche taal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noord en Zuid aanduiden wil; die wel is waar eenige verschillende dialectische uitdrukkingen en wendingen bezitten, doch maar een en dezelfde taal uitmaken, sedert de éénheid in spelling door de taalcongressen tot stand gebracht werd. De meest passende naam onzer taal is Nederlandsch, deze bedoelt het breedst de letterkundige taal van Noord- en Zuid-Nederland, van Vlaamsch-België en Holland. Op staatkundig gebied ware het wenschelijk de benaming ‘Vlaamsche’ taal niet te verwaarloozen en het woord in de wetten en in de bestuurverordeningen, volstrekt gelijkbeteekenend als Nederlandsch wel eens te gebruiken. Het Nederlandsch behoort tot de Duitsche talen; deze vormen op hare beurt weder een onderdeel van het Germaansch, dat ook de Engelsche grootendeels, en de talen van Denemarken, Zweden, Noorwegen en IJsland omvat. De Germanen weder maken een onderdeel uit van een grootere volkenfamilie, Indo-Germanen genoemd Indiërs, Iraniërs, Armeniërs, Grieken, Italiërs, Kelten, Slaven en Lithauërs), waarvan het nog niet uitgemaakt is, of zij gewoond heeft op de Aziatische hoogvlakte ten Noorden van het Himalayagebergte, dan wel in de Europeesche laagvlakte tusschen Don en Dnieper. Eeuwen vóór onze jaartelling moeten al die volkeren één volk hebben uitgemaakt en ééne taal gesproken hebben. Het Germaansch heeft zich, in een tijdstip dat niet te bepalen is, in zijn consonant-stelsel, en door de ontwikkeling van andere eigenaardigheden, van de overige Indo-Germaansche talen afgescheiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Grimm, de stichter der Germaansche taalwetenschap ontdekte de wet dezer klankverschuiving, bracht ze onder bepaalde regelen en gaf haar zijnen naam: de Wet van Grimm. Karel Verner vond dat het Germaansch den hoofdtoon legt op dezelfde lettergreep in alle vormen van verbuiging en alle afleidingen. - Het Germaansch had dus een vast accentGa naar voetnoot(1). Doch dit is niet altijd zóó geweest. In een vroeger tijdperk heerschte de vooral uit het Grieksch ons bekende afwisselende hoofdtoon waarbij de klemtoon op de eerste, tweede of derde lettergreep ook bij de vormen van hetzelfde woord liggen kan. De Germaansche Grondtaal is verloren even als de Indo-Germaansche. Op een niet nader te bepalen tijdstip viel het Germaansche volk uiteen. Het eerst zochten zich de Goten een eigen arbeidsveld. De West-Goten in de 4de eeuw stichtten den patriarchalen staat onder Bisschop Wulfila in het hedendaagsche Turkije. Het Oost-Gotische rijk kwam in Italië onder Theodorik tot stand (493-525, n.Ch.g.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Spanje nog het West-Gotische rijk dat in 711 onder de slagen der Mooren bezweek. Een gedenkteeken over de taal der West-Goten vinden wij op het Balkan-schiereiland in een aanzienlijk deel eener vertaling van het nieuwe testament door Bisschop Wulfila. (Midden der IVe eeuw w.Ch.) Uit dit oudste Germaansche boek, kunnen wij ons eene vrij nauwkeurige voorstelling maken van de taal die bij de ontstentenis der Germaansche Grondtaal ons eenigermate als hare plaatsvervangster dienen kan. Het oudste Germaansch, dat wij na het Gotisch bezitten, het Angelsaksisch, is ongeveer drie eeuwen jonger. (VIIe eeuw n.Ch. Beowulf en godsdienstige werken.) De tweede groep, welke zich van het Germaansch heeft afgescheiden, het Noorsch of Scandinavisch vormt met het Gotisch den Oost-Germaanschen taalgroep, waarvan de jongere overblijfselen het Zweedsch, Noorweegsch, Deensch en Yslandsch zijn; terwijl het Duitsch in zijnen grootsten omvang het West-Germaansch vertegenwoordigt. De oudste gedenkteekens van het Duitsch, derde tak van den oorspronkelijken stam het Germaansch, dagteekenen uit den tijd, waarin de groote volksverhuizing als geeindigd kon worden beschouwd; waarin zich nieuwe rijken in West-Europa hebben gevormd, en Britannië door de Germanen op de Kelten is veroverd. In dezen tijd omvatte het West-Germaansche of Duitsche taalgebied het grootste deel van Engeland, Schotland, Frankrijk, Zwitserland, Nederland en België en een deel van Duitschland en Oostenrijk. Aan de oostzijde van Duitschland vonden wij de Alemannen, Burgundiërs, Franken, Hessen, Thuringers, Angelen, Sassen (heden de Saksers) Jutten en Friezen. De Angelen, Sassen en Jutten vestigen zich al vroeg in Engeland en vormen daar de Angel-Saksische taal. Deze, ten gevolge der verovering van Engeland door de zoo sterk onder Romeinschen invloed gekomen Noormannen, neemt een half Romaansch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
karakter aan, doch blijft, in zinbouw en grammaticale vormen, Germaansch. In onze gewesten, in de Nederlanden, kozen Friezen, Sassen en Franken vooral hunne woonplaats. Op dit tijdstip komt eene tweede klankverschuiving eene splitsing te weeg brengen op het gebied van het West-Germaansch, en de Opper- of Hoogduitsche en Nederduitsche of Nederlandsche dialecten vinden hun ontstaan. Deze nieuwe klankverschuiving trof dezelfde consonanten die bij de eerste klankverandering waren betrokken. De tongvallen der Allemannen en Beieren waren het sterkst aangetast, wat bij het Hoogduitsch in de oogen springt. Naarmate men echter naar het Noorden en naar onze gewesten opklom des te zwakker werden de sporen van deze omwenteling, en onze taal, de Nederduitsche of Nederlandsche heeft de medeklinkers van de Germaansche Grondtaal en van het Gotisch in 't algemeen behouden.
