| |
| |
| |
Dagkrans.
In den naam des Vaders, zegen
mij, o God; en, in den naam
's Zoons en 's Heiligen Geests, te zaam:
op! en hand aan 't werk geslegen!
Altijd slaande tongenhamers
zijn gevaarlijk, en verraân
dat er iets onrecht moet gaan
in de hert- of hersenkamers.
't Herte is 't, dat den mond doet spreken;
maar 't verstand houdt rijpen raad
eer hem woord of werk ontgaat,
daar kon schade of schande in steken.
Onze Vader, 't brood alleene en
houdt mijn herte in 't leven niet:
'k bidde u, Vader, 't daaglijksch lied,
wilt me, en 't daaglijksch brood verleenen!
Weest gegroet, o Maagd! Wie mocht er
ooit naast u, in Hebrons stad,
dichterweerde Davidsdochter!
| |
| |
Vaster wetenschap, gewisser
als de zonne is, openbaar
spijts de wolken: niets zoo waar,
als dat God ons leert, en is er!
Laat ons gaan, ofschoon in 't midden
van de duisterniss' hij ligt,
laat ons gaan: hij is ons licht...
laat ons gaan en hem aanbidden!
Haast u, komt, o God, en staat mij
bij, zoo bidde ik, onverbeid:
neemt al mijne ellendigheid,
Heere, in acht en gade slaat mij!
Eerst van al moet hij geprezen,
hij die een is, in den troon:
hij die Vader, hij die Zoon,
hij die Heilige Geest is, wezen.
Zoo 't daar was, in 't lang verleden,
weze 't nu en immer voort:
amen, 't eerste 't laatste woord,
in alle eeuwige eeuwigheden!
'k Hoor Sint Pieters haantje preken,
wakende op den torre; daar
wacht de wakkere vogel naar
't aldereerste morgenbreken.
Clamat corruscans Angelus...
Gabriël, Gods kracht, vol eeren
boodschapt de onbevlekte Maagd,
en de klokke driemaal draagt
berg en dal het woord des Heeren.
| |
| |
't Morgent, en, eer 't zonneklaar is,
roere ik uit, en rep mij vrij
van des afgronds heerschappij;
zoekende al dat recht en waar is.
't Daagt allengskens, en de stralen
van de zonn' herwekken 't al,
dat vandage of leven zal,
of de dood heur schuld betalen.
Rebusque jam color redit.
't Leven, 't lijden, 't werken, 't winnen;
't onrecht en het recht gedaan,
't schuldig en 't onschuldig gaan:
weêr zal 't alles herbeginnen.
Qui temperas rerum vices.
Herbeginne 't, rijm of regen;
herbeginne 't, koud of heet;
herbeginne 't, lief of leed:
God zij meê, wie zal ons tegen?
't Noent! De zonne omlaait de palen
van den aardbol; en ze sterkt
al dat levend wast of werkt,
in heur' voedselvolle stralen.
Lux lucis et fons luminum.
Sterkt mij ook, en geeft mij krachten,
zonne Gods, die niet en faalt,
maar die in en door mij straalt,
zoo bij dagen als bij nachten!
't Avondt. Tenden 's werelds palen
staat het westen al in brand,
gouden draad, in 't nederdalen.
| |
| |
Werkzaam is de dag gesleten,
eer 't weêr avond wordt en stil...
Wee aan die van geen verschil
tusschen dag en nacht en weten!
Weêr zij, kranke, in bed gebonden,
wakend, lijden angst en pijn;
weêr zij God vergetend zijn,
nacht en dag in 't kwaad verslonden!
Helpt en troost al die daar beiden,
en verlangen, naar den slaap:
Jesu, en 't verloren schaap,
wilt het naar den schaapstal leiden!
Dankbaar, om des Heeren gaven,
elk nu rust en vreê begeert,
om den disch en om den heerd.
En de rook puilt uit de kaven.
Et pura puris mentibus...
't Schamel dak van leem en latten
bergt zoo menig armen djoos,
die geen koningserve en koos,
noch geen koningshuis, vol schatten.
De aarde is moê van 't angstig reppen...
Hier en daar nog, ketenvast,
horkt: nen armen hond die bast;
of nen uil, een luchtje aan 't scheppen!
Kijkt! een vleêrmuis, doot en duister,
of 't een brokke bitter waar',
wikkelt op heur vlerken, daar!
En... een schemerworm verhuist er!
| |
| |
Lichtjes, waar 't ook, heinde en verre is,
zie 'k, in elke vensterruit;
en daar boven zitten ze uit,
waar 't al edelsteen en sterre is.
Riekt gij nu die wierookvlagen,
en die blommen allerhand,
die bij nacht' hun reukoffrand,
ongezien, den Heere opdragen?
Hei, 't is nacht! De vogels slapen,
Heere; en 't maantjen, in nen hof,
wacht zijn' witgewulde schapen.
Wederom dan, als voordezen,
hem die een is, in den troon:
God den Vader, God den Zoon,
God den Heiligen Geest, geprezen!
Nunc et per omne saeculum.
Zoo het was, zoo 't nog is, heden;
alzoo blijve 't, onverstoord:
amen, 't zij zoo, altijd voort,
in der eeuwen eeuwigheden!
In den naam des Vaders, wapen
mij, o Kruis; en in uw' naam,
Zone en Heilige Geest, te zaam,
moge, in ruste en vrede, ik slapen!
|
|