De g werd in de oud-Hoogduitsche taal in den regel als k uitgesproken; in het Frankisch en dus in onze taal bleef zij als eene spirant uitgesproken gh, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat onze uitspraak door den vreemdeling niet tot sieraad wordt aangerekend. Wij zullen niet beweren dat onze taal in welluidendheid met de Italiaansche gelijk staat, doch wel durven wij de stelling verdedigen dat ons, mannen van het Noorden, land der gure winden, lange winters, regens en stormen, de zachtvloeiende klanken van het Zuiden niet passen en met ons karakter, ons midden, en de hoedanigheden van ons ras niet overeenstemmen. - Het schoone ligt niet uitsluitend in het zachte. Zooals wij het hierboven zegden, hebben voornamelijk drie van de Germaansche stammen onze gewesten bevolkt: de Friezen, de Sassen en de Franken. De Friezen hebben bijna niets tot de ontwikkeling der Nederlandsche taal bijgedragen; heden wonen zij nog op dezelfde plaats, ingekort nochtans, als bij het begin onzer jaartelling, zij spreken nog hun dialect, dat een Germaansch dialect mag genoemd worden en niet samengesmolten is met het Frankisch en het Saksisch. Het Nederlandsch dus, en zoo gij wilt onze Vlaamsche taal is gevormd door de ineensmelting van Saksisch en Frankisch, in de tiende eeuw het oud Nederlandsch vormende. Verbazend waren de omwentelingen die op het gebied van het Germaansch in de 10de en 11de eeuw over het grootste deel van het Germaansch gebied tot stand gekomen zijn en die tijd kan als het begin der nieuwe periode aangerekend worden: die van het Middel-Nederlandsch, waarin onze taal in hoofdzaak het karakter aangenomen heeft dat zij nog heden bezit. Dit blijkt voornamelijk hieruit dat ieder beschaafd man van den tegenwoordigen tijd de taal van dit tijdperk voor het grootste deel verstaat, en een geschrift van dien tijd zonder voorafgaande studiën zonder moeite lezen en begrijpen kan. Sinds de twaalfde eeuw dus is onze taal haren eigen weg gegaan, heeft zich ontwikkeld, verrijkt en gezuiverd en door hare letterkunde, vooral in de 17de eeuw, eene merkwaardige plaats veroverd in de bescha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vingsgeschiedenis der Germaansche volken. Zij is door de invloedrijke rol die de Vlaamsche gewesten in de middeleeuwen en de vereenigde provinciën in de 17de eeuw in de geschiedenis van Europa gespeeld hebben, de taal van een zelfstandig en roemrijk volk gewordenGa naar voetnoot(1). Wij zullen niet met Adriaan Schrieckhuis (van Ieperen) en Goropius Becanius (van Antwerpen) in ‘in folio's’ het stelsel verdedigen, als zij de Vlaamsche of beter de Germaansche taal de oorspronkelijke spraak der menschen; doch met Leibnitz en vele andere geleerde schrijvers zij het ons veroorloofd te beweren dat de Germaansche taal als de bron der benaming van de fabelleer mag worden aanschouwd. 't Is in de Germaansche oudheid, zegt Leibnitz, en vooral in de oude Germaansche taal dat de oorsprong der volkeren en talen van Europa te zoeken is, zoo ook de oorsprong hunner zeden en wetten, en in grooten deele de wijze waarop deze volkeren de Godheid hebben vereerdGa naar voetnoot(2). Het zij me hier geoorloofd eenen korten blik te werpen op de geschiedenis van het gebruik onzer taal in bestuurlijke, rechterlijke en wetenschappelijke zaken, gedurende deze laatste eeuwen. Mij is nog frisch in het geheugen de aanval tegen het gebruik onzer taal gewaagd door eenen onzer achtbare ambtgenooten, in eene voordracht onlangs bij de jonge Brusselsche balie gehouden. De spreker steunde zich op eenige Fransche akten en vonnissen, van Regeering en rechterlijke macht uitgaande, om te bewijzen dat het Vlaamsch, in vroegere tijden, bijna niet of bij toeval slechts in 's lands wetten en bestuur werd gebruikt. Onbetwijfelbaar is het dat gedurende drie eeuwen en half in deze gewesten door vreemde prinsen, voornamelijk het huis van Burgondië, het gebruik der Fransche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal ingevoerd werd; deze werd dan ook de taal van het Hof; men bezigde ze in talrijke wetten en akten, de adel zag ze ook niet ongraag in zijn midden. - Doch dit tijdstip onzer taalgeschiedenis was eenigzins te zwart afgeschilderd en hoeft in zijn ware daglicht te worden hersteld. Die onpartijdig de vroegere tijden van Vlaanderens geschiedenis nagaat, moet bekennen dat, zoodra het algemeen gebruik der Latijnsche taal bij de geletterde standen afnam en verdween, de Nederlandsche taal algemeen in voege kwam, niet alleen in de noordelijke provinciën, maar ook in Vlaanderen, Brabant, Antwerpen, Limburg, en een deel der Luiksche gewesten. Onbetwistbaar was ze de taal der wetgeving en schoone letteren. Alleen het huis van Burgondië bracht aan het Hof de Fransche taal in zwang, doch slechts aan het Hof en in weinig openbare akten; ook dient er herhaald en uitdrukkelijk bijgevoegd te worden dat die Fransche vorsten van de beheerders des lands de kennis der Vlaamsche taal vereischten nevens die der Latijnsche en Fransche, en dat dit gebruik verder in voege bleef onder 't Oostenrijksche huis. Onder de Spaansche regeering nochtans gebruikte men wel eens de Spaansche taal, doch die stukken, wanneer zij het minste belang voor het volk opleverden, werden dadelijk in de volkstaal, dit is in het Vlaamsch overgezet. Dit gebruik van vreemde spraken, door vreemde vorsten ingevoerd, was slechts eene uitzondering op den algemeenen regel: Vlaamsch in 't bestuur, in het gerecht, in 't onderwijs, in alles wat het openbaar, zedelijk of geestelijk leven van het Vlaamsche volk betrof. En op mijne beurt zal ik bewijsstukken aanhalen. De Vlaamsche taal was de officieele taal van het hertogdom Brabant, door het bestuur aangewend in al de burgerlijke akten, keuren, wetten, verordeningen die aan het plaatselijk bewind of aan Vlaanderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestuurd werden. Gansche verzamelingen hebben bestaan van ‘privilegiėn’ der stad Brussel (waarschijnlijk in den brand van het oud paleis 1731 vernietigd) waar de bewijsschriften in voorkwamen getiteld ‘Blijde inkomsten’ van verschillende souvereinen, waarvan latere afschriften zijn verschenen in de ‘placaeten en ordonnanciën der Hertogen van Brabant’ (Gedrukt te Antwerpen A.D. 1648.) In dezelfde Vlaamsche taal werden geboekt en verkondigd: ‘De blijde inkomst van de Hertogin Johanna ten jare 1355 in het boek de ‘privilegiën van Brussel’ (fol. 62), alhoewel de hertogin bij die plechtigheid vergezeld was van haren gemaal, Wenceslaus van Bohemen, een vreemden prins. De blijde inkomst des hertogen Antonius (van 1406) bladz. 181 van hetzelfde boek; die des hertogen Fhilip den Goede (1481) in het Gulden boek der privilegiën van Brussel ook in het Vlaamsch, niettegenstaande die prins van het Huis van Burgondië was; en voor de eerste maal in deze blijde inkomst omdat de prins vreemdeling was, werd van den kanselier (garde des sceaux) de kennis der drie talen vereischt ‘Vlaamsch, Fransch en Latijn’. Die van Karel den Stoute (1467), der hertogin Maria (1476) (in het roode boek der privilegiën van Brussel.) Van Philips van Oostenrijk (1494). Van Keizer Maximiliaan (1506) als voogd zijns kleinzoons, Karel V (1506). Van Karel V (1514). Die van Philip II (5 Juli 1549). Die der Aartshertogen Albrecht en Isabella (1599). En doordien al die geschiedkundige oorkonden, waarin de prins verondersteld wordt aan zijn volk te spreken, in 't Vlaamsch zijn opgesteld, blijft het bewezen dat op al die tijdstippen, de XIV, XV en XVI eeuwen, de Vlaamsche taal moest aanschouwd worden als de eenige vatbaar om door het volk verstaan te worden, en dat zij gevolgenlijk de nationale taal was voor wat de wetten aangaat. (Wordt vervolgd.) |
